| |
| |
| |
Een tijd geleden: de-compositie der voltooide tijden
A.M. Duinhoven
In TABU 16, 1 (1986) heeft A. Sassen een intrigerend syntactisch probleem aangesneden, dat om een diachrone benadering vraagt. Gaarne maak ik gebruik van deze gelegenheid om nader op dit probleem in te gaan.
In een zin als (1) lijkt vandaag de persoonsvorm te bepalen, terwijl een week geleden aangeeft, wanneer het huwelijk werd gesloten:
(1) |
Vandaag is Marie precies een week geleden getrouwd. |
Janssen (1983, 1985a en 1985b) voert dit soort zinnen aan om te bewijzen, dat het perfectum ‘composiet’ zou zijn, een verstrengeling van heden en verleden. Sassen betoogt m.i. terecht, dat de composietheid door zinnen met [... geleden] als tijdsbepaling niet wordt bewezen: een week geleden in (1) zou geen op zichzelf staande bepaling zijn, maar lijkt in verband te moeten worden gebracht met vandaag, zoals dat duidelijk het geval is in de gelijkende zin (2).
(2) |
Vandaag is het precies een week geleden dat Marie getrouwd is. |
Een week geleden heeft hier niet slechts betrekking op het tijdstip van het huwelijk, maar is ook met vandaag verbonden. Er ligt een week tussen de trouwdag en vandaag; er is sinds het huwelijk een week voorbijgegaan. Geleden is het voltooid deelwoord van het nu zo goed als verdwenen werkwoord liden (lijden), dat ‘voorbijgaan’ betekende. De etymologie steunt derhalve de uitleg die aan (2) wordt gegeven. Blijft echter de vraag hoe (1) en (2) samenhangen; moet ook in (1) een syntactisch verband tussen vandaag en een week geleden worden aangenomen? Hoe is deze zin dan gestructureerd?
De twee hedendaagse verbindingen met geleden (het is een week geleden en een week geleden) gaan terug op het navolgende zinstype, dat we in het Middelnederlands nog volop tegenkomen (vgl. MNW 2, 76 en 4, 503):
(3) |
Dies es leden ene weke dat si trouwede enen man. |
| |
| |
Dat is: ‘sindsdien is er een week voorbijgegaan, dat zij trouwde; er is een week verstreken, sinds zij trouwde’. Dies is een separatieve genitief (‘daarvan, van dien’); het aanwijzend voornaamwoord kondigt de specificerende dat - zin aan. Es leden is een onpersoonlijk, subjectloos werkwoord, en ene weke een duurbepaling.
Reeds in de Middelnederlandse periode wordt deze subjectloze constructie geherinterpreteerd. Het betreft hier een algemene taalverandering waarbij nieuwe subjecten (men, het en er) worden toegevoegd, dan wel objecten tot subject worden (vgl. Duinhoven 1984; Van der Horst 1985). Zoals waters gebrac hem tot water gebrac hem en mi droomt tot ik droom werd, zo veranderde dies of des es leden in het es leden (MNW 2, 76). Met (3) correspondeert (4) respectievelijk (5):
(4) |
Het es leden ene weke dat si trouwede enen man. |
(5) |
Het es ene weke (ge)leden dat si trouwede enen man. |
Dat is: ‘er is [nu] een week voorbijgegaan, dat zij trouwde’. Het is hier minder duidelijk dan in (3), dat de trouwdag het uitgangspunt vormt van de door ene weke aangegeven periode. Bovendien vervaagde na het Middelnederlands de woordbetekenis van (ge)leden; het homonieme werkwoord lijden (‘ondergaan’ en ‘voorbijgaan’) wordt in de laatste betekenis vermeden.
Het een en ander heeft tot een nieuwe herinterpretatie geleid. Uit de voorzin in (5), met name uit ene weke geleden kon worden afgeleid, wanneer het huwelijk plaats vond. De voorzin vormt een tijdsbepaling bij de nazin. Ene weke is niet langer een duurbepaling; ene weke geleden bepaalt een tijdstip in het verleden. Daardoor lijkt het is een week geleden dat zij trouwde de nadrukkelijke omschrijving van zij trouwde een week geleden, zoals het is vandaag dat zij trouwt en het was verleden week dat zij trouwde afleidingen zijn van zij trouwt vandaag en zij trouwde verleden week. De redacteuren van WNT deel 4 (ao 1889; k. 1095) hebben gelijk, wanneer zij zoo lang geleden als verkorting beschouwen van het is zoo lang geleden. Het is echter niet nodig als tussenfase een ‘onontwikkelde bijzin of tusschenzin’ aan te nemen.
Naast elkaar komen in het hedendaags Nederlands (6) en (7) voor:
(6) |
Het is een week geleden dat Marie trouwde. |
(7) |
Marie trouwde een week geleden. |
| |
| |
In beide gevallen vormt een week geleden een bepaling bij een gebeurtenis in het verleden, te weten het huwelijk van Marie. Een absolute, onafhankelijke tijdsbepaling, zoals op 5 april of rond Pasen, is een week geleden echter niet. In (6) en (8)
(8) |
Het was een week geleden dat Marie trouwde. |
vond het huwelijk plaats een week voor het tijdstip waarvan voor het geheel van de mededeling wordt uitgegaan. Het referentiepunt (R) is in (6) gelegen in het heden, in (8) in het verleden. Dit tijdstip kan ook expliciet worden genoemd, zoals in (2), (9) of (10):
(9) |
Gisteren was het een week geleden dat Marie trouwde. |
(10) |
Morgen is het een week geleden dat Marie trouwde. |
Een week geleden betekent dus ‘een week voor het referentiepunt’ en dit referentiepunt kan worden aangegeven door de tijd van het werkwoord zoals in (6) en (8) en expliciet worden gespecificeerd zoals in (2), (9) en (10). In alle genoemde gevallen wordt in de mededeling het referentiepunt aan een week geleden gehecht. Ons wordt meegedeeld waaraan de tijdsbepaling een week geleden moet worden gekoppeld, van welk punt af we een week terug moeten gaan. We hebben te doen met een predicering, een toeschrijving, een analytische presentatiestructuur.
In een zin als (7) echter ontbreekt een expliciet referentiepunt. De tijdsaanduiding wordt gepresenteerd als een onafhankelijke bepaling (zoals 2 augustus, op koninginnedag, in de negentiende eeuw). Elke verwijzing naar een vast punt ontbreekt. Daardoor kan een week geleden niet als een ‘referentiële’ oftewel ‘relatieve’ tijdsbepaling worden beschouwd, zoals de daaropvolgende dag, drie dagen daarna, een week voor zijn vertrek, waar expliciet wordt verwezen, of zoals de volgende dag, drie dagen later, een week eerder, welke bepalingen een vergelijkend element bevatten. Een week geleden (niet onafhankelijk en niet referentiëel) valt daarmee in de klasse van tijdsbepalingen die aan het spreekmoment zijn gekoppeld (zoals vandaag, morgen, aanstaande zaterdag, volgend jaar, verleden week). Deze bepalingen zijn onafhankelijk van het uitgangspunt (R) dat in de context wordt gekozen. Gisteren bijvoorbeeld heeft in een bepaalde gesprekssituatie steeds betrekking op dezelfde dag, ongeacht de grammaticale tijd. Vgl. Karel vertrok gisteren; Karel had beloofd gisteren te vertrekken; ik heb
| |
| |
Karel gisteren zien vertrekken; hij zou gisteren vertrekken; wanneer hij gisteren zou zijn vertrokken, zou hij woensdag aankomen; van gisteren tot woensdag is vier dagen.
De tijdsbepaling een week geleden moet dus zowel tot de op R als tot de op S georiënteerde bepalingen worden gerekend: wanneer een referentiepunt ontbreekt, is een week geleden van S afhankelijk. Een dergelijke overgang van R naar S of omgekeerd kan licht verwarring wekken en is dan ook uitzonderlijk. Het bijwoord nu is een voorbeeld van de overgang van een vaste (op S gerichte) naar een relatieve (op R gerichte) bepaling. Vgl. nu gaan ze weg → nu gingen ze weg. Beperken we ons tot [... geleden].
In zinnen als (9) [en (2), (8) en (10)] is er geen enkel probleem.
(9) |
Gisteren was het een week geleden dat Marie trouwde. |
Aan de tijdsbepaling wordt een referentiepunt toegeschreven. Zinnen als (6) echter, die ongetwijfeld het meest frequent waren, hebben aanleiding gegeven tot de hierboven beschreven herinterpretatie, waarbij is niet langer als een hulpwerkwoord van geleden werd beschouwd, doch als een grammatische aankondiging van de geïsoleerde tijdsbepaling.
(6) |
Het is een week geleden dat Marie trouwde. |
Schematisch gezien kunnen we de overgang als volgt weergeven:
(11) |
[Het is [nu]] [een week geleden] → [het is] [[nu] een week geleden]. |
De S-oriëntatie moet reeds in de analytische constructie aanwezig zijn geweest, anders zou de geïsoleerde bepaling zonder referentiepunt als in (7) en (12) niet mogelijk zijn geworden:
(12) |
Marie is een week geleden getrouwd. |
De ambivalentie die de voorzin in (6) kenmerkt, is echter latent ook in (12) aanwezig: [is [nu]] [een week geleden] resp. [is] [[nu] een week geleden]. Wanneer we van deze zin een verleden tijd vormen:
| |
| |
(13) |
Marie was een week geleden getrouwd. |
wordt het onduidelijk, of een week geleden van S, het spreekmoment, afhankelijk is, of van R, waarnaar ook het werkwoord was zich richt: [was] [[nu] een week geleden] resp. [was [toen]] [een week geleden]. Het referentiepunt dat voor de persoonsvorm geldt, wordt niet expliciet met een week geleden verbonden (zoals in (6) en (8)). Maar de neiging lijkt toch te bestaan een verband te leggen tussen R en de tijdsbepaling [... geleden], die een oriëntatiepunt nodig heeft.
De vraag is dus welk punt overheerst: R of S? In
(7) |
Marie trouwde een week geleden. |
is de interpretatie niet twijfelachtig: een week geleden is hier een vaste, op S gerichte bepaling: ‘zeven dagen voor nu’. De termijn kan wel worden verplaatst:
(14) |
Marie trouwde morgen een week geleden. |
(15) |
Marie trouwde gisteren een week geleden. |
Als specificatie kunnen echter slechts op S gerichte bepalingen dienen (vgl. *de volgende dag een week geleden; *daags tevoren een week geleden). We hebben in [morgen een week gelden] enz. met een samengestelde bepaling te doen, met een synthetische presentatie. Een week geleden wòrdt niet met morgen verbonden zoals in (10):
(10) |
Morgen is het een week geleden dat Marie trouwde. |
doch ìs daarmee verbonden. [Morgen een week geleden] in (14) is de synthetische (attributieve) pendant van de analytische (predikatieve) zin (10), waarin een week geleden met het referentiepunt morgen wordt verbonden. Zinnen als (14) en (15) zijn dus niet problematisch, netzomin als
(16) |
Marie is [gisteren een week geleden] getrouwd. |
(17) |
Marie was [gisteren een week geleden] getrouwd. |
De vraag die we hier willen beantwoorden is: waarom is een week geleden in (7) onmiskenbaar op S gericht, terwijl we daar in (12) en
| |
| |
(13) niet zeker van zijn. In (12) heeft deze ambivalentie (nl. ‘zeven dagen voor R’ dan wel ‘zeven dagen voor S’) voor de interpretatie geen gevolgen. Het gaat daar hoe dan ook om ‘zeven dagen voor nu’. Maar in (13) moeten we uit twee interpretaties kiezen: Marie trouwde zeven dagen voor S of zeven dagen voor R. Getuige het door was uitgedrukte tijdsverschil vallen S en R niet samen. Wanneer er nu in de zin expliciet een tijdstip wordt genoemd, zijn we geneigd [een week geleden] daarop te betrekken; vlg. (1), (18) en (19).
(18) |
Gisteren was Marie een week geleden getrouwd. |
(19) |
Morgen zal Marie een week geleden getrouwd zijn. |
Sassen acht (18) niet correct; Janssen kennelijk wel. Daarop komen we terug.
Zeker is, dat Marie in (1)
(1) |
Vandaag is Marie precies een week geleden getrouwd. |
zeven dagen geleden, in (18) acht dagen geleden en in (19) zes dagen geleden getrouwd is. Met andere woorden: een week geleden wordt in deze samengestelde tijden op het referentiepunt betrokken. Dat nu is om twee redenen merkwaardig: er lijkt in formeel opzicht geen verband te worden gelegd tussen de geïsoleerde tijdsbepaling een week geleden en het referentiepunt, zoals dat wel in (2)
(2) |
Vandaag is het precies een week geleden dat Marie getrouwd is. |
en in (9) en (10) gebeurt, en zoals dat verband ook in (14) [morgen een week geleden] en (15) [gisteren een week geleden] bestaat. Waarom is die relatie in semantisch opzicht dan toch verplicht? Bovendien is deze omschakeling van S- naar R-oriëntatie uitgesloten in Marie trouwde een week geleden. Ook in een context die in het verleden speelt, blijft hier een week geleden op S betrokken:
(20) |
Ik sprak Marie gisteren nog: zij trouwde een week geleden. |
Dat is: ‘voor zeven’ en niet ‘voor acht dagen’.
De navolgende zinnen echter zijn weer wel ambivalent:
| |
| |
(21) |
Ik sprak Marie gisteren nog: zij bleek een week geleden getrouwd te zijn. |
(22) |
Gisteren bleek zij een week geleden getrouwd te zijn. |
Toch is de meest voor de hand liggende interpretatie hier nog ‘voor zeven dagen’ (op S georiënteerd). Het is niet vanzelfsprekend, dat we een week geleden op gisteren betrekken. Er is nog een duidelijke scheiding voelbaar tussen het onpersoonlijke gisteren bleek [het] en zij [is] een week geleden getrouwd. Blijken is zijn zelfstandigheid nog niet geheel kwijt. Daardoor is het ook mogelijk in een zin als
(23) |
Hij blijkt niet er spraakzaam. |
het koppelwerkwoord te zijn toe te voegen. Blijkt is slechts schijnbaar een koppelwerkwoord, oftewel het is op weg een koppelwerkwoord te worden.
Het werkwoord zijn heeft van zijn woordbetekenis en zelfstandigheid veel minder bewaard. Het mag zonder reserve een koppel-werkwoord genoemd worden. Deze functie van zijn maakt het mogelijk en zelfs haast onontkoombaar in zinnen als (1), (18) en (19) een verband te leggen tussen [een week geleden] en de tijdsbepaling (R). Zijn koppelt vandaag, gisteren, morgen en [... geleden] aaneen. De parallellie met zinnen als gisteren wat het een week geleden dat ... is volop aanwezig en zal ook tot de formatie van zinnen als (1), (18) en (19) aanleiding hebben gegeven. Er wordt zowel in (1), (18), (19) als in (2), (9) en (10) formeel en semantisch een verband gelegd tussen het referentiepunt en [... geleden]; we hebben niet als in (14) en (15) [morgen resp. gisteren een week geleden] met een synthetische, attributieve presentatie te doen. In (1), (18) en (19) wordt meegedeeld (analytisch, predikatief) dat een week geleden moet worden berekend vanaf het genoemde referentiepunt.
Ander dan in (7)
(7) |
Marie trouwde een week geleden. |
en in (14) en (15) vormt niet het feit dat Marie (op een bepaald moment) getrouwd is, de kern van de mededeling; het gaat om de determinering van het tijdstip (waarop Marie getrouwd is). Zin (1) is daardoor zozeer synoniem met (2)
| |
| |
(1) |
Vandaag is Marie precies een week geleden getrouwd. |
(2) |
Vandaag is het precies een week geleden dat Marie getrouwd is. |
dat er van een doublure sprake lijkt, ... indien (1) althans grammaticaal is. Zin (1) is niet alleen verdacht omdat de correcte zin (2) hetzelfde tot uitdrukking brengt, en ook niet vanwege de hierboven beschreven verandering in informatiestructuur die moet worden aangenomen. Door verschuiving van het zwaartepunt in de mededeling zijn er vele nieuwe constructies in de Nederlandse syntaxis ontstaan. Zo zijn we ook aan de samengestelde werkwoordsvormen gekomen, waarbij onder meer worden en zijn zich van zelfstandige werkwoorden tot koppelwerkwoorden en tenslotte tot hulpwerkwoorden hebben ontwikkeld.
Het feit dat zijn in (1), (18) en (19) van hulpwerkwoord tot koppelwerkwoord zou zijn geworden, maakt deze zinnen dan ook niet onacceptabel. Dit soort functieverandering is zonder meer mogelijk. Doch zijn kan niet in een en dezelfde mededeling tegelijkertijd koppelwerkwoord en hulpwerkwoord zijn. En dat is in zinnen van dit type het geval. We hebben met een ongeoorloofde samentrekking, een zeugma, te doen. Gaan we uit van
(18) |
Gisteren was Marie een week geleden getrouwd. |
Was koppelt gisteren aan een week geleden, waardoor het huwelijk zeven dagen voor gisteren, dus acht dagen voor het spreekmoment plaats vond. Was is een koppelwerkwoord. Was is echter ook verbonden met getrouwd: Marie was een week geleden getrouwd. In deze mededeling is was geen koppelwerkwoord, doch een hulpwerkwoord. Een week geleden bepaalt het moment van de huwelijksvoltrekking. Getrouwd heeft geen adjectivische, doch een werkwoordelijke valentie. Was koppelt niet een eigenschap aan het subject, doch vormt tezamen met het deelwoord de verbale constituent. We hebben met een werkwoordelijk en niet met een naamwoordelijk gezegde te doen.
Er is dus een goede reden om zinnen als (18) ongrammaticaal te achten. Constructies kunnen wel eens ambivalent zijn, ruimte laten voor twee interpretaties, doch slechts voor één interpretatie tegelijkertijd. Elders heb ik gedetailleerd beschreven en verklaard, hoe het voltooid deelwoord zich van een bijwoordelijke bepaling via de bijvoeglijke bepaling tot een zelfstandig werkwoord heeft ontwikkeld (Duinhoven 1985). Het deelwoord komt in het hedendaags Nederlands nog
| |
| |
in alle drie de functies voor, maar afwisselend, niet tegelijkertijd en door elkaar heen. In Marie is getrouwd kan het om een toestand of om de werking gaan. De tijdsbepaling in Marie is gisteren getrouwd, in Marie is een week geleden getrouwd of in Marie is gisteren een week geleden getrouwd dwingt ons is getrouwd als een werkwoordelijk gezegde te beschouwen. Het hulpwerkwoord is kan nu in dezelfde zin niet tegelijkertijd de functie van koppelwerkwoord vervullen. Wanneer we is in (1) deze dubbele interpretatie geven, is de zin niet grammaticaal, en (18) en (19) zijn dat ook niet.
Dat dit type zin toch voorkomt en zelfs acceptabel wordt geacht, heeft verschillende oorzaken:
- | Bepalingen als een week geleden hebben een referentiepunt nodig. |
- | Het werkwoord zijn, dat koppelwerkwoord kan zijn, biedt de mogelijkheid een referentiepunt aan te hechten. |
- | Zijn kan in combinatie met de meeste voltooide deelwoorden een koppelwerkwoord zijn. Wanneer dat niet het geval is, zoals in |
(24) |
Marie is/was een week geleden gekomen. |
waarin gekomen geen toestand aanduidt (vgl. *het gekomen meisje), zullen zinnen als (25) niet gemakkelijk worden geformeerd:
(25) |
Gisteren was Marie een week geleden gekomen. |
Het (latente) toestandsaspect van een deelwoord als getrouwd speelt dus in (1), (18) en (19) een rol, ook al is een week geleden daarmee in tegenspraak. Het toestandsaspect overheerst zozeer, dat men zelfs geneigd is een week geleden als synoniem van een week te beschouwen, als in:
(26) |
Gisteren was Marie een week (geleden) getrouwd. |
- Zeker zal de parallellie met zinnen als (2), (9) en (10) van invloed zijn:
(9) |
Gisteren was het een week geleden dat Marie trouwde |
- Het zeugma koppelwerkwoord-hulpwerkwoord, de tegenstelling tussen toestand en werking wordt bovendien op verschillende wijzen verslui- | |
| |
erd. In (1)
(1) Vandaag is Marie precies een week geleden getrouwd. is het naar de betekenis niet noodzakelijk een verband te leggen tussen vandaag en een week geleden, doordat een week geleden op zichzelf ook ‘zeven dagen voor nu’ betekent. Zin (1) kan dus als volgt gestructureerd worden gedacht, waarbij vandaag als een zinsbepaling dient:
(27) |
Vandaag # is Marie precies een week geleden getrouwd. |
Dus: ‘het is vandaag zo, dat Marie precies een week geleden getrouwd is’. De aanvaardbaarheid van (27) lijkt ook (18) en (19) acceptabel te maken:
(18) |
Gisteren was Marie een week geleden getrouwd. |
(19) |
Morgen zal Marie een week geleden getrouwd zijn. |
Hier echter maakt de eindbetekenis (‘voor acht dagen’ resp. ‘voor zes dagen’) duidelijk, dat gisteren en morgen niet van een week geleden kunnen worden gescheiden. Dat zin (19) overigens gemakkelijker te aanvaarden is dan (18) komt ongetwijfeld door het feit dat het zeugmatische zijn (koppelwerkwoord + hulpwerkwoord) pas aan het eind van de zin opduikt. In (28) springt de onregelmatigheid meer in het oog:
(28) |
Morgen is Marie een week geleden getrouwd. |
Om de zin te redden zouden we een week geleden als ‘een week voor S’ moeten interpreteren en morgen als een zinsbepaling:
(29) |
Morgen # is Marie een week geleden getrouwd. |
Dat is: ‘morgen is het zo, dat Marie [vandaag een week geleden] getrouwd is’. Deze mededeling heeft echter even weinig zin als
(30) |
Morgen is Marie met Kerstmis getrouwd. |
Wanneer voor morgen geldt dat Marie een week voor nu of met Kerstmis getrouwd is, geldt dat te allen tijde. Sluiten we de niet-zinvolle
| |
| |
interpretatie uit, dan vervallen we in het zeugma.
We moeten concluderen, dat de zinnen (1), (18) en (19) in de bedoelde interpretatie waarbij een week geleden op vandaag, gisteren of morgen wordt betrokken, zeugmatisch zijn, hetgeen mij voldoende reden lijkt ze af te keuren. Daar gaat het hier echter niet om. De zinnen worden door Janssen (1983, p. 51, 100; 1985a, p. 12; 1985b, p. 53) gebruikt om aan te tonen, dat de twee tijdstippen die in perfectum en plusquamperfectum een rol spelen, in een en dezelfde mededeling gespecificeerd kunnen worden. Zowel E, het moment waarop de werking plaats vindt (‘point of event’) als S (‘point of speech’) resp. R (‘point of reference’) zouden tegelijkertijd kunnen worden bekend gemaakt (1983, p. 52). Voor het perfectum zijn de zinnen met geleden de enige voorbeelden; maar die zijn niet te handhaven. Zoals we hebben gezien, zijn de tijdsbepalingen vandaag, gisteren en morgen weliswaar verbonden met het werkwoord zijn, maar niet met het hulpwerkwoord, doch met het koppelwerkwoord. Ze bepalen dus niet een deel van het samengestelde werkwoord.
Wanneer nu voor het perfectum (voorlopig) niet aan te tonen valt, dat de tijden van hulpwerkwoord en deelwoord beide in dezelfde zin gespecificeerd kunnen worden, is het zaak ook de resterende bewijsplaatsen voor het plusquaperfectum opnieuw en kritisch te bekijken. Gezien de parallellie tussen perfectum (voorafgaand aan S) en plusquamperfectum (voorafgaand aan R) is het op voorhand weinig aannemelijk, dat in het plusquamperfectum wel twee tijdstippen gespecificeerd, als een nieuw feit meegedeeld, zouden kunnen worden. Het is zelfs de vraag, of we in die gevallen waarin het tijdstip R wordt bekend gemaakt, wel van een plusquamperfectum kunnen spreken.
Een zin als (31) laat twee interpretaties toe:
(31) |
Hij had dit artikel vorige week al geschreven. |
Het artikel kan vorige week geschreven zijn, maar het is ook mogelijk, dat het vorige week al klaar was en dus voordien was geschreven. In het laatste geval hebben we met een toestand in het verleden te doen: hij [had vorige week] het artikel geschreven. Bij perfectum zowel als plusquamperfectum kan het resultaat van de handeling (gelijktijdig met S resp. R) dan wel de handeling zelf (vóór S resp. R) op de voorgrond staan. Dat is in overeenstemming met de historische ontwikkeling van het voltooid deelwoord van toestandswoord tot werkingswoord en de
| |
| |
daaruit voortvloeiende ambivalentie in het huidige Nederlands (vgl. Duinhoven 1985, inz. par. 2.6.).
Bij verbindingen met een voltooid deelwoord slaat de balans door naar de uitgangssituatie, de toestand in het heden (S) of verleden (R), waarmee de persoonsvorm correspondeert, ofwel naar de daaraan voorafgaande werking (E). Alleen in het laatste geval, waarin de tijdsbepaling op E betrekking heeft, kunnen we, naar ik meen, van (plusquam)perfectum spreken. Maakt de bepaling de tijd van het verbum finitum bekend, dan hebben we met presens of imperfectum te doen (hebben en zijn zijn dan geen hulpwerkwoorden van tijd). Een werkwoord kan niet tegelijkertijd een presensvorm en een perfectum zijn, dan wel een imperfectum en een plusquamperfectum, niet tezelfdertijd de uitgangssituatie (S of R) en de voorafgaande gebeurtenis (E) beschrijven.
Een voltooid deelwoord duidt een toestand en een werking aan, maar niet tegelijkertijd. Het is niet alleen onwaarschijnlijk, dat er in perfectum en plusquamperfectum twee tijdstippen bekend zouden worden gemaakt. Het hele idee dat deze samengestelde tijden composiete tijdsvormen zouden zijn, verdient een grondige heroverweging. Ik heb me hier tot de verbindingen met (een tijd) geleden beperkt. Het lijdt geen twijfel, dat voorbeeldzinnen met geleden in dit verband passé zijn.
| |
Literatuur
Duinhoven, A.M. (1984) Nieuwe subjecten in voorheen ‘subjectloze’ zinnen. In: Leuvense Bijdragen 73, 295-314. |
Duinhoven, A.M. (1985) De deelwoorden vroeger en nu. In: Voortgang 6, 97-138. |
Horst, J.M. van der (1985) Verkenning van onpersoonlijke constructies. In: TNTL 101, 34-63, 81-92. |
Janssen, Th.A.J.M. (1983) Het temporele systeem van het Nederlands: drie tijden en twee tijdscomposities. In: Glot 6, 45-104. |
Janssen, Th.A.J.M. (1985)a Composiete temporele modificatie: suprematie van semantische categorieën. In: Tabu 15, 10-42 en 43-78. |
Janssen, Th.A.J.M. (1985)b De constructie hebben/zijn + (')voltooid deelwoord('). In: Voortgang 6, 49-84. |
Sassen, A. (1986) De samengesteldheid van het perfectum. In: Tabu 16, 32-37. |
|
|