Tabu. Jaargang 17
(1987)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |||||||||||||
Binding in complexe NP'sGa naar eind1.
|
(1) | Teun leest graag boeken over hem |
Maar dan lopen de meningen uiteen. Bevat de NP nu een PRO-subject (zie bijvoorbeeld Manzini 1983), of moeten we een impliciet argument aannemen met dezelfde opaciteits-effecten als een syntactisch subject, zoals Williams 1987 dat bijvoorbeeld doet?Ga naar eind2. Anders gesteld: is binding een puur syntactisch proces, of vinden bindprocessen -in ieder geval voor een deel- plaats op een niveau van argumentenstructuur?
In dit artikel zal ik pleiten voor het laatste. Daartoe zal ik eerst proberen aan te geven waarom het niet waarschijnlijk is dat een NP een syntactisch PRO-subject bevat.Ga naar eind3. Daarna zal ik kort ingaan op de analyse van Williams 1987 en een aanvulling daarop geven. Ik besluit met enkele slotopmerkingen.
1. PRO in NP
Er zijn twee soorten argumenten tegen de aanname van PRO in NP. Allereerst is het de ‘standaard’-opvatting dat de positiekenmerken van PRO niet in overeenstemming zijn met de kenmerken van de [NP, NP]-positie. Maar ook al wordt deze tegenstrijdigheid opgeheven, dan nog blijft er een interpretatie-verschil bestaan tussen PRO in NP en PRO in infinitieven.
1.1 PRO en de [NP, NP]-positie
Volgens Chomsky's regeer-en-bind-theorie is het niet mogelijk om PRO in NP aan te nemen omdat de [NP, NP]-positie een geregeerde positie
is, en PRO -volgens het PRO-theorema- niet geregeerd mag zijn.Ga naar eind4.
Als we echter met Bouchard 1984 en Koster 1987 aannemen dat PRO wel geregeerd mag zijnGa naar eind5. vervalt het bovenstaande argument, en zou zin (1) de structuur van (2) kunnen krijgen
(2) | Teun leest graag [PRO boeken over hem] |
Het bezwaar tegen dit voorstel is dat een geregeerd PRO beschouwd wordt als een anafoor. Voor zin (2) zou dit inhouden dat PRO en Teun verplicht coreferentieel zijn. Nu is coreferentialiteit tussen Teun en PRO niet uitgesloten, maar dan krijgen we niet de interpretatie die we aan zin (1) gegeven hebben, namelijk met Teun en hem verwijzend naar dezelfde persoon. Hiermee vervalt de optie dat een NP een geregeerd PRO-subject zou bevatten.
De mogelijkheid om een niet-geregeerd PRO aan te nemen is er natuurlijk wel wanneer de [NP, NP]-positie een niet-geregeerde positie is. Dit laatste is op zich niet uitgesloten: als we aannemen dat regeren niet verder gaat dan het eerstvolgende X'-niveau regeert het nomen boeken de subjectpositie van NP niet: [NP, NP] en N' zijn immers zusterknopen. Ook kunnen we aannemen dat regeren een directionele notie is, en dat een nomen naar rechts regeert (zie bijvoorbeeld Van Haaften e.a. 1985 en daargenoemde referenties) zodat de subjectpositie -links van het hoofd- niet geregeerd is.Ga naar eind6. Het is hier niet van belang welke van de twee mogelijkheden we kiezen: laten we kijken wat er gebeurt als we aannemen dat de subjectpositie inderdaad niet geregeerd is. Structuur (2) is dan mogelijk, zonder de verplichting dat PRO gebonden wordt door Teun. Structuur (2) staat zelfs drie interpretaties toe. A) Teun leest graag boeken die een niet nader genoemde over hem (=Teun) heeft geschreven, B) Teun leest graag boeken die hijzelf over een niet nader genoemde heeft geschreven, of C) Teun leest graag boeken die de niet genoemde persoon X over een niet genoemde persoon Y heeft geschreven. Met andere woorden: de interpretatie van het ‘begrepen subject’ van boeken is arbitriar.Ga naar eind7.
1.2 PRO in infinitieven
Sinds Williams 1980 neemt men aan dat er twee soorten van controle zijn: verplichte controle, waarbij het begrepen subject van de infinitief binnen een locaal domein verplicht gecontroleerd wordt door een
lexicaal, c-commanderend antecedent, en niet-verplichte controle, waarbij PRO geen lexicaal antecedent hoeft te hebben; wanneer er wel een lexicaal antecedent is, hoeft dit zich niet in een locaal domein te bevinden, noch te c-commanderen.
Het begrepen subject van niet-verplichte controle-complementen heet arbitrair te zijn. Deze opvatting bestrijd ik. Met Hoekstra & Wehrmann (1985) neem ik aan dat PROarb niet bestaat. PRO wordt of gecontroleerd door een lexicaal argument, zoals in zin (3), of gecontroleerd door een impliciet argument, zoals in zin (4). Dat in zin (4) het begrepen subject van de infinitief een arbitraire referentie heeft is geen eigenschap van PRO, maar een eigenschap van het controlerende impliciete argument ‘degene voor wie het niet mogelijk is’ waaraan PRO verplicht gerelateerd is. Zoals Hoekstra & Wehrmann aangeven kan PRO alleen verschijnen wanneer er zo'n impliciet argument in de zin aan te wijzen valt. Zin (5) is dus grammaticaal, maar zin (6) niet: anders dan noodzakelijk heeft waarschijnlijk geen impliciet argument ‘degene voor wie het waarschijnlijk is’ ((5) en (6) zijn hun (35)a. en b.).
(3) | Eric dacht dat het voor Kees niet mogelijk was om PRO nuchter te blijven |
(4) | Eric dacht dat het niet mogelijk was om PRO nuchter te blijven |
(5) | Het is noodzakelijk (voor Jan) [om PRO daarheen te gaan] |
(6) | *Het is waarschijnlijk [om PRO daarheen te gaan] |
We kunnen nu een onderscheid maken tussen twee soorten niet-lexicale elementen in een zin, PRO-elementen en impliciete argumenten. Alleen deze laatste zijn arbitrair in referentie. Als PRO-elementen arbitrair geïnterpreteerd worden komt dit omdat ze gecontroleerd worden door impliciete argumenten.
Keren we met deze wetenschap terug naar zin (1). We zagen al dat deze zin een drievoudige interpretatie heeft. Deze interpretatiemogelijkheden worden veroorzaakt doordat de ‘begrepen agens’ ‘de schrijver van het boek’ niet eenduidig geïdentificeerd kan worden: de referentie van de ‘begrepen agens’ is arbitrair. Maar als dit zo is, kan de ‘begrepen agens’ niet uitgedrukt worden door een PRO-subject: niet PRO-subjecten zijn arbitrair, maar impliciete argumenten. De redenering verder doortrekkend moeten we dus aannemen dat de ‘begrepen agens’ -het ‘begrepen subject’ van de NP- een impliciet argument is,
en niet syntactisch gerealiseerd PRO-subject.
2. Williams 1987
De redenering is niet omkeerbaar: wanneer een niet-lexicaal aanwezig element wel specifiek geïnterpreteerd wordt, betekent dit nog niet dat het syntactisch gerealiseerd moet worden. Zo neemt Williams 1987 aan dat het ‘begrepen subject’ van een NP altijd een impliciet argument is, dus ook in een zin als (7), waar het werkwoord afdwingt dat Eric geïnterpreteerd wordt als de schrijver van het boek:
(7) | Eric schrijft graag boeken over hem |
Anders dan in zin (1) kunnen hem en Eric dan ook niet coreferentieel geïnterpreteerd worden: hem en het impliciete argument ‘de schrijver van het boek’ zijn disjunct in referentie (volgens een herformulering van bindingsconditie B, zie hieronder), en dus is hem ook disjunct in referentie met Eric.
Ik zal hier niet verder ingaan op de relatie tussen de NP Eric en de ‘begrepen agens’ van boek, maar me concentreren op Williams' voorstel ten aanzien van bindingsverschijnselen binnen de NP.
2.1 Theta-binding
Omdat een NP geen syntactisch subject kan hebben en omdat hem in zinnen als (1) en (7) binnen de NP een ‘negatief antecedent’ moet hebben, neemt Williams aan dat ‘binding’ een relatie is tussen thematische argumenten (theta-rollen), en niet een relatie tussen syntactische posities. Dit vereist een aanpassing van het Theta-criterium: hoewel elke NP een unieke theta-rol moet hebben, hoeft niet elke theta-rol syntactisch gerealiseerd te zijn. Ook impliciete argumenten (dit zijn immers theta-rollen die niet syntactisch gerealiseerd zijn) zijn dus ‘zichtbaar’ voor de (theta)-bindtheorie.
Williams geeft de volgende herformulering van de bindingscondities A en B:
(8) | Theta-bindtheorie | |
A | Een th-anafoor moet th-gebonden zijn binnen domein X. | |
B | Een th-pronomen moet th-vrij zijn binnen domein X. |
(Hierbij wordt met een th-anafoor bedoeld: een theta-rol die toegekend is aan een anafoor; een th-pronomen is een theta-rol die aan een pronomen is toegekend.)
‘Gebonden zijn’ respectievelijk ‘vrij zijn’ kan nu niet meer betekenen ‘moet een c-commanderend antecedent hebben’ dan wel ‘mag geen c-commanderend antecedent hebben’: er is immers geen syntactisch antecedent. De eis van c-comnanderen wordt dan ook vervangen door de eis dat het bindende argument theta-commandeert.
(9) | Theta-commanderen |
X theta-commandeert Y als X een coargument is van YGa naar eind8. |
Voor binding binnen NP's komt Williams' theorie op het volgende neer: het reflexief zichzelf moet geïdentificeerd worden met een coargument, terwijl het pronomen hem niet geïdentificeerd mag worden met een coargument. De bindprocessen vinden dus plaats binnen de minimale argumentenstructuur, de NP.
Keren we terug naar de zinnen (1) en (7), hier herhaald, en hun reflexieve pendanten (10) en (11).
(1) | Teun leest graag boeken over hem |
(7) | Eric schrijft graag boeken over hem |
(10) | Teun leest graag boeken over zichzelf |
(11) | Eric schrijft graag boeken over zichzelf |
Hem in de zinnen (1) en (7) is inderdaad niet te identificeren als de schrijver van de boeken, terwijl zichzelf in (10) en (11) mijns inziens verplicht identiek is met de auteur.Ga naar eind9.
2.2 Problemen
In zin (10) kan de auteur van de boeken op twee manieren geëxpliciteerd worden: in de [NP, NP]-positie of in een van-PP. Williams' theorie doet dan nog steeds de juiste voorspellingen: het geëxpliciteerde argument is het antecedent voor zichzelf
(12) | Teun*i leest graag Jarichsi boeken over zichzelfi |
(13) | Teun*i leest graag boeken van Jarichi over zichzelfi |
(Teun en zichzelf kunnen niet meer coreferentieel geïnterpreteerd worden: er is in deze zinnen geen relatie tussen Teun en de schrijver van het boek.) Maar als het reflexief zichzelf verplicht gebonden wordt door een coargument dan zouden de zinnen (14) en (15) ook grammaticaal moeten zijn, Jarich en zichzelf zijn nog steeds coargumenten.
(14) | *Ik lees graag boeken van zichzelf over Jarich |
(15) | *Ik lees graag brieven aan Jarich over zichzelf |
Bij een vergelijkbaar probleem -het gaat dan over zinnen van het type ‘*Ik heb over Jan met zichzelf gesproken’ doet Williams de volgende uitspraak: ‘Here, we are powerless to draw the distinction [tussen interne en externe argumenten.KH] without introducing more structure in the argument structure (such as a hierarchy of theta roles).’ (1987:162). In de volgende paragraaf zal ik proberen de ongrammaticaliteit van de zinnen (14) en (15) te verklaren door zo'n structuur in de argumentenstructuur aan te brengen, echter zonder een beroep te doen op semantische primitieven.
2.3 Hiërarchische roltoekenning
Van Haaften e.a. (1985) onderscheiden binnen een complexe NP de van-PP van de overige PP's, niet alleen structureel -de van-PP staat lager in de boom-, maar ook in de manier waarop theta-toekenning aan het in de PP ingebedde nomen plaatsvindt. Terwijl alle voorzetsels behalve van hun complement casus- en theta-markeren (de NP krijgt zijn theta-rol lexicaal toegekend), geldt voor de prepositie van dat die zijn complement alleen casus-markeert; de ingebedde NP krijgt zijn theta-rol structureel van het hoofd van de complexe NP.
Volgens Van Haaften e.a. hebben de NP's in de zinnen (14) en (15) de volgende structuren (vgl. 1985:92)
Nu hebben we al gezien dat een reflexief binnen zijn minimale argumentenstructuur (in deze zinnen het nomen ‘boek’) geïdentificeerd moet worden en dat een pronomen binnen zijn minimale argumentenstructuur vrij moet zijn.
Als we dan de hiërarchie van c-commanderen vervangen door een hiër-archie van theta-roltoekenning van de volgende vorm:
(16) | Roltoekenningshiërarchie |
Een theta-rol die structureel is toegekend staat ‘hoger op de ladder’ dan een theta-rol die lexicaal is toegekend |
dan kunnen we de volgende bindingshypothese opstellen:
(17) | Binding op basis van theta-roltoekenning |
A. Een theta-rol die toegekend is aan een reflexief moet binnen zijn minimale argumentenstructuur geïdentificeerd worden met een theta-rol die hoger staat in de toekenningshiërarchie.
B. Een theta-rol die toegekend is aan een pronomen mag binnen zijn minimale argumentenstructuur niet geïdentificeerd worden met een
theta-rol die op gelijke hoogte of hoger staat in de toekennings-hiërarchie.
Hypothese (17) doet de juiste voorspellingen voor de zinnen (13), (14) en (15), en als we aannemen dat ook aan de [NP, NP]-positie structureel een theta-rol wordt toegekend, ook voor zin (12). Verder voorspelt hypothese (17) de ongrammaticaliteit van zin (18), die voor de standaard regeer-en-bind-theorie een probleem is: Jarich c-commandeert immers hem niet, en zou dus een mogelijk antecedent voor het pronomen moeten zijn:
(18) | *Ik las brieven aan Jarich over hem |
(Een zin als (19) blijft staan voor verder onderzoek: hypothese (17) voorspelt ten onrechte dat Jarich een mogelijk antecedent is voor hem
(19) | *Ik lees graag boeken van hem over Jarich) |
3. Slotopmerkingen
Twee zaken verdienen nog enige aandacht.
Hypothese (17) is een beschrijvende hypothese, maar is het ook een verklarende? Ik denk het wel, als tenminste aannemelijk gemaakt kan worden dat rol-toekenning van onder naar boven plaatsvindt. Dit houdt dan in dat structurele rol-toekenning eerder plaatvindt dan lexicale roltoekenning. We moeten dan de eis stellen dat wanneer een reflexief zijn theta-rol ontvangt, er al een identificerende theta-rol moet zijn toegekend.
Een tweede vraag is: wat moeten we met NP's waarbij het antecedent niet lexicaal gerealiseerd is, zoals in zin (10)? In strikte zin kunnen we dan niet meer spreken van structurele roltoekenning: het antecedent is immers niet syntactisch aanwezig. Ik stel voor om hier gebruik te maken van de notie aangewezen argument zoals die gebruikt wordt in Koster 1987: hfd 3. Koster noemt het impliciete argument dat PRO controleert in zin (4) een aangewezen argument. Dit argument heet ‘aangewezen’ omdat het, wanneer het geëxpliciteerd wordt, verplicht de controleur is van PRO (zoals blijkt uit zin (3)). De geexpliciteerde NP hoeft dan niet te c-commanderen: hij kan ingebed zijn in een ‘karakteristieke PP’, in het geval van zin (4) de voor-PP.
Het antecedent voor zichzelf in zin (10) is ook een aangewezen argument: wanner het geëxpliciteerd wordt moeten zichzelf en de NP coreferentieel geïnterpreteerd worden (vgl de zinnen (12) en (13)). Het antecedent kan dan c-commanderen (12), of gegenereerd worden in een karakteristieke PP, de van-PP (13). Voor reflexivizatie kunnen we dan hiërarchie (16) en hypothese (17) als in (20) herformuleren:
(20) | Reflexief-interpretatie binnen NP | |
A. | Een reflexief moet geïdentificeerd worden binnen zijn minimale argumentenstructuur; | |
B. | De identificerende theta-rol is een aangewezen argument. |
Chomsky 1981 stelt dat binding en controle twee verschillende processen zijn. Nadien hebben Manzlni 1983 en Koster 1987 betoogd dat het proces van -in ieder geval verplichte- controle in feite een proces van anafoor-binden is. Ik heb hier het uitgangspunt verdedigd dat binding in NP's een vorm van ‘controle’ is in die zin dat er gebruik gemaakt wordt van aangewezen argumenten, argumenten die syntactisch niet gerealiseerd hoeven te zijn, en indien wel, niet hoeven te c-commanderen. Voor de zinnen (13) en (15) en (18) doet hypothese (17) correcte voorspellingen, anders dan de ‘standaard’-bindtheorie. De ‘standaard’-bindtheorie en hypothese (17) voorspellen beide de grammaticaliteit van een zin als (12), waar de [NP, NP]-positie met een lexicale NP gevuld is. De volgende conclusie dringt zich dan op: binding in NP's moet beschreven worden op een niveau van ‘argumentbinden’.
Williams 1987 gaat een stap verder, en stelt dat alle gevallen van binding en alle gevallen van controle (zoals hij zegt: alle gevallen van A-binding) gekarakteriseerd kunnen worden door een systeem van theta-binden. Hoewel dit artikel niet de ruimte bood daar verder op in te gaan, onderschrijf ik deze stellingname. Ik ga daarbij nog een stap verder. Waar Williams PRO-subjecten (dus: begrepen subjecten van infinitieven) en NP-sporen nog syntactisch gerepresenteerd ziet, zal ik de consequenties onderzoeken van de hypothese dat -waar het Abinding betreft- niet-lexicale argumenten nooit syntactisch aanwezig zijn.
Literatuur
Bouchard, D. (1984) On the Content of Empty Categories. Foris, Dordrecht. |
Chomsky, N. (1981) Lectures on Government and Binding. The Pisa Lectures. Foris, Dordrecht. |
Chomsky, N. (1986) Knowledge of Language; its Nature, Origin, and Use. Praeger, New York. |
Clark, R. (1985) PRO in NP. In: NELS 15, 63-74. |
Van Haaften, T. e.a. (1985) Nominalisaties in het Nederlands. In: GLOT 8, 76-104. |
Hoekstra, T. en P. Wehrmann (1985) De nominale infinitief. In: GLOT 8, 257-274. |
Koster, J. (1987) Domains and Dynasties. Foris, Dordrecht. |
Manzini, M.R. (1983) On Control and Control Theory. In: Linguistic Inquiry 14, 421-446. |
Williams, E. (1980) Predication. In: Linguistic Inquiry 11, 203-238. |
Williams, E. (1987) Implicit Arguments, the Binding Theory, and Control. In: Natural Language and Linguistic Theory 5, 151-180. |
- eind1.
- Met dank aan Wim Klooster voor commentaar op een eerdere versie, en de ideeën die daaraan vooraf gingen.
- eind2.
- Chomsky 1986 lijkt geen keus te kunnen maken, getuige de volgende uitspraken: ‘Perhaps, then, the DET position can include an implicit argument with the properties of PRO...’ (1986:167); ‘...assume that there is an implicit argument similar to PRO in the DET position as the subject...’ (1986:168). Je zou dus verwachten dat het ‘implicit argument similar to PRO’ niet syntactisch gerealiseerd wordt. Uit pagina 168 komt echter ook het volgende citaat: ‘...that the syntactic representation of (i) includes a PRO (or related element) in the DET position, controlled by him...
(i) the knowledge that John might fail bothered him
...[mijn cursiveringen. KH]’. Zie noot 4 voor nog meer verwarring.
- eind3.
- Ik beperk me hier tot NP's met een nominaal hoofd.
- eind4.
- Vgl. ‘PRO cannot be a complement, the subject of a finite clause, or the subject of a nongerund as in PRO story (...) because these are governed positions.’ Chomsky 1986:183.
- eind5.
- Om een constructie als ‘Teuns boek over PRO’ uit te sluiten neemt men aan dat PRO geen casus mag hebben.
- eind6.
- Clark 1985 doet dit voorstel voor het Engels.
- eind7.
- ‘Arbitrair’ in die zin dat PRO binnen de zin niet geïdentificeerd hoeft te worden. Voor PRO geldt wel dat het moet verwijzen naar een [+human]-referent in de werkelijkheid.
- eind8.
- Dit is het eerste deel van Williams' definitie (35). De volledige definitie luidt:
(i) Theta-commanderen
X theta-commandeert Y als X een coargument is van Y, of als X B theta-commandeert, B toegekend aan Z, en Z theta-commandeert Y. Het tweede deel van de definitie moet het bekende probleem verantwoorden van reflexieven die zijn ingebed in het subject van een ‘psychverb’, als in (ii)
(ii) Pictures of himself upset Bill. Ik zal in dit artikel hier verder niet op ingaan. Mijn verhaal beperkt zich tot bindingsrelaties tussen coargumenten.
- eind9.
- Er zijn mensen die zin (10) -en zin (12)- zo kunnen interpreteren dat de schrijver iemand anders is dan Teun. Ik kan deze lezing niet krijgen, behalve wanneer zichzelf contrastief gebruikt wordt, en dan nog eigenlijk alleen in zinnen als ‘Teun leest graag boeken over zichzelf’ resp. ‘Teun leest graag Jarichs boeken over Eric en over zichzelf’. Ik laat deze contrast-lezing van de ‘begrepen auteur’ in zin (1) en zin (10): in (1) is de referentie arbitrair, in zin (10) echter is Teun verplicht de schrijver. Dit is mijns inziens te verklaren door de aanwezigheid van zichzelf in zin (10): zichzelf moet uiteindelijk binnen de zin coreferentieel zijn met een lexicale NP. Hoewel de interpretatie van de ‘begrepen auteur’ dus in principe arbitrair is, dwingt de aanwezigheid van het reflexief af dat Teun de schrijver is.