Tabu. Jaargang 16
(1986)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een vocaalinsertieparameter; of waarom Nederlanders geen Indianen zijn
|
- | het syllabificatieproces werkt actief structurerend, in die zin dat het ook ontbrekende elementen identificeert, en |
- | er is een algemene ə-insertieregel die lege V's opvult. |
De analyse biedt een verklaring voor twee verschijningsvormen van de Nederlandsche schwa, namelijk:
- | de verplicht aanwezige ə in gevallen als ‘kerel’ [ke:rəl], ‘waaier’ [waajər], en ‘keten’ [ke:tən], en |
- | de optionele ə in vormen als ‘melk’ [məlk vs mεlək], en ‘worm’ [wɔrm vs wɔrəm]. |
Hoewel er zeer veel vragen open blijven en verder uitgewerkt moeten worden, lijken we toch te kunnen concluderen dat de CV-fonologie een wezenlijke bijdrage kan leveren aan een analyse van het Nederlands, en ook dat zij een kader verschaft waarbinnen het ons zo vertrouwde Nederlands en een ‘exotische’ indianentaal als het Klamath zeer wèl vergelijkbaar zijn.
2. Het kader van de CV-fonologie
Het autosegmentele kader van de hier gepresenteerde analyse volgt C&K in de aanname, dat de syllabe een hiërarchische eenheid is, bestaande uit drie niveaus of ‘tiers’: het σ-niveau (waar σ staat voor de syllabeknoop), het CV-niveau (bestaande uit reeksen C's en V's), en het segmenteel niveau (met de segmenten of hun ‘feature bundles’), zie (1):
(1)
Essentieel in de analyse is ook het gebruik van syllabetemplaten. Deze bestrijken het σ- en CV-niveau, en structureren het materiaal dat uit het lexicon komt. Het templaat is in feite een ‘syllabemodel’, een configuratie van C's en V's waaraan alle syllaben in de desbetreffende taal moeten voldoen. Deze C's en V's staan voor posities in de syllabe, waarbij V staat voor kernpositie en C voor niet-kernpositie; het zijn puur structurele, fonetisch oninterpreteerbare eenheden. In Ter Mors (1985) is de suggestie gedaan dat het mogelijk is voor iedere taal een syllabetemplaat te definiëren op basis van de oppervlaktevormen en de daarvan af te leiden generalisaties en restricties op de vorm van syllaben in de betreffende taal. Als zodanig kan het templaat worden gezien als een universele notie, als een definitie van de syllabe, waarbij iedere taal voor zich moet vaststellen welke segmenten welke posities kunnen opvullen. Dit laatste leidde tot het ‘Labelling Principe’ in (2) (cf. Ter Mors 1985).
(2) | Labelling Principe: iedere taal moet definiëren welke segmenten in die taal een C- of V-positie kunnen opvullen, en ze dienovereenkomstig labellen. |
3. De analyse
3.1. Een syllabetemplaat voor het Nederlands
Een analyse van de Nederlandse data leert ons dat in het algemeen de aan de oppervlakte gevonden syllaben ‘sterk’ zijn en bestaan uit minimaal de reeks CVV of CVCGa naar eind1., zie (3).
(3) iedere syllabe drie verplichte:
Dat wil zeggen dat iedere syllabe drie verplichte elementen heeft, namelijk een initiële consonant, daaropvolgend een lange of een korte vocaal en een consonant. Wat betreft de verplichte initiële consonant valt te constateren dat hierover de meningen zeer verdeeld zijn. Gesteund door de observaties van Van den Berg (1978: 28-29) dat de zogenaamde ‘vocaal-initiële’ woorden fonologisch gezien met een glottisslag ([?]) beginnen, en ook door RekerS′ (1983) argumenten voor de significante aanwezigheid van dit element, is (3) voor de huidige analyse een zeer werkbaar templaat. De aanname van een verplichte beginconsonant is overigens niet essentieel voor het hier besproken insertie-proces bij syllabe-finale consonantreeksen, al zal het punt wel weer opduiken in paragraaf 3.4., waar we de syllabificatie van de ə-bevattende syllaben bespreken. Voor het ogenblik nemen we aan dat een ‘default’ ([?]) geïnserteerd wordt daar waar een (begin)consonant ontbreekt of -anders gezegd- daar waar een verplichte niet-kern-positie in de syllabe tijdens het syllabificatieproces leeg blijft, cf. (15).
Binnen het referentiekader van C&K valt verder te zeggen dat de volledige typering van de Nederlandse syllabe is te geven als:
(4) | C3V2 C5 |
(4) typeert het Nederlands als een taal die lange vocalen kent, waarbij deze worden gepresenteerd als vocalische segmenten geassocieerd aan twee ‘timing units’ ‘V’ op de CV-tier. Verder bevatten syllabe-initiële clusters één tot drie consonanten en syllabe-finale clusters nul tot vijf consonanten (minimaal één bij een korte vocaal, zie (3)). Het maximale aantal van vijf eind-consonanten wordt alleen bereikt in woorden eindigend op dentale clusters, zoals ‘promptst’. We volgen hier Van der Hulst (1984) in de aanname dat deze finale dentale consonanten een speciale positie innemen en worden ondergebracht in een appendix aan de syllabe. De voornaamste motivatie tot deze stap is dat deze dentalen toegevoegd kunnen worden aan iedere mogelijke welgevormde syllabe mits deze in finale positie staat.
Zoals de data in (5) laten zien moeten alle consonant-clusters bovendien voldoen aan de algemene sonorantie-hiërarchie-principes, zoals beschreven door Hooper (1976); het is een universale dat consonant-clusters van syllabe-kern naar syllabe-grens afnemen in sonorantie. Eén van de taalspecifieke regels bepaalt daarbij dat er in een Nederlandse syllabe-finale consonant-cluster maximaal twee
sonoranten naast elkaar kunnen voorkomen, waarbij dan de buitenste een nasaal moet zijn; een niet-nasale sonorant kan alleen naast een vocaal voorkomen.
Een maximale Nederlandse syllabe voldoet dan ook aan de schematische weergave in (6)Ga naar eind2..
(5) | a | plee, kleef, bleek, fluit, sluit, chloor, vloer prat, trap, krap, brief, droef, fruit, gerief, vriend knie, pneuma, snee, fnuik, gnoe, smet tjok, sjerp, fjord, twee, kwee, dweil, zeef spoed, stoet, skelet, sfeer, scheer pseudo, tsé-tsé, xylofoon spleet, spreek, streek, schreef, scrotum, sclerosis Tsjech |
b | ruim, rijm, ooit, tijd, duwt, vernieuwt terp, erf, kerk, erg, storm, urn, kort, kers stolp, elf, balk, alg, olm, alt, als lamp, nimf, dank, kant, mens, hemd, soms ooft, nacht, stipt, pips, tact, taks omarmt, bedwelmt, prompt, inkt, helft, schurft, markt, burcht, korps kast, rats kunst, wants, komst, angst, hulst, korst, erts, tekst, oogst herfst, ernst vondst, beroemdst, promptst. |
(6) Maximale Nederlandse Syllabe:
Het is onduidelijk of de glijklanken aan het eind van diftongen als C geanalyseerd moeten worden. In (6) is aangenomen dat de j en w samen met de l en r een klasse vormen en de C-positie na een vocaal kunnen opvullen, eventueel gevolgd door een nasaal of obstruent (rijm [rɛijm], ruim [rœjm], duwt [dywt]).
Met (6) is bepaald niet gezegd dat alle combinaties die aan dit schema voldoen ook werkelijk voorkomen. Dit templaat wordt niet gebruikt als morfeenistructuurregel. Er zijn vele restricties en beperkingen die een deel van de mogelijke combinaties uitsluiten. Het voert te ver daar hier nader op in te gaan; voor een uitvoerige behandeling van dit onderwerp wordt de lezer verwezen naar Van der Hulst (1984) en Trommelen (1983). De schets in (6) geeft alleen aan aan welke beperkingen alle welgevormde syllaben voldoen, en dus welke combinaties pertinent uitgesloten zijn en daarom nooit aan de oppervlakte kunnen komen zonder verder ingrijpen van het fonologisch apparaat. Als zodanig is dit templaat dus in feite een representatie van de ‘Postieve Syllabe Structuur Condities’ voor het Nederlands, cf. C&K (p. 41 e.v.).
3.2. Syllabificatie en ə-insertie; ongemarkeerde (verplichte) vocaalinsertie in het Nederlands en het Klamath
Wanneer we aannemen dat syllabificatie plaats vindt door structurering van de onderliggende vormen volgens het templaat, dan zijn veel van de vaak lexicaal aangenomen (cf. bijvoorbeeld Trommelen 1983 versus De Schutter 1978: 135) schwa's
in het Nederlands te zien als het directe resultaat van syllabificatie. In al die gevallen waar in onderliggende vorm de structuur van de segmenten niet voldoet aan de templaatrestricties, zal het syllabificatieproces actief structurerend moeten optreden. De data die op deze manier verklaard kunnen worden bestaan uit de hele verzameling vormen waar de ə voorkomt tussen een niet-sonorante consonant gevolgd door een sonorant, of tussen twee sonoranten waarvan de eerste een nasaal is, of de tweede juist geen nasaal, zie (7).
(7) | zilver | tunnel | kerel |
wortel | temmer | waaier | |
balsem | ouwel | ||
keten | duver | ||
ketter | egel | ||
bezem |
Syllabificatie probeert alle consonanten en vocalen een positie binnen een syllabe toe te wijzen en complete syllaben te bouwen. Syllabificatie van een woord als ‘wortel’, ‘egel’, ‘tunnel’, en ‘kerel’, hier onderliggend aangenomen als in (8a) zou in de eerste instantie de vormen in (8b) opleveren.
(8)a
b
Een belangrijk resultaat is dat we nu zitten met extrasyllabische consonanten, dat wil zeggen consonanten die volgens het templaat (6) onmogelijk binnen de al gevormde syllabe(n) een positie kunnen krijgen.
Dit is een punt waarop het Nederlands sterke overeenkomsten vertoont met het agglutinatieve Klamath (Z.W. Oregon), waar door samenvoeging van reeksen morfemen ook vaak onsyllabificeerbare consonantclusters ontstaan, vergelijkbaar met die in (8), zie Ter Mors (1985). In (9) en (10) geven we het syllabe-templaat voor het Klamath en een aantal onwelgevormde onderliggende consonantreeksen die net als in het Nederlands in eerste instantie niet in hun geheel syllabificeerbaar zijn.
(9) Maximale Klamath syllabe:
(10) Klamath onsyllabificeerbare clusters:
Voor het Klamath bleek het mogelijk de juiste oppervlaktevormen te bereiken door het syllabificatieproces zelf structurerend te laten optreden, zó dat het ook elementen op de CV-tier inserteerde die onderliggend ontbraken op een positie waar ze wèl door het templaat vereist werden. Een latere regel van ə-insertie (11) in aldus gegenereerde V's (de Klamath lege C's laten we hier buiten beschouwing) gaf het gewenste resultaat.
(11)
Een belangrijk aspect van syllabificatie was dat dit werd voorgesteld als een strikt directioneel proces. Gedurende het syllabificatieproces worden de elementen op de CV-tier één voor één in een bepaalde richting bekeken en krijgen een plaats in een syllabe overeenkomstig de voorschriften van het templaat. Het is daarbij niet mogelijk (en het bleek ook niet nodig) terug te gaan naar al eerder geassocieerde elementen en te herstructureren. Syllabificatie bleek te beschrijven als een automatisch directioneel (namelijk van rechts naar links (RL)) proces dat structuur aanbrengt en als onderdeel daarvan ook structurele eenheden (C's en V's) kan invoegen waar nodig. Onder (12) vinden we de voorgestelde syllabificatieregel voor het Klamath (Ter Mors 1985: 327); voorbeelden volgen in (13).
(12) | Syllabificatie (Klamath):
Syllabificeer alle elementen op de CV-tier overeenkomstig het templaat; werk daarbij van rechts naar links. (Geïmpliceerd is dat een [ø]v wordt gebruikt daar waar het templaat wel een V vereist maar onderliggend geen vocaal aanwezig is.) |
Afgezien van het irrelevante verschil dat in het Klamath slechts één resonant per σ-cluster kan voorkomen, en in het Nederlands twee, lijkt de Nederlandse ə-insertie -althans in de hier besproken gevallen- identiek te zijn aan die in het Klamath. Passen we de Klamath-syllabificatieprincipes toe op het Nederlands, dan zal syllabificatie (zie 14) beginnen de in (8) onsyllabificeerbare C als finale consonant binnen een σ te plaatsen. Vervolgens wordt bekeken of de volgende V of C (i.e. die links van de al gesyllabificeerde) volgens het templaat links van de al aan σ geassocieerde C kan komen. In woorden als ‘waaier’ en ‘keten’ kan dat niet omdat -zie templaat (6)- een liquid alleen voorafgegaan kan worden door een vocaal, terwijl ook in ‘temmer’ en ‘balsem’ de tweede consonant (van rechts!). niet in een cluster met de finale C kan komen omdat een σ-finale nasaal alleen door een niet-nasale resonant of een V voorafgegaan kan worden.
Laten we syllabificatie zo de hele segmentenreeks afwerken en steeds nieuwe syllaben bouwen daar waar de vorige syllabe niet verder uitgebreid kan worden, dan zullen de Nederlandse vormen geheel volgens (12) correct worden gestructureerd als hieronder. Ook regel (11) zou zó voor het Nederlands kunnen worden overgenomen om de ə in de lege V's te inserteren.
(14)
Zou syllabificatie van links naar rechts werken, dan zou de extrasyllabische C als initiële consonant van de nog verder aan te vullen finale syllabe functione-
(15)
(16)
Indien syllabificatie niet directioneel zou zijn, dan zou zij in eerste instantie resulteren in slechts gedeeltelijk gesyllabificeerde vormen, zoals we hebben gezien in (8) en hier herhaald in (17). Daarna zou een regel als (18) de vocaal op de juiste plek kunnen inserteren. Verder zou syllabificatie dan nogmaals moeten plaatsvinden, niet alleen om de ongesyllabificeerde V en C aan een σ te associëren, maar ook om te resyllabificeren. Zoals we in (19) zien, moet de finale consonant van de aan de lege V voorafgaande cluster als initiële C van de lege-V syllabe geassocieerd worden, waarbij eventueel de eerder getrokken associatielijn uitgewist wordt, cf. sectie 3.4.
(17)
(18)
(19)
Het is bekend dat resyllabificatie in veel analyses onontkoombaar lijkt, terwijl ook een regel als (18) vaak wordt aangenomen om extrasyllabische consonanten in een syllabe te kunnen onderbrengen, cf. C&K. Toch is naar ons inzicht het in het voorafgaande gedane voorstel, dat gebruik maakt van regel (12), te prefereren, aangezien hier vocaalinsertie een automatisch resultaat is van het syllabificatieproces. Het biedt niet alleen een eenvoudigere en elegantere oplossing van vocaalinsertie, maar verklaart bovendien waarom vocaalinsertie plaatsvindt, namelijk omdat het syllabificatieproces een syllabe identificeert waarin de kern (V) ontbreekt.
3.3. Nederlands: een gemarkeerde (optionele) vorm ([vɔrəm]) van vocaalinsertie
In het voorafgaande hebben we gezien hoe de aanwezigheid van een bepaalde groep schwa's in het Nederlands te verklaren is aan de hand van het algemene principe van templaatsyllabificatie. Hieronder wordt ingegaan op een minder vaak voorkomend verschijnsel, namelijk vocaalinsertie binnen een syllabificeerbare reeks consonanten.
Ook al blijkt het volgens het hierboven voorgestelde syllabificatieprincipe onnodig V's te inserteren, dan toch wordt in het Nederlands de oorspronkelijke reeks consonanten soms door een schwa onderbroken. Deze schwa, vaak svarabhaktivocaal genoemd (cf. Kooij 1982), vinden we in voorbeelden als (20). Een bijkomstig verschil met de eerder besproken insertie-schwa's is dat die verplicht zijn, en die in de vormen van (20) optioneel en afhankelijk van de spreeksituatie.
(20) | melk: | [mɛlk] | vs | [mɛlək] |
halm: | [halm] | vs | [haləm] | |
berk: | [bɛrk] | vs | [bɛrək] | |
berm: | [bɛrm] | vs | [bɛrəm] | |
hoorn: | [ho:rn] | vs | [ho:rən] | |
kern: | [kɛrn] | vs | [kɛrən] |
Vergelijken we de vormen in (20) met die in (21) dan zien we dat deze schwa alleen geïnserteerd kan worden in clusters waarvan de eerste consonant een liquid (L) is. Is de eerste een nasaal (21a), of als in (21b) een glijklank (als we die daar überhaupt al in C-positie willen aannemen), dan is schwa-insertie onmogelijk.
(12) | a | ramp: | [ramap] | vs | *[raməp] |
rank: | [raŋk] | vs | *[raŋək] | ||
rand: | [rant] | vs | *[ranət] | ||
b | rijm: | [rɛijm] | vs | *[rɛijəm] | |
rijp: | [rɛijp] | vs | *[rɛijəp] | ||
tijd: | [tɛijt] | vs | *[tɛijət] | ||
duwt: | [dywt] | vs | *[dywət] | ||
down: | [dɔuwn] | vs | *[dɔuwən] |
Dit betekent dat we de omgeving voor de optionele schwa-insertie voorlopig kunnen formuleren als
i.e. insertie vindt plaats tussen een liquid en een daaropvolgende consonant. Eén groep voorbeelden spreekt dit echter tegen. Is de consonant na de liquid een dentaal, dan is schwa-insertie pertinent uitgesloten, zie (22).
(22) | halt: | [halt] | vs | *[halət] |
hals: | [hals] | vs | *[haləs] | |
hart: | [hart] | vs | *[harət] | |
hars: | [hars] | vs | *[harəs] | |
erts: | [ɛrts] | vs | *[ɛrəts] | |
hardst: | [hartst] | vs | *[harəts] |
Binnen het hier gebruikte kader is de oplossing voor deze kwestie uiterst eenvoudig. Zoals templaat (6) laat zien, nemen eventuele finale dentalen bij ons geen gewone syllabe-finale C-positie in. Ze vallen buiten de reguliere syllabe-
finale consonant-cluster en worden ondergebracht in een apart appendix aan de syllabe. Resultaat hiervan is dat we kunnen zeggen dat insertie blijkbaar nooit plaatsvindt tussen een gewone syllabe-finale consonant en een element in het appendix aan de syllabe.
Dit maakt een zeer eenvoudige formulering van deze optionele vocaal-insertie mogelijk: insertie is altijd mogelijk binnen een σ-finale consonant-cluster, mits de eerste C van deze cluster een liquid is. De formalisatie van deze regel is te zien in (23)Ga naar eind4.; de geïnserteerde lege V wordt vervolgens door (11) opgevuld met een schwa.
(23)
We hoeven niet nader te preciseren dat we hier te maken hebben met een σ-finale cluster; σ-initiële clusters zullen nooit een liquid links van een andere C hebben, cf. (6).
Verder is het onnodig een beroep te doen op het begrip ‘homorganiciteit’, zoals bijvoorbeeld de Haas (1986), die insertie verklaart uit het niet homorganisch zijn van opeenvolgende consonanten. Een dergelijke analyse komt in de problemen met vormen als ‘hoorn’ [ho:rn] vs [ho:rən] en ‘kern’ [kɛrn] vs [kɛrən], zie (20). Deze laten insertie toe ondanks het feit dat de betreffende clusters homorganisch zijn, wat voor onze regel (23) van geen belang is.
3.4. Syllabificatie van de ə-syllaben
Een vraag die overblijft is hoe de uiteindelijke syllabificatie wordt na het proces van schwa-insertie. We hebben aangenomen dat de Nederlandse syllabe bestaat uit minimaal de reeks CVX (3). De consonant voorafgaande aan de schwa zal dus als initiële C van de ȩ-syllabe moeten functioneren. In geval er maar één consonant vóór deze schwa staat, dreigt deze voorafgaande syllabe te gaan eindigen op een korte vocaal; iets wat normaal gesproken in het Nederlands dus niet acceptabel is.
Er zijn nu twee mogelijkheden: òf
- | we nemen aan dat ə-insertie inderdaad afwijkende syllaben creëert, òf |
- | de voorafgaande σ wordt gecompleteerd. |
Wat betreft de eerste mogelijkheid zouden we ons kunnen beroepen op het feit dat meer talen afwijkende syllabepatronen vertonen in de buurt van insertievocalen. Clements (1986) geeft hier een zeer treffend voorbeeld van. Het Barra Gaelic (gesproken op het Hebrideneiland Barra) kent een vocaalinsertieproces dat vergelijkbaar is met onze melk/worm ə-insertie. In dezelfde omgeving als in het Nederlands wordt een vocaal geïnserteerd; alleen is dat proces in het Barra in die omgeving verplicht (een consonantcluster moet homorganisch zijn) en bij ons optioneel.
Het bijzondere in het Barra is dat dit proces leidt tot zeer gemarkeerde syllabificatiepatronen, en dat we in de oppervlaktestructuur minimale paren vinden van de in het Barra gebruikelijke VC.V-syllabificatie en gemarkeerde V.CV-syllabificatie in insertie-omgevingen.
(24) | ar.an | ‘brood’ | vs. /arm/ | → | a.ram | ‘leger’ |
ʃær.ak | ‘glas whiskey’ | vs. /ʃaerk/ | → | ʃæ.rak | ‘verbleken’ |
Een dergelijke aanname voor het Nederlands zou gemarkeerde CV-syllaben creëren in bijvoorbeeld [mɛ.lək] en [wɔ.rəm].
Een aanname van de hier gebruikte templaatanalyse is echter dat alle opper-
vlakte-vormen uit welgevormde syllaben bestaan. Willen we hieraan vasthouden, dan moet syllabificatie de aan schwa voorafgaande syllabe aanvullen met de X van templaat (3). Wordt deze X geassocieerd met de voorafgaande vocaal, dan is hij zelf dus ook een V en leidt dit tot vocaalverlenging (25a). Wordt de X geassocieerd met de eropvolgende consonant, dan functioneert hij als C en krijgen we een dubbele of ambisyllabische consonant (25b).
(25)a
(25)b
Uit de oppervlaktevorm blijkt dat (25a) pertinent fout is; er treedt geen vocaal-verlenging op. (25b), waar de l zovel een σ-finale als een σ-initiële positie opvult, zou vel een juiste structuur kunnen zijn.
De ‘donkere’ ɫ -in tegenstelling tot de ‘lichte’ l van melk- zou dan de weergave zijn van de ambisyllabiciteit van deze l, wat is te formaliseren als (26).
(26) l-Darking (Nederlands):
Voor een uitgebreide discussie van ambisyllabische consonanten wordt de lezer vervezen naar Van der Hulst (1984: 103 e.a.).
4. Conclusie: een vocaalinsertieparameter
Als conclusie stellen we een vocaalinsertieparameter voor, volgens velke talen kiezen uit de structureel verschillende mogelijkheden tot vocaalinsertie:
(i) | Vocaalinsertie naast extrasyllabische consonanten. |
(ii) | Vocaalinsertie binnen syllabificeerbare (of gesyllabificeerde) clusters. |
Optie (i) maakt het mogelijk C's te syllabificeren om ze zo tot de oppervlaktevorm te laten doordringen. De in paragraaf 3.2. besproken verplichte Nederlandse en Klamath ə-insertie valt hieronder. Op zich echter is optie (i) niet verplicht, er zijn ook andere manieren waarop een taal zich van zijn extra-syllabische elementen kan ontdoen. Het Frans bijvoorbeeld doet dit door middel van deletie, en de V van het lidwoord verdwijnt als hij niet geassocieerd wordt (Vergnaud 1982).
(27)
Volgens C&K (1983: 96 e.v.) gebeurt hetzelfde met extrasyllabische consonan-
ten, en is dat ook een verklaring voor de ‘liaison’ verschijnselen, waar de consonant alterneert met ø.
(28)
Een andere eigenschap van optie (i) is dat deze resulteert in maximale syllaben; alleen waar de syllaberestricties -uitgedrukt in het σ-templaat- een vocaal afdwingen, wordt een vocaal geïnserteerd.
Optie (ii) staat voor de optionele ə-insertie van het Nederlands. Niet alleen in het Klamath, maar ook bijvoorbeeld in het Miwok (Ter Mors and Smith, in progress), is deze mogelijkheid absoluut uitgesloten. Insertie van vocalen in syllabificeerbare clusters resulteert in minimale syllaben -uiteindelijk in een reeks CV(C) syllaben- terwijl naar ons beste weten de meeste talen juist hun onderliggende vormen zo min mogelijk aan identiteit willen laten inboeten om met zo weinig mogelijk veranderingen aan de oppervlakte te komen. Dit is het ‘Minimal Loss of Identity Principle’, zoals ook besproken in Ter Mors (1985: 317).
Zoals uit bovenstaande blijkt, lijken opties (i) en (ii) geen gelijke status te hebben, en lijken we te kunnen concluderen dat:
optie (i) staat voor de ongemarkeerde vorm van vocaalinsertie, en optie (ii) voor het gemarkeerde geval.
Nader onderzoek zal misschien kunnen aantonen of optie (ii) alleen open staat voor talen die optie (i) al in hun inventaris hebben opgenomen, en of de keuze op de vocaalinsertieparameter samenhangt met het soort taal. Misschien kiezen agglutinatieve talen, die ook op het gebied van woordvorming voor een maximale opeenhoping van morfemen hebben gekozen, wel altijd uitsluitend voor optie (i), die resulteert in maximaal grote syllaben. En misschien is er wel een verband tussen de keus voor minimale syllaben -optie (ii)- en de keus voor minimale woorden, zoals in analytische talen als het Nederlands.
Literatuur
Berg, B. van den (1978) Foniek van het Nederlands (8e druk). Amsterdam, 28-29. |
Booij, G. (1984) Syllabestructuur en verkleinwoordsvorming in het Nederlands. In: GLOT 7, 2. |
Clements, G.N. (1986) Syllabification and Epenthesis in the Barra Dialect of Gaelic. In: K. Bogers, H. v.d. Hulst and M. Mous (eds), The Phonological Representation of Suprasegmentals. Dordrecht. |
Clements, G.N. and S.J. Keyser (1983) CV-Phonology. A Generative Theory of the Syllable. Cambridge, Massachusetts. |
Haas, W. de (1986) Partial Syllabification and Schwa Epenthesis in Dutch. In: GRAMMA 10. |
Hooper, J.B. (1976) An Introduction to Natural Generative Phonology. New York. |
Hulst, H. van der (1984) Syllable Structure and Stress in Dutch. Dordrecht. |
Kooij, J.G. (1982) Epenthetische schwa: processen, regels en domeinen. In: Spektator 11, 4. |
Kooij, J.G. (1977) Schwa-invoeging in het Nederlands: Fonologie of morfologie. In: Spektator 7, 3. |
Mors, C.H. ter (1985) Empty V-Nodes and Their Role in the Klamath Vowel Alternations. In: H. v.d. Hulst and N. Smith (eds), Advances in Non-linear Phonology, Dordrecht. |
Mors, C.H. ter and N.S.H. Smith (in progress) Vowel Epenthesis, Length and Syllabification in Sierra Miwok. |
Reker, S. (1983) De fonologische status van de glottisslag. In: Tabu 13. |
Schutter, G. de (1978) Aspekten van de Nederlandse klankstruktuur. Antwerp Papers in Linguistics 15. |
Trommelen, M. (1983) The Syllable in Dutch with special reference to diminutive formation. Dordrecht. |
Vergnaud, J.R. (1982) Lezing gehouden tijdens de GLOW Phonology workshop in Parijs, maart 1982. |
- eind*
- Graag wil ik mijn dank betuigen aan Norval Smith en Ron van Zonneveld voor hun hulp en commentaar. Het onderzoek werd gesteund door de Stichting Taalwetenschap, die wordt gesubsidieerd door de Nederlandse Organisatie voor zuiver-wetenschappelijk onderzoek (ZWO).
- eind1.
- De grote uitzondering op deze regel wordt gevormd door de syllaben eindigend op schwa. Willen we deze niet als uitzondering beschouwen, maar toch onderbrengen in (3), dan zou dat kunnen door bijvoorbeeld een analyse als die van Trommelen (1983) aan te nemen, waarin de schwa twee plaatsen opvult.
In paragraaf 3.4. is te zien hoe de CVX-aanname kan leiden tot ambisyllabiciteit van bepaalde consonanten, wat op zijn beurt weer een verklaring mogelijk maakt van de verschillende fonetische realisaties van bepaalde segmenten (l versus ɫ).
- eind2.
- Aan dit templaat voldoet niet de kleine groep woorden eindigend op -sk en -sp, zoals ‘wesp’ en ‘bruusk’. Het enige wat we hierover willen zeggen, is dat dit eventueel verklaard kan worden door aan te nemen dat we hier te maken hebben met complexe segmenten van de vorm en (cf. Booij 1984).
- eind3.
- We nemen aan dat de richting van het syllabificatieproces per taal kan verschillen. In het Frans bijvoorbeeld, zou syllabificatie de V juist op de correcte plaats genereren als de richting van links naar rechts (LR) is:
- eind4.
- Kooij (1977) neemt aan dat we een vergelijkbare optionele insertie hebben in initiële clusters: ‘brood’ [bro:t] vs. [bəro:t], ‘bloot’ [blo:t] vs. [bəlo:t].
Om dit te beregelen is een kleine wijziging van (23) in een ‘nurror-image’ regel voldoende.