Syncretisme in het flexieparadigma van het Duitse werkwoord
W.U.S. van Lessen Kloeke
Zowel het temporale als het modale suffix gaan in het Duits aan de persoonsuitgang vooraf. In de verleden-tijdsvormen is dat alleen bij de zwakke werkwoorden zichtbaar: leb-te-st ‘leef-pret-2p’; in de conjunctief I is echter zowel bij de sterke als bij de zwakke werkwoorden de sjwa het teken van modaliteit: komm-e-st ‘kom-mod-2p’ (vergelijk komm-st ‘kom-2p’), leb-e-st ‘leef-mod-2p’ (vergelijk komm-st ‘kom-2p’).
De onderlinge volgorde van verleden-tijdssuffix en modaal suffix is echter niet zo eenvoudig vast te stellen omdat tempusmarkering en modusmarkering nooit tegelijk uitgedrukt worden. Weliswaar is bij de sterke werkwoorden in de meeste gevallen een met het preteritum homonieme vorm de basis voor de conjunctief II, bijvoorbeeld
käm-e ‘kom-mod’ (vergelijk
kam ‘kom-pret’), maar niet in alle, bijvoorbeeld
würf-e ‘werp-mod’ (vergelijk
warf ‘werp-pret’). Verder is het verleidelijk naar analogie van de sterke werkwoorden een structuur als *
leb-te-l-st ‘leef-pret-mod-2p’ (= conjunctief II) te postuleren, maar ten eerste wordt, zoals gezegd, daarin juist geen tempus uitgedrukt, ten tweede zou dit een absolute neutralisatie van het modusteken bij alle regelmatige werkwoorden betekenen en ten derde wordt het modusteken in de conjunctief I, onder vergelijkbare condities, niet geneutraliseerd:
änder-e ‘verander-mod (1p/3p-sg)’. De sjwa van een flexieuitgang wordt daarentegen wel geëlimineerd wanneer het gaat om casus, numerus, infinitief of persoon:
(1) |
Eliminatie van flexie-e |
|
e --> ø / e (R)] ___ Co] |
|
waar /eCo/ = casus, numerus, persoon, infinitief |
Voorbeelden zijn in (2a) te vinden:
(2) |
a |
Bauer-n |
‘boer-obl-sg/pl’ |
(2) |
b |
Bär-en |
‘beer-obl-sg/pl’ |
|
Regel-n |
‘regel-pl’ |
|
Frau-en |
‘vrouw-pl’ |
|
Ehe-n |
‘huwelijk-pl’ |
|
Fe-en |
‘fee-pl’ |
|
Mütter- |
‘moeder-pl’ |
|
Künst-e |
‘kunst-pl’ |
|
änder-n |
‘verander-pl/inf’ |
|
geb-en |
‘geef-pl’ |
|
änder-te-n |
‘verander-pret/pl’ |
|
gab-en |
‘geef-pret-pl’ |
De morfotactiek van het geflecteerde werkwoord ziet er derhalve als volgt uit:
(3) |
|
|
|
käme |
|
st |
(conj. II) |
|
leb |
te |
änder-st |
(conj. II/pret) |
Terwijl bij de sterke werkwoorden de conjunctief II ondubbelzinnig tot uitdrukking kan worden gebracht, is de functie van het suffix -(e)te tweeledig. Wat de vormen van de conjunctief II echter met elkaar gemeen hebben is dat zij zich meer van het presens onderscheiden dan de conjunctief I.
Dat de zwakke werkwoorden vorm-syncretisme in het preteritum en de conjunctief II vertonen komt ook in de volgende regel tot uitdrukking: