Tabu. Jaargang 18
(1988)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||
De NP: syntactisch of semantisch?
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||
PA-struktuurMijn doel is dus te laten zien hoe je vanuit de logische semantiek traditioneel grammatikale vraagstukken benaderen kunt. Het onderdeel dat ik in dit artikel wil behandelen is de predikaat-argument struktuur (PA-struktuur) van zinnen. De term is misschien nieuw, maar veel van de onderwerpen die aan de orde komen zijn oeroud: het gaat, gedeeltelijk over zinsdelen, subjekten en objekten dus. Vreemd genoeg valt daar zeer veel nieuws over te melden. Gaandeweg zal blijken dat tot het onderwerp van de PA-struktuur ook iets behoort waarvoor de traditionele grammatika een blinde vlek heeft maar dat in de afgelopen twintig-dertig jaar centraal heeft gestaan in de literatuur: kwantifikatie. Mijn centrale stelling is dat allerlei traditionele kwesties niet op te lossen zijn zonder een goed inzicht in de manieren waarop talen met kwantifikatie omgaan. Daarmee doet ook de moderne semantiek zijn intrede in ons verhaal: de semantiek is begonnen als een theorie omtrent ‘The proper Treatment of Quantification’ (zoals (een deel van) de titel van een invloedrijk artikel van Richard Montague, de initiator van de logische semantiek, luidt). | |||||||||||||||||||||||||
De integriteit van de NPDe logische semantiek verbindt formules van de volgende vorm met intransitieve en transitieve zinnen:
Opvallend aan dergelijke formules is dat NPs opgesplitst worden en niet langer als integrale eenheden in deze formules voorkomen. We zullen zeggen dat de integriteit van de NP niet langer erkend wordt. Een allereerste opmerking is deze. Ik spreek wel over het opgeven van de integriteit van de NP. Maar laten we ons goed realiseren dat we ‘geen NPs zoek maken’. Een NP in z'n meest eenvoudige vorm is een eenheid van een determinator en een nomen. Wat we in (A - C) zien gebeuren is dat deze twee onderdelen een verschillende rol spelen. Maar het zou er droef uitzien als we op grond van dergelijke formules | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||
niet meer zouden kunnen rekonstrueren welke determinator bij welk nomen hoort. In (B) is het duidelijkst te zien dat dat niet gebeurt. Een vraag die zich misschien zal voordoen is: Zetten we met het aannemen van bovenstaande formules de NP werkelijk buiten spel? Het is immers niet moeilijk om in plaats van (A - C) andere formules te schrijven waarin de NPs weer figureren. B.v. in plaats van (A) kunnen we ook schrijven
We zouden nu, zoals in het roemruchte artikel van Barwise & Cooper (1981) ook gebeurt, (A') als een juistere weergave van de struktuur van de zin boven (A) te verkiezen. Maar we moeten ons bedenken dat, gegeven enkele definities, (A) en (A') equivalent zijn. Het zijn notationele varianten. Nu heeft een lange traditie ons er misschien aan doen wennen dat notationele varianten weliswaar gelijk zijn, maar dat sommige toch weer gelijker zijn dan andere. Maar dat is een slechte denkgewoonte. De vraag welke van twee equivalente formules juister of beter is, is van elke zin ontbloot. En alleen al door (A) naast (A') te erkennen geven we al aan het met de integriteit van NPs niet zo nauw te nemen. Over dit punt zou veel meer gezegd kunnen worden: we kunnen b.v. aantonen dat (A) in een bepaald opzicht prioriteit heeft boven (A'), zonder dat dit overigens de genoemde ekwivalentie aantast, maar ik moet het hier bij laten. Een volgende vraag is: wat krijgen we ervoor in de plaats. ‘Opgeven van de integriteit van de NP’ is iets negatiefs, wat is de positieve kant hieraan? Welnu, wat (A - C) vastleggen is volgens mij een van de belangrijkste inzichten in de moderne grammatika, namelijk dat het de funktie van determinatoren is om op te treden als zinsoperatoren, de integriteit van NPs ten spijt. In een zin als ‘Er spelen drie jongens buiten’ is ‘Drie jongens’ een NP en dus lijkt het of ‘drie’ slechts bij ‘jongens’ hoort. Maar de betekenis van de zin is: het aantal jongens dat buitenspeelt is drie, geheel in overeenstemming met de semantische formule DRIE(JONGEN, BUITENSPELEN) oftewel (wat ermee ekwivalent is): DRIE(JONGENS_DIE_BUITENSPELEN). Let erop dat ‘jongens die buitenspelen’ geen konstituent van de zin is. De eerste die hierop gewezen heeft naar mijn weten is Chomsky geweest in een artikel uit 1975 waarvan ik hier een uitspraak parafraseer: ‘Drie’ is semantisch gezien onderdeel van de zin en niet van de NP waarvan ‘drie’ formeel | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||
deel uitmaakt. Je kunt niet ontkennen dat je met een dergelijk principe de gehele grammatika op zijn kop zet, al dringen de konsekwenties ervan maar langzaam door. Traditie heeft een taai leven. Dat is ook niet zo verwonderlijk, want van alle konstituenten heeft de NP, zo lijkt het, toch de meest solide basis in onze intuïties. NPs spelen een essentiële rol in de zgn predikaat-argument struktuur, je kunt ook zeggen: in de zinsontleding. NPs zijn de traditionele zinsdelen: subjekten en objekten, ze dragen naamvallen, ze kongrueren met de persoonsvorm. NPs zijn verder de typische topics die in een groot aantal talen zo'n belangrijke rol in de zinsbouw spelen. Een derde belangrijk eigenschap is dat in een zin met meer dan één NP een van de NPs de andere in zijn bereik kan hebben. Kun je de NP dan zo maar aan de kant zetten? Hoe ziet een grammatika zonder NPs eruit? Voordat ik mijn poging ga wagen wil ik eerst nog iets zeggen over de onderneming als zodanig. Dit is een moeilijk onderwerp, zowel voor de lezer als voor de schrijver. Het probleem is namelijk dat je moet omschakelen op een andere wijze van denken over grammatikale problemen dan gebruikelijk is. Ik heb mijn uiterste best gedaan om die omschakeling zo soepel mogelijk te laten verlopen, maar zonder inspanning van lezerskant zal het niet lukken. Ik ga nu eerst de PA-struktuur van zinnen bespreken. Een van de traditionele funkties die NPs vervullen is dat ze optreden als subjekten en objekten. Je moet je afvragen: hoe moet dat nu in een grammatika zonder NPs? Maar eerst moet je weten wat de inhoud is van de begrippen ‘subjekt’ en ‘objekt’ zelf. Daarover handelt mijn artikel dus in eerste instantie. Hierbij is de integriteit van de NP niet of nauwelijks in het geding. Het is namelijk zo dat het hele vraagstuk van de integriteit van de NP pas gaat spelen als het gaat over zgn kwantificerende NPs. Bij eigennamen en persoonlijke voornaamwoorden, bij definiete NPs dus, speelt het allemaal niet of niet zo direkt. Anderzijds echter is het onmogelijk om iets zinnigs te zeggen over PA-struktuur als je niet konstant de gekwantificeerde NPs in het achterhoofd houdt. Dat is ook de reden waarom traditionele grammatika's op dit punt gefaald hebben: ze hebben geprobeerd het hele vraagstuk vanuit de definiete NP te bekijken. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||
Predikaat-argument-struktuurIn weerwil van de misschien minder goed ingeburgerde term ‘predikaat-argument struktuur’ (‘PA-struktuur’) is PA-struktuur een belangrijk onderdeel van de grammatika. Zinsontleding bijvoorbeeld berust op een theorie omtrent PA-struktuur. De vraag naar de status van de zinsdelen (subjekt, objekt, etc) is dan ook onlosmakelijk met deze hele kwestie verbonden. Verder geven alle modernere syntaktische theorieën op zijn minst een theorie omtrent PA-struktuur en slechts weinige doen meer dan dat. In Relationele grammatika en in funktionele richtingen zoals LFG (Lexical Functional Grammar) zijn begrippen als ‘subjekt’ en ‘objekt’ elementaire begrippen: dwz. volgens deze richtingen is taal-beschrijving die zich niet van deze begrippen bedient onmogelijk. Ook in de transformationele grammatika spelen begrippen als subjekt en objekt een belangrijke rol, (zij het een geheel andere dan in de eerder genoemde richtingen), getuige b.v. het Extended Projection Principle en de status van subjekten als externe argumenten. De toeschrijving van een PA-struktuur aan de zin vooronderstelt dat een zin een predikatie uitdrukt. Dit roept vragen op als: heeft elke zin een PA-struktuur?, hebben alle zinnen dezelfde PA-struktuur?, etc. Belangrijk is dat we het onderscheid tussen de predikatie die in en door de zin plaatsvindt en de wijze waarop we die beschrijven in het oog houden. Het woord ‘predikatie’ wordt dus door het hele artikel in twee betekenissen gebruikt: als een proces in natuurlijke talen, en als een manier van beschrijven. Het kontrast tussen die twee wordt benadrukt doordat ik eerst over de wijze van beschrijving ga spreken en daarna de vraag aan de orde zal stellen: hoe doen natuurlijke talen het? | |||||||||||||||||||||||||
Syntaxis en semantiek van predikatiesEen predikatie heeft de volgende syntaxis (schematische vorm): PREDIKAAT(ARG1, ARG2,...., ARGN) Het is duidelijk dat (A - C) predikaties zijn. Predikaten hebben een zgn. ‘plaatsigheid’ of ‘ariteit’. De laatste | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||
term is afkomstig van de gewoonte om de argumenten op zijn Latijns te tellen: unair, secundair, tertiair, quartair, .... (je kunt ze ook op z'n Grieks tellen: monadisch, dyadisch, triadisch, tetradisch,...). De ariteit is een deel van de betekenis van het predikaat. Als er meer dan één argument is is de ordening van groot belang: ‘Jan slaat Piet’ betekent iets anders als ‘Piet slaat Jan’. We zullen de term ‘argumentpositie’ gebruiken als het gaat om het rangnummer dat een argument in een predikatie inneemt. (Let erop dat de term ‘argumentpositie’ voor iets heel anders in gebruik is bij de TG.) Hoewel alle predikaties dezelfde syntaxis hebben kan de invulling van de predikaat- en argumentposities sterk uiteenlopen. We moeten met andere woorden nog iets zeggen over de semantiek van predikaties. Een predikatie drukt een bewering uit. Met een predikatie wordt geponeerd dat er een specifieke relatie bestaat tussen de argumenten. We zeggen dat het predikaat van zijn argumenten prediceert dat ze onderling in een bepaalde relatie staan. Is er maar één argument dan prediceert het predikaat van dat argument dat het een specifieke eigenschap heeft. Een eigenschap heet dan ook wel een unaire relatie. We moeten verder onderscheid maken naar het soort eigenschappen of relaties dat predikaten in predikaties uitdrukken. Er is hier uiteraard een volledige afhankelijkheid tussen de aard van de argumenten en die van het predikaat. Voor ons doel hier moeten we onderscheid maken tussen argumenten die voor individuele entiteiten staan en argumenten die voor verzamelingen van entiteiten staan. In het eerste geval spreken we van een eerste-orde predikatie, in het tweede van een hogere-orde predikatie. Hogere-orde predikaties noemen we hier ook Q-predikaties. Verder moeten we letten op het soort entiteiten dat de argumentposities bevolkt: voor natuurlijke talen speelt het onderscheid tussen individuen en gebeurtenissen een grote rol. We zullen dan ook spreken van E-predikatie en I-predikatie; de ‘E’ is van ‘event’, de ‘I’ is van ‘individu’. Bij beide speelt het onderscheid tussen eerste-orde en hogere-orde in natuurlijke taal een rol, want er is kwantifikatie over gebeurtenissen (‘altijd’, ‘meestal’) en over individuen (‘iedereen’, ‘de meeste’). Wat we tot nu toe gezegd hebben over predikaties is grotendeels taal-neutraal. Dat karakter gaat verloren zodra we aannemen dat het prediceren een belangrijk doel van taalgebruik is en dat derhalve zinnen als predikaties kunnen worden ontleed. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||
VoorbeeldenLaten we eerst naar wat voorbeelden kijken.
Het gaat ons hier om niet-samengestelde elementaire deklaratieve volzinnen. (8)-(12) vallen buiten ons betoog: (8) en (9) zijn niet deklaratief, (10) is geen volzin, (11) is, met een nieuw woord, een emfase-struktuur, (12) is een voorbeeld van topikalisatie; als zodanig zijn deze twee laatste zinstypen niet-elementair. Overigens bevatten (8)-(12) wel predikaties. Over (6) zo dadelijk nader. (7) is een gekwantificeerde zin en vraagt om een analyse in termen van Q-predikaties. Voorlopig bedienen we ons slechts van eerste-orde predikaties met eigennamen of pronomina op de argumentposities. Dit soort zinnen leent zich bij uitstek voor een eerste-orde analyse. We komen terug op Q-predikaties: daarin staan er op de argumentposities zeker geen NPs. Overigens is niet zonder meer duidelijk welke zinnen wel en welke niet gekwantificeerd zijn: (4) zou misschien ook wel een gekwantificeerde zin genoemd moeten worden. Maw, we kunnen gekwantificeerd-zijn laten afhangen van de aanwezigheid van een determinator. Maar de kwestie is van minder belang dan het lijkt aangezien we zonder bezwaar elke niet-gekwantificeerde zin de struktuur van een gekwantificeerde zin kunnen toekennen. (1), (2) en (3) hebben twee argumenten, (4) en (5) één. Het ligt voor de hand om (1) te ontleden als | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||
SLAAN(jan, piet) (1) betekent iets anders dan (2). (2) zou er dan ook als volgt moeten uitzien: SLAAN(piet, jan) Verder staat de vervoeging van het werkwoord in onze diskussie buiten spel: het predikaat is het zelfstandige werkwoord: in (1) - (5) ‘slaan’, ‘bevallen’, ‘dorsten’, en ‘omslaan’. We gaan ervan uit dat een zin op minstens twee verschilllende wijzen ontleed kan worden: als een predikatie over individuen (I-predikatie) en als een predikatie over gebeurtenissen of toestanden (E-predikatie). I-predikatie en E-predikatie zijn zo te zeggen ‘gelijktijdig’: een zin drukt predikaties van beide soorten uit. Werkwoordstijden en tijdsbepalingen zijn argumenten van een predikatie van de laatste vorm. In (6) zien we dat ook plaatsbepalingen (‘hier’) als argumenten kunnen optreden. In het vervolg bedoelen we met ‘predikatie’ als regel alleen maar predikaties over individuen. Het verband tussen I-predikatie en E-predikatie is allesbehalve duidelijk en zal in de toekomst intensief onderzocht moeten worden. Een theorie over het verband tussen beide zal b.v. de status van ‘het’ in (6) moeten ophelderen: is het een argument van de I-predikatie of van de E-predikatie of van beide? Er zijn meer konstrukties waarin een predikatie wordt uitgedrukt: b.v. beknopte bijzinnen (‘control structures’) en predikatieve konstrukties (‘small clauses’) zoals ‘het warm vinden’, ‘terug op de RUG voelde zij zich zeer behagelijk’. Predikaties in bijzinnen verschillen in principe niet van predikaties in hoofdzinnen. Wel kunnen bijzinnen als argumenten optreden, maar ook dat onderwerp laten we buiten beschouwing. | |||||||||||||||||||||||||
Zinsdelen tegenover konstituentenDe traditionele zinsontleding kent een indeling van de zin in zinsdelen: de zinsdelen op hun beurt kunnen weer in drie groepen worden ondergebracht: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||
Zinsdelen zijn ons met de paplepel ingegoten; in feite zijn het problematische entiteiten, ‘creatures of darkness’ om het maar eens mooi te zeggen. Het is onmogelijk om de inhoud van het begrip ‘subjekt’ duidelijk en eenduidig uit te leggen; het is een ‘diffuus’ begrip. Kijk je bijvoorbeeld naar de definitie van ‘subjekt’ in een verouderde grammatika, dan zie je daar een disparaat gezelschap van eigenschappen optreden: het subjekt (a) kongrueert met de persoonsvorm, (b) het duidt (vaak) de handelende persoon aan en (c) het staat in de nominatief. Je hoeft niet zoveel typologie gehad te hebben om te weten dat dit niet universeel geldig is. Een groot deel van de verdienste hier klaarheid gebracht te hebben komt op het conto van de TG. Wat de TG hierover te zeggen heeft is dus niet alleen maar belangrijk vanuit een theorie-intern standpunt. Veel ervan (helaas, lang niet alles!) heeft geldigheid voor de grammatika in het algemeen. Het is met het begrip ‘zinsdeel’ gegaan als met het begrip ‘atoom’: wat onsplitsbaar leek is uiteengevallen in een groot aantal ‘elementaire deeltjes’. Je kunt de bovenstaande definitie van ‘subjekt’ omzetten in TG termen en dan krijg je iets wat hier veel op lijkt: het subjekt wordt geregeerd door INFL, kan een subjekt-theta-rol dragen en heeft Casus. Maar let erop dat in TG-termen dit geen definitie is van het subjekt. Met andere woorden: er komt een duidelijk onderscheid tussen, en dus een verzelfstandiging van het konstituentschap, de GF (grammatikale funktie), de thematische rol en de Casus. De reden waarom subjekten in de TG anders gedefinieerd worden dan in de zinsontleding is dat de TG verschil maakt tussen zinsdelen en konstituenten. Konstituenten (NP, VP, AP, PP, etc) worden gedefinieerd aan de hand van hun struktuur en hun distributie en dus niet aan de hand van een funktie. Grammatikale funkties worden dan ook in een konstituent-analyse zoals de TG biedt verzelfstandigd (Chomsky's GFs). In dit perspektief zijn zinsdelen konstituenten met een ‘funktie’. De TG maakt verder onderscheid tussen konkrete en abstrakte | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||
konstituenten: konkrete konstituenten zijn konstituenten zoals ze in een groter verband (zeg maar: boomstrukturen) voorkomen. Zo kun je onderscheiden tussen de konstituent en zijn positie; anders gezegd: de positie van een konstituent wordt verzelfstandigd. Hiervan maakt de TG essentieel gebruik bij de definitie van de begrippen ‘subjekt’ en ‘objekt’. Subjekt en objekt zijn voor de TG bepaalde posities in een van te voren gegeven konstituentstruktuur. Dit is een belangrijk punt, want de begrippen ‘konstituent’ en ‘konstituentstruktuur’ behoeven een nadere kritische bespreking. Maar daar is hier de ruimte en gelegenheid niet voor. Ik deel dus maar gewoon mee dat de TG definities van ‘subjekt’ en ‘objekt’ mij onhoudbaar voorkomen: je hebt daar NPs (NP-posities) voor nodig. Waar ik echter de nadruk op wil leggen is dat de TG daarmee de grondgedachte van RG en LFG, namelijk dat ‘subjekt’ en ‘objekt’ elementaire begrippen zijn die niet verder gedefinieerd kunnen worden verwerpt. En terecht. Dit is een belangrijke stap in de ontwikkeling van de grammatika en dus van de mensheid. | |||||||||||||||||||||||||
Thematische rollenDe belangrijkste vraag die zich voordoet bij de interpretatie van zinnen is: hoe weten we nu door welke konstituent elk der argumentposities wordt opgevuld? In de schematische voorstelling van predikaties die we eerder hebben gegeven waren de argumenten geordend. Maar of de argumenten van werkwoorden in natuurlijke talen ook geordend zijn staat zeker niet a priori vast. Ordening van de argumenten van de werkwoorden kan ook geen afdoende oplossing bieden voor natuurlijke talen. Het is namelijk niet voldoende om te weten wat het eerste, tweede, etc argument in een predikatie is. We moeten in eerste instantie weten welke ‘rol’ elk argument speelt. We kunnen (moeten, misschien wel) ‘Jan’ in (1) en ‘de boot’ in (4) als eerste argument opvatten. ‘Jan’ echter treedt op in de agensrol: de rol van de handelende en voor de handeling verantwoordelijke persoon, maar ‘de boot’ in (4) is geen agens in die zin. Het predikaat ‘omslaan’ laat helemaal geen ruimte open voor een handelende persoon. Het is onderdeel van de betekenis van het predikaat dat er voor elk der argumentposities een ‘thematische rol’ gereserveerd is. Die rust, om zo te zeggen, op de argumentpositie. Bekende voorbeelden van rollen | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||
zijn die van de ‘agens’ (handelende persoon), ‘patiens’ (degene die de handeling ondergaat), ‘ervaarders’ (in het geval van psychologische processen zoals waarnemen of denken), de weg waarlangs, de plaats vanwaaruit of waarnaartoe. Het idee is wijd verbreid dat alle talen kiezen uit een rijtje van standaardrollen. Niet-standaard rollen worden dan door voorzetsels en zgn lexikale morfologische naamvallen uitgedrukt. Het laatste is zeker juist. Maar of het eerste wel juist is is aan twijfel onderhevig. Per slot verschillen talen ook in de afbakening van de betekenissen die woorden dragen. En wat voor een rol speelt hierin het wereldbeeld van het volk dat een bepaalde taal spreekt? Een bekend geval is het Navaho b.v. waar twee verbale prefixen bi- en yi- in gebruik zijn die te maken hebben met een bepaalde ontologische ordening en dus ook niet makkelijk te vertalen zijn in het Nederlands. Maar ook afgezien van dit soort gevallen kun je je voorstellen dat er verschillen bestaan in roltoekenning: is iemand die lacht een agens, een patiens of een ervaarder? Het zou overigens heel goed kunnen zijn dat we in een geval als van ‘lachen’ te maken hebben met E-predikatie: E-predikaties zullen ook argumentplaatsen voor de bij het proces betrokken personen hebben. Hetzelfde zou voor (4) kunnen gelden: misschien is ‘de boot’ wel geen argument van de I-predikatie, maar slechts van de E-predikatie. Zo zou ook het feit dat (5) geen subjekt heeft misschien hieruit verklaard kunnen worden. Belangrijk is nu dat met de introduktie van het begrip thematische rol de ordening van argumenten haar betekenis verliest. Welke informatie voegen we toe als we zeggen dat de argumentpositie waarop de agens-rol rust de eerste argument-positie is? Dat valt eenvoudig in te zien aan de hand van het volgende voorbeeld:
Of ‘Piet’ nu het derde of het vierde argument is valt op geen enkele wijze uit te maken. Het hoeft ook niet want de voorzetsels ‘van’ en ‘voor’ maken in kombinatie met ‘kopen’ de betekenis van de zin volstrekt duidelijk. Let erop dat het nog steeds zin kan hebben om (13) te ontleden met behulp van de geordende predikatie
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||
op voorwaarde dat we daarmee uitdrukken dat het gebruik van een dergelijke formule vooronderstelt dat er een toekenning plaats gevonden heeft van de thematische rollen die inherent zijn aan het predikaat aan de eigennamen in de zin. | |||||||||||||||||||||||||
NaamvallenHet is duidelijk dat als talen ons zouden dwingen om bij elk potentieel argument precies te vermelden welke thematische rol het speelt (zoals bij ‘Piet’ en ‘fl 25.-’ in (13)) we verder niets toe te voegen hebben. De leksikale markering van thematische rollen gebeurt globaal gesproken op twee verschillende manieren: door voorzetsels en door naamvallen. Er zijn waarschijnlijk talen waar alle thematische rollen leksikaal worden gemarkeerd. Het Tagalog en ergatieve talen als het Warlbiri hebben, zo lijkt het, slechts leksikale naamvallen. Ergatieve talen zijn talen waarin alleen het subjekt van transitieve zinnen gekenmerkt wordt door een naamval (de ‘ergatief’), subjekten van intransitieve zinnen hebben geen naamval evenmin als het objekt in transitieve zinnen. Belangrijk is nu dat het omgekeerde niet geldt: niet alle naamvallen zijn leksikale markeerders van thematische rollen. Het Latijn heeft b.v. naast leksikale naamvallen ook niet-leksikale naamvallen, de nominativus b.v. De nominativus is de naamval van het subjekt, maar niet alle subjekten spelen dezelfde thematische rol. Aan (13) kunnen we echter ook zien dat niet alle rollen leksikaal gemarkeerd worden; zo is er geen leksikale markering van de agens- en patiens-rol in (13). In veel gevallen is zo'n markering ook niet nodig: zo is duidelijk dat in (13) ‘Aspects’ niet de agens-rol kan spelen. Maar dat geldt zeker niet altijd: vergelijk (1) en (2). De manier waarop in (1) en (2) de rollen verdeeld worden is moeilijk te doorgronden. In feite is dit ook zo'n beetje de crux van de PA-struktuur. Waarom kiezen talen niet voor de meest voor de hand liggende oplossing: leksikale markering van alle thematische rollen? Maar dat is veeleer een metafysische vraag. Een konkrete vraag is: hoe doen talen het die niet voor deze oplossing kiezen? Die vraag is niet eenvoudig te beantwoorden. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||
Het zou zo kunnen zijn dat argumenten die niet voor hun thematische rol zijn gemarkeerd geordend zijn. Kijken we naar (1), (2) of (13) dan zouden we verder kunnen denken dat subjekten altijd het eerste argument zijn, objekten altijd het tweede en indirekte objekten altijd het derde. Let erop dat daarmee niet alle problemen zijn opgelost. Wat schieten we ermee op als we ‘Jan’ in (1) het eerste argument en ‘Piet’ het tweede noemen? ‘Slaan’ heeft een argumentpositie met een agensrol en eentje met een patiens-rol. We hebben pas wat aan de kennis dat ‘Jan’ het eerste argument is en ‘Piet’ het tweede als ook de thematische rollen ‘genummerd’ zijn. Dan kan je zeggen dat het n-de argument de n-de rol draagt. Maar is er reden om aan te nemen dat dat laatste zo is? Anders dan nummering van argumenten is nummering van thematische rollen nu ook weer niet zo'n voor de hand liggend proces. Het lijkt bijna niet te ontkennen dat subjekten en objekten een rol te spelen hebben bij de verdeling van de thematische rollen over de woorden of delen van de zin (kijk maar weer naar (1) en (2)), maar hoe werkt dat precies? Laten we (1) vergelijken met zijn passieve tegenhanger
‘Piet’ is in (14) het subjekt. We zouden ‘Piet’ dus ook nu het eerste argument kunnen noemen. Maar ‘Piet’ draagt wel de patiens-rol. Als we aannemen dat de thematische rollen van ‘slaan’ geordend zijn, en de term ‘subjekt’ de inhoud heeft van ‘eerste argument’, dan moeten we verder aannemen dat er in (14) een ander predikaat voorkomt dan in (1). We kunnen dit zo oplossen dat we zeggen dat ‘geslagen worden’ de konverse is van ‘slaan’. Een predikaat R' is de konverse van R iff
Als dit juist is, dan zijn ten minste sommige argumenten en sommige thematische rollen genummerd. Dit klinkt misschien niet onwaarschijnlijk maar er is een alternatief. We kunnen even goed aannemen dat in (14) ‘slaan’ zelf optreedt als predikaat en niet zijn konverse en dat (14) zich van (1) onderscheidt doordat de handelende persoon in (14) aangegeven wordt door het voorzetsel ‘door’ en in (1) niet lexikaal gemarkeerd is. Dan is het overbodig aan te nemen dat thematische rollen genummerd zijn. Als de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||
argumentposities dan toch geordend zijn dan heeft die ordening een andere funktie. De ordening zou b.v. in dienst kunnen staan van kongruentie: het eerste argument (het subjekt) is dan het argument dat kongrueert met de persoonsvorm. Het tweede argument, het objekt, is dan de tweede NP die niet leksikaal gemarkeerd is voor de thematische rol die hij speelt en die niet kongrueert. Dit alles geldt uiteraard voor het Nederlands en niet universeel. Er zijn genoeg talen waarin er naast subjektkongruentie ook objekt en indirekt objekt kongruentie is. Verder zijn er veel talen zonder kongruentie. | |||||||||||||||||||||||||
Grammatikale funkties.Hiermee staan we voor de centrale vraag: wat is de inhoud van het begrip ‘subjekt’ (en uiteraard van de andere zinsdelen)? Is het begrip subjekt wel een semantisch begrip? Schachter (1976) heeft argumenten aangedragen voor de stelling dat de term ‘subjekt’ voor Austronesische talen zoals het Tagalog geen betekenis heeftGa naar eind6.. Dat is ook niet zo vreemd want in het Tagalog zijn alle naamvallen leksikaal en bovendien is elke NP gemarkeerd voor een thematische rol (Dat laatste volgt niet uit het eerste: er kunnen andere leksikale middelen dan naamvallen zijn die thematische rollen markeren!). Keenan (1976) somt een hele lijst op van subjektmatige eigen-schappen. Daaronder neemt de eigenschap antecedent te kunnen zijn van allerlei voornaamwoorden (met name relatieve, refleksieve en reciproke) een belangrijke plaats in. Het is mij niet duidelijk of een dergelijke eigenschap in veel gevallen niet verbonden moet worden met thematische rollen inplaats van met GFs. Er is per slot van rekening in de geschiedenis van de grammatika een voortdurende verwarring geweest tussen thematische rollen en GFs. Een andere belangrijke eigenschap van subjekten is referentialiteit of definietheid: definiete NPs gedragen zich in veel (alle?) opzichten als eigennamen. In veel talen moet het subjekt definiet zijn. Wat Schachter en Keenan hebben uiteengezet komt mij als juist voor. Laten we de betekenis hiervan tot ons door laten dringen. Aangezien niet alle talen subjekten hebben kan subjekt dus ook geen semantisch begrip zijn. Wel is het zo dat allerlei talen gebruik kunnen maken van methoden om bepaalde woorden of delen van de zin specifieke funkties | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||
te laten vervullen, en dat vervolgens ook b.v. morfologisch te markeren. Die funkties hoeven niet altijd semantisch te zijn. Kongruentie b.v. heeft maar weinig of geen semantische betekenis en is hoofdzakelijk syntaktisch van aard: als je het fout doet is het niet zo dat de zin een andere betekenis krijgt; de zin wordt ongrammatikaal. | |||||||||||||||||||||||||
NPsEvenmin als het subjekt is de NP universeel. Hale heeft er op gewezen dat in het Warlpiri er weinig reden is om (afgezien van eigennamen en pronomina neem ik aan) NPs te onderscheiden. Alle determinatoren kunnen zelfstandig optreden. In het Nederlands is dat anders: ‘de’ en ‘een’ kun je niet buiten een NP om gebruiken. De leksikale markering van thematische rollen komt in het Warlpiri aan de nomina toe. Wel onderhouden determinatoren specifieke relaties met nomina en het moet duidelijk zijn welke determinator bij welk nomen behoort. Dat wordt aangegeven door kongruentie tussen het nomen en de determinator. De subskripten ‘s’ en ‘o’ in (B) spelen dus een vergelijkbare rol met dergelijke kongruentie. Het kan er nu op lijken dat hiermee de NP toch weer in volle glorie hersteld is: echter met (B) in de hand zien we ook precies wat het betekent om te zeggen dat er geen NPs zijn en dat toch de determinator een specifieke band onderhoudt met het nomen. | |||||||||||||||||||||||||
Kwantifikatie.We hebben nu alle mogelijkheden van de eerste-orde predikatie wel bekeken. Het wordt tijd dat we ons tot de hogere-orde-predikatie wenden. Zoals al verschillende malen is opgemerkt vormt de analyse van gekwantificeerde zinnen voor elke grammatikale theorie een toetssteen. (7) is een voorbeeld van een gekwantificeerde zin. Het probleem met gekwantificeerde zinnen zoals (7) is dat we niet kunnen blijven volhouden dat ‘drie aanwezigen’ het eerste argument is bij het predikaat LACHEN. Met andere woorden, we kunnen (7) niet analyseren als
De betekenis van het predikaat verzet zich daartegen. LACHEN is een | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||
individuele handeling; elke lach kan een op zichzelf staande gebeurtenis zijn. Verder is ‘drie aanwezigen’ geen refererende uitdrukking: er wordt een aantal genoemd, maar we weten niet welke drie aanwezigen bedoeld zijn. (7) krijgt in de logische semantiek de volgende analyse:
Dit is een Q-predikatie aangezien het predikaat gevormd wordt door een kwantiteitswoord en een eigenschap van kwantiteiten noemt. Op de argumentsposities staan niet langer entiteitsuitdrukkingen maar uitdrukkingen voor verzamelingen entiteiten (‘aanwezig’ staat voor de groep van al diegenen die aanwezig zijn, ‘lachen’ voor de groep van al diegenen die lachen). De bovenstaande predikatie moet dan ook worden opgevat in de zin van: het aantal van diegenen die zowel aanwezig waren als lachten is drie. Hoewel volgens (15) DRIE het predikaat van de predikatie is, is het tweede argument LACHEN het predikaat in de zin van het bovenstaande; ik zal dit het thematische predikaat noemen. Het thematische predikaat draagt informatie bij zich omtrent de ariteit en de thematische rollen die elk der argumenten van het thematische predikaat speelt. De overige argumenten van de predikatie zijn geen argumenten van het thematische predikaat: AANWEZIG is geen argument bij LACHEN. Er wordt in (15) helemaal niet gerept van een eerste-orde predikatie met LACHEN als predikaat. De vraag is natuurlijk of dat zo erg is. Het zou erg zijn als we konden bewijzen dat in zo'n zin een eerste-orde predikatie plaats vond en dat het feit dat die niet direkt uitgedrukt wordt in (15) zou inhouden dat we daarmee ontkennen dat zoiets plaats vindt. Maar zo ligt het natuurlijk niet. Hoe zouden we in vredesnaam moeten bewijzen dat er een eerste-orde predikatie plaats vindt? Wat bedoelen we ook met zo'n vraag? Nogmaals alle relevante informatie ligt in de betekenis van het thematische predikaat opgeslagen. En dat is alles wat nodig is. Als passivisatie korrespondeert met konversie dan gaat het daarbij om konversie van het thematische predikaat. Vandaar ook dat
en | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||
niet dezelfde betekenis hebben. Hun Q-predikaties zien er als volgt uit:
<VEEL,WEINIG> is een binaire relatie tussen twee binaire relaties: MENS x BOEK en LEZEN (zie het artikel van Wilma Sonder en Henriëtte de Swart). Maar er is geen enkele reden om aan te nemen dat <VEEL,WEINIG> de konverse is van <WEINIG,VEEL>. We zien dat de ordening van MENS en BOEK in de (D - E) van groot belang is: LEZEN is een afbeelding van MENS naar BOEK en LEZEN' is een afbeelding van BOEK naar MENS. De relevante informatie is dus ook hier weer uitgedrukt. Let erop dat hoewel de NPs in (D - E) uiteengerukt lijken te zijn belangrijke informatie behouden is gebleven. De ordening van MENS en BOEK is kruciaal. (D) en (E) zijn geheel anders als
Let er ook op dat als het objekt in (16) groter bereik zou kunnen krijgen dan het subjekt, (E) de Q-predikatie van (16) zou zijn. Met andere woorden, passivisatie en verandering van bereik hebben semantisch hetzelfde effekt. | |||||||||||||||||||||||||
KonklusieHoewel het op het eerste gezicht vreemd kan lijken dat NPs in semantische strukturen zoals (A - F) niet een eenheid vormen blijken dit soort strukturen niettemin volledig gemotiveerd. Wel kunnen we onderscheid maken tussen definiete NPs enerzijds en indefiniete en gekwantificeerde NPs anderzijds. Met zinnen zoals (1) en (2), waarin slechts eigennamen voorkomen kunnen we zowel eerste orde (dat wil zeggen: met NPs op argumentposities) als ook hogere orde predikaties | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||
associëren. Met zinnen zoals (16) en (17) is dat niet zo. Dit artikel heeft een wat paradoxale konklusie: er zijn semantisch gezien geen NPs, maar er bestaat wel een specifieke band tussen een determinator en een nomen. Er kan dus een vrij groot verschil bestaan tussen de syntaktische en semantische vorm van een taal. Talen als het Warlpiri (aannemend dat Hale's beschrijving juist is) zijn minder misleidend dan het Nederlands. Het Nederlands is wel op meer punten misleidend: de meervoudsuitgang heeft in veruit de meeste gevallen ook geen enkele betekenis: we zouden best ‘drie jongen’ kunnen zeggen zonder dat er iets anders dan grammatikaliteit verloren zou gaan. Bovendien, als er behoefte is aan een markering van meervoudigheid (bij ‘drie’ hoeft dat dus niet: de betekenis is meervoudig) dan zou die op de determinator moeten komen: meervoudigheid is ook een soort determinator. Waarom zijn er zulke misleidende talen als het Nederlands? Daarover valt moeilijk te spekuleren. Het zou zo kunnen zijn dat talen met uitsluitend leksikale naamvallen een losse NP struktuur hebben (om het zo maar te zeggen). Een hechte NP struktuur staat kennelijk in het teken van de niet-leksikale markering van thematische rollen. Mijn idee is overigens dat ook de aanwezigheid van een definiet en indefiniet lidwoord (Nederlands: ‘de’/‘het en ‘een’) een belangrijke faktor kan zijn. Maar let wel, het is niet zo dat talen zonder deze lidwoorden een lossere NP-struktuur hebben (om het zo maar te zeggen): het Latijn en het Russisch zijn tegenvoorbeelden. Ik wil dit niet afsluiten zonder wat gepreek. De grammatika is toe aan een diepgaande herbezinning. Dat vond Chomsky in 1955 ook al en hij heeft daar een grootse bijdrage aan gegeven. Maar de toverformule lijkt uitgewerkt. De wagen lijkt zich steeds dieper in de modder te werken. Het punt waarop het fout gegaan is, zo lijkt me, is de autonomie van de syntaxis. We moeten in staat zijn om door syntaktische strukturen heen te kijken. Talen drukken grosso modo hetzelfde uit maar doen het op verschillende wijzen. Het is van groot belang om te onderzoeken op welke wijzen en hoe verschillend die wijzen zijn. Maar de essentiële rol van de semantiek is het een analyse te geven van wat talen gemeenschappelijk hebben. Wat de grammatika te onderzoeken heeft is tweeledig: wat drukken talen uit en hoe doen ze dat? Het eerste gaat, logisch gezien, vooraf aan het tweede. Het tweede kan niet zonder het eerste. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||
|
|