Artsenij: semantische herstructurering
M.C. van den Toorn
De Groningse taalkundige aan wie deze Tabu-uitgave opgedragen is, heeft al bij herhaling blijk gegeven geïnteresseerd te zijn in het verschijnsel van morfologische herstructurering of metanalyse. Zo heeft hij onder meer gewezen op een merkwaardige vorm als stripteaseres, waaraan een suffix-eres ten grondslag moet liggen, aangezien stripteaser als basis niet aannemelijk is, denkelijk wel omdat het hier geen door mannen uitgeoefend beroep betreft. De vorm zou verklaard kunnen worden door een metanalyse van woorden als zangeres, dat niet langer als zanger + es begrepen is, doch als zang + eres (Sassen 1981: 179). Van Marle wijst er in een latere publikatie op dat synchronische herinterpretatie-mechanismen als die waarvan hier sprake is, een belangrijke rol spelen en gespeeld hebben bij de taalontwikkeling: er is in ruime mate diachronische evidentie voor dit soort taalveranderingen (Van Marle 1984: 144).
Nu zijn morfologische verschijnselen concreet waarneembaar; ze vallen iedereen op die er als taalkundige oog voor wil hebben. Moeilijker wordt het bij taalverandering die niet uiterlijk waarneembaar is, maar die zich ongemerkt voltrekt in de betekenis van een woord dat in z'n uitwendige gedaante niet verandert. Dat viel me op bij het lezen van de volgende zinsnede in NRC-Handelsblad van 30 september 1985: ‘... het juk dat de katholieke artsenij het katholieke volksdeel op de hals legde.’ Het woord artsenij was mij uitsluitend bekend in de betekenis ‘geneesmiddel’ en dat is ook de enige betekenis die de gangbare handwoordenboeken geven. De woordgroep ‘katholieke artsenij’ is daarom nogal opmerkelijk en hoewel niet uitgesloten in een land waar men misschien ook niet vreemd zou opkijken van ‘gereformeerde aspirine’ toch weinig zinvol. Het kranteartikel waarvan sprake is, liet echter geen twijfel bestaan aan de bedoelde betekenis van artsenij: iets als ‘de verzamelde artsen, het artsendom, de artsenstand’. Verrassend was dat deze betekenis bleek te leven bij meer personen die ik over deze betekenis ondervroeg: ruim veertig studenten, allen personen in de leeftijd van 18 tot 25 jaar. Unaniem was de mening dat artsenij zoiets betekende als ‘het artsenberoep, de geneeskunst, het medisch gebeuren’, kortom een abstractum, afgeleid van arts, maar de betekenis ‘geneesmiddel’, een concretum, kende niemand meer.
De vraag is hoe zo'n betekenisontwikkeling z'n beslag krijgt. Om te beginnen is artsenij een tamelijk ongebruikelijk woord, met een suffix dat nog maar in enkele andere woorden voorkomt, die al even weinig gebruikelijk zijn. De grootste overeenkomst vertonen de volgende formaties op -(e)nij, die alle min of meer herkenbaar op een persoonsaanduidend simplex teruggaan:
(1) |
dekenij < deken |
‘waardigheid/gebied/woning van een deken’ |
|
drostenij < drost |
‘ambtsgebied van een drost’ |
|
grietenij < griet(man) |
‘onderdeel van een gouw’ (in Friesland) |
|
kapelanij < kapelaan |
‘stichting tot het doen lezen van missen; woning van een kapelaan’ |
Daarbij sluiten zich nog twee vormingen op -(e)nij aan, die niet van persoonsaanduidingen zijn afgeleid:
(2) |
kastelenij < kasteel |
‘gebied van een burggraaf; woning van een slotvoogd’ |
|
zijlvestenij > zijlvest |
‘waterschap’ (in Groningen) |
De betekenis van deze zes woorden ligt in de ambtelijke en bestuurlijke sfeer en