Tabu. Jaargang 16
(1986)– [tijdschrift] Tabu–
[pagina 85]
| ||||||||||||||||||||||||||
Semantische representatie: Metafysica of epistemologie?
|
(1) | Albert is een neerlandicus. |
(2) | Albert houdt van poezen. |
Maar zinnen die verandering of gebeurtenissen beschrijven, zoals (3) en (4) zijn niet noodzakelijk waar op elk punt in een interval waarop ze waar zijn, zij het om verschillende redenen.
(3) | Albert schrijft. |
(4) | Albert schrijft een brief. |
(3) beschrijft een gebeurtenis die deelbaar is in de zin dat het een deel kan bevatten dat een gebeurtenis van dezelfde soort is: als iemand op een ochtend schrijft dan schrijft hij ook gedurende een deel van die ochtendGa naar eind3.. Maar we mogen niet aannemen dat hij op elk willekeurig moment die ochtend ook daadwerkelijk aan het schrijven is, omdat zijn schrijven mogelijkerwijs onderbroken wordt door
andere bezigheden. (4) is niet deelbaar in deze zin, omdat het schrijven van een brief niet het schrijven van dezelfde brief als eigenlijk deel kan bevatten, hoewel het natuurlijk geheel of ten dele kan samenvallen met het schrijven van een andere, tweede brief. Gebeurtenissen die geen gebeurtenis van dezelfde soort als eigenlijk deel kunnen bevatten noem ik daarom ondeelbaarGa naar eind4.. Wat geldt voor toestanden geldt daarom niet voor gebeurtenissen, want deze laatste zijn deelbaar of niet, maar nimmer deelbaar tot op de kleinste delen, de tijdstippen. In mijn semantische analyse van werkwoords-klassen staat de deelbaarheid van gebeurtenissen centraal omdat dit begrip direct aansluit bij de deelbaarheid van door NP's beschreven objectenGa naar eind5.. Hiermee beoog ik met zuiver modeltheoretische middelen een compositionele analyse te geven die verklaart waarom de interpretatie van een zin al dan niet deelbaar is op grond van de deelbaarheid van de interpretatie van zijn samenstellende constituenten en tevens hoe in een aantal zinnen geïnterpreteerd door onderling gerelateerde gebeurtenissen en toestanden het tijdsverloop gerepresenteerd wordt.
Hoewel Verkuyl waarschijnlijk deze doelstellingen geherformuleerd in zijn eigen termenGa naar eind6. onderschrijft, baseert hij zijn analyse niet op deelbaarheid als semantisch begrip, maar op een lexicaal kenmerk add-to dat in een interval semantiek elk interval associeert met een interval dat een mogelijk later tijdstip omvat. Voor de NP's definieert hij een ander lexicaal kenmerk [α SQA] dat geïnterpreteerd wordt door een afbeelding van een partitie van de verzameling individuen in klassen participant(en) aan een zelfde gebeurtenis naar intervallen. Tot zover lijken onze intenties tenminste vergelijkbaar en zou men zelfs van notationele varianten kunnen spreken, maar de veel belangrijker verschillen tussen onze analyses die ik hier nogmaals zal benadrukken maken duidelijk dat onze inzichten uiteindelijk tot divergerende semantische onderzoeksprogramma's behoren.
1. Een programma voor de semantiek van de natuurlijke taal
Taalgebruik reflecteert een universeel en typisch menselijk vermogen om informatie te ontvangen, te verwerken en uit te geven. In de taalwetenschap trachten we aspecten van dit cognitief vermogen in abstracte modellen te beschrijven en te verklaren. Als we ons niet bij voorbaat willen beperken tot een zuiver syntactisch perspectief waarin het beschrijven van een taal als een verzameling welgevormde zinnen centraal staat, maar ook willen verklaren wat die zinnen betekenen als ze in een bepaalde context gebruikt worden, dat wil zeggen hoe we informatie overdragen met ons taalgebruik, dan moeten we een semantische theorie ontwikkelen waarin de informatieve inhoud van uitdrukkingen gerepresenteerd wordt. Daarmee kunnen we verklaren hoe met één en dezelfde uitdrukking verschillende dingen gezegd kunnen worden, afhankelijk van diverse talige en niet-talige parameters in de gebruiks-context. De semantiek van de natuurlijke taal -voorlopig gaan we taalvariantie uit de weg- beoogt een formele modellering te geven van het interpreteren van taalgebruik door regels te formuleren waarmee representaties van informationele inhoud en informationele afhankelijkheden geconstrueerd worden, met een specificatie van de verificatie/falsificatie-condities van deze representaties. Ofschoon het niet uitgesloten is dat deze taakstelling voor de semantiek ook voor de taalpsychologie interessante inzichten kan opleveren, waarbij ik vooral denk aan precieze maten van complexiteit van interpretatie-processen die op deze representaties gedefinieerd kunnen worden, moeten deze semantische representaties niet opgevat worden als psychologische modellen van het cognitief vermogen dat aan menselijk taalgebruik ten grondslag ligt.
De overdracht van nieuwe informatie wordt gerepresenteerd door het veranderen van de representatie van oude, gegeven informatie zodat meer informatie tot steeds meer gestructureerde representaties aanleiding geeft. Daarom moeten we zo zwak mogelijke aannames maken omtrent de basis-structuur van semantische representaties en het aan de interpretatieve regels overlaten hoe taalgebruik tot veranderingen en verdere structurering in de representatie leidt. Ambiguïteit
word daarom niet verklaard door verschillende syntactische structuren aan te nemen, maar door de semantische reprensentatie op verschillende manieren verder te structuren. Zo words het fiet dat onbepaalde NP's als een man als object-NP van een universele kwantor iedere vrouw kleiner bereik krijgt, gereprenteerd door de reprentatie van een man functioneel afhankelijk te maken van de reprentatie van iedere vrouwGa naar eind7.. Het bereik van een kwantor wordt niet afgelezen aan zijn plaats in een ‘godische vorm’, maar bepaald door informationele afhankelijkheden gereprenteerd met functionele verbanden. NP's die geen bereiksambiguïteiten toelaten, zoals refererende NP's en eigennamen, moeten daarom context-onafhankelijk gerepresenteerd worden. Het toevoegen van nieuwe informatie, dat wil zeggen verder structureren van een representatie verandert nimmer de representatie van dergelijke NP's. Daarom worden ze met ultrafilters gerepresenteerd: verzamelingen die sterk gestructureerd zijn door afsluitings-condities die ze eigenschappen geven waardoor ze context-onafhankelijk worden. Zonder alle technische details hier ten tonele te hoeven voeren kunnen we ultrafilters opvatten als constructies die van ieder predikaat vastleggen of het al dan niet een eigenschap van de referent van de NP is. Daarom bevan het al volledige informatie over de referent en geeft nieuwe informatie nooit aanleiding tot niewe afhankelijkheden van deze referent in de reprensentatie. In een dynamische representatie zorgen homofismen die een gegeven reprensentatie afbeelden op een nieuwe, rijkere representatie er steeds voor dat de structuur van ultrafilters behouden blijft.
Deze misschien wat technische uiteenzetting bevat een modeltheoretische formulering van de gemeenschappelijke kern van de nieuwe semantische methodologie zoals die in mijn ogen zowel door Hans Kamps Discourse Representation Theory (Kamp 1981), Irene Heims File Change Semantics (Heim 1982), als ook Jon Barwise en John Perry's Situatie Semantiek (Barwise and Perry 1983), gepropageerd wordt. Om de waarde en ook de taalkundige consequenties van dit nieuwe programma voor de semantiek van de natuurlijke taal in te kunnen schatten is het wellicht goed om het te contrasteren met het Montagoviaanse paradigma dat ook zeker nog floreert en waarbij Verkuyls werk aansluit. De semantische strategie van de natuurlijke taal die door Richard Montague zijn orthoxe formulering kreeg (Montague 1974) staat lijnrecht tegenover dit grogramma van semantische representatie omdat in Montague's modellen maximaal complexe structuur gepostullerd word, die waar nodig met betekenispostulaten gewied wordt. Zo wordt een uiterst eenvoudige zin (5), ofschoon deze geen enkele ambiguïteit vertoont, terwille van de universele regels eerst intensioneel geïnterpreteerd om dan later tot een eenvoudige extensionele relatie tussen twee individuen terug gebracht te worden met betekenispostulaten en andere conventies.
(5) | Albert kust Marie. |
Dit wordt voorals als een onnodige omweg gezien omdat de modellen zelf op een extensionele basis gedefinieerd zijn met een primitieve verzameling individuenGa naar eind8. en eigenschappen verzamelingstheoretische opgevan worden als een totale functie die op elk referentie-punt een verzameling individuen met die eigenschap specificeert. De Montagoviaanse modellen zijn al bij voorbaat volledig gestructureerd omdat van volledige informatie uitgegaan wordt. Het representeren van informatie wordt daardoor onmogelijk gemaakt en bereiksverschillen van kwantoren worden beregeld door betekenis-postulaten die weinig verklarende kracht hebben omdat ze onbeperkt toegevoegd kunnen worden, waar nodig, wat hun ad-hoc-karakter in de hand werkt.
Om een parallel te trekken die voor syntactische georiënteerde taalkundigen misschien verhelderend werkt, zou de Montagoviaanse strategie vergeleken kunnen worden met het aannemen van een onbeperkt herschrijfsysteem waarin zonodig het te veel aan strutuur weggehaald kan worden door vrije deletie-transformaties. Betekenisreprensentatie poogt daarentegen met zo zwak mogelijke semantische structuren te beginnen en allen dan complexiteit toe te laten als er goede taalkun-
dige redenen voor zijn - te vergelijken met een context-vrije grammatica die lokaal extra generatieve kracht toestaat zoals regel-schema's. In Montague's modellen wordt door de totale functies en de universele bereikbaarheid van de referentie-punten volledige informatie gepostuleerd, maar vanuit taalkundig oogpunt moeten we ons afvragen of we wel ooit van volledige informatie kunnen spreken. Volledigheid van informatie is altijd afhankelijk van een bepaalde semantische of modeltheoretische structuur en de primitieven, maar in werkelijkheid komt er nooit zo'n absoluut eindpunt aan de informatie-uitwisseling. Enerzijds is alles weten over alle objecten in een domein volledig onzinnig, anderzijds moeten we steeds specifiekere informatie over een object kunnen krijgen door delen ervan nader te beschrijven. Volledigheid van informatie is dan veel natuurlijker op te vatten als een punt van verzadiging van de informatie-uitwisseling: niet omdat er niets verder gezegd kan worden, maar omdat er niets verder gezegd hoeft te worden.
Om terug te keren naar ons eigenlijke onderwerp, de semantiek van tijd en aspect, ook daar staat het taalgebruik centraal, want iedereen erkent dat het niet lexicaal bepaalde eigenschappen zijn die wat ik deelbaarheid noem bepalen, maar dat er heel wat vrijheid is om een uitdrukking op een al dan niet semantisch deelbare manier te gebruiken, getuige zinnen als (6) en (7).
(6) | Elke promovendus kan een beetje Albert gebruiken. |
(7) | Schrijven is een verworven vermogen. |
In (6) wordt een eigennaam, die normaal geïnterpreteerd wordt met een ondeelbaar individu, als een massa-term gebruikt, verwijzende naar iets waar je meer of minder van kunt gebruiken, terwijl in (7) de nominalisatie aangeeft dat werkwoorden die op zichzelf in een VP als deelbaar geïnterpreteerd worden ook generisch gebruikt worden als een eigennaam van een soort handeling en dan naar een ondeelbaar abstract object verwijzen. Een lexicalistische verklaring zou voor deze verschillende gebruiksvormen waarschijnlijk een lexicale ambiguïteit moeten postuleren, onderscheiden door verschillende lexicale kenmerken. Hier ligt een fundamenteel verschil tussen Verkuyls aanpak met lexicale kenmerken en mijn zuiver semantische analyse.
2. Keuze van semantische primitieven
De aard en doelstelling van een semantische theorie hangt natuurlijk direct samen met de keuze van de semantische primitieven. Verkuyl onderschat het belang van mijn keuze voor een domein van primitieve processenGa naar eind9. waar gegeneraliseerde kwantoren op gebaseerd worden. In eerder werk heb ik herhaaldelijk gewezen op het semantisch belang van het construeren van objecten waar refererende NP's naar verwijzen, in plaats van deze als gegeven individuen in de modellen op te nemen en tevens, zoals in de Montagoviaanse modeltheorie gebeurt, de interpretatie van andere uitdrukkingen tot verzamelingstheoretische begrippen in termen van deze primitieve individuen te reduceren. Uit het bovenstaande moet duidelijk zijn dat de semantische eigenschappen van bepaalde linguïstische categorieën in de aard van hun representatie gelegd wordt door afsluitingsvoorwaarden op bepaalde verzamelingen. De processen in mijn modellen hebben geen enkele metafysische of ontologische status, zoals Verkuyl meent - het zijn dan ook geen taalfilosofische categorieën, maar abstracte semantische objecten die tot een inzichtelijke taalkundige verklaring van de linguïstische data gebaseerd op de informatieve inhoud van uitdrukkingen in context leiden. Montague's modellen, die niet voor het formaliseren van informatieoverdracht geschikt zijn, geven de primitieve individuen wel de status van een metafysische categorie. Ook de intervallen die voor Verkuyl een belangrijke rol spelen maken deel uit van een ontologisch realistische tijdsas, terwijl ik uit ben op een scherpe scheiding tussen wat werkelijk
plaatsheeft en de manier waarop wij het tijdsverloop voorstellen in linguïstische beschrijvingen van wat er gebeurt. Omdat de semantische representaties wezenlijk. verbonden zijn met kennis als voor waar gehouden informatie, zou ik. eerder geneigd zijn mijn primitieve processen in verband te brengen met epistemologische noties of perceptuele categorieën, maar het zou ons te ver voeren hier nader op in te gaan. De semantiek voor de natuurlijke taal moet gebaseerd zijn op primitieven die taalkundige feiten op een goede manier kunnen verklaren, en hoeft niet uit te leggen wat een individu is, maar wel hoe we in verschillende contexten refereren naar hetzelfde object.
3. Sterke en zwakke compositionaliteit
In Verkuyls analyse bepalen de lexicale kenmerken op syntactisch niveau de semantische eigenschappen van uitdrukkingen. Elk gewenst semantisch verschil wordt daarmee een syntactische tegenhanger gegeven, zoals ook in Montague Grammatica het bereik van een kwantor bepaald wordt door de regels waarmee de syntactische structuur gegenereerd wordt. Wijd bereik wordt verkregen met een regel die een pronomen door de NP vervangt, terwijl kleiner bereik een regel vereist die de NP direct op de juiste plaats genereert. Dit sterke, directe verband tussen syntactische regels en semantische eigenschappen wordt ‘rule-by-rule’ compositionaliteit genoemd, en het houdt in dat alle disambiguering al in de syntaxis beregeld wordt, ook al is de ambiguïteit typisch semantisch van aard.
Deze sterke compositionaliteit kenmerkt Montague Grammatica, maar is altijd onderworpen geweest aan hevige kritiek van taalkundigen, omdat de relatie van de syntaxis tot de semantiek niet a priori gepostuleerd dient te worden, maar uit empirische argumenten moet blijken. In de semantische representatie past een dergelijke sterke compositionaliteit niet goed, omdat ambiguïteit tot onderbepaaldheid van de representatiestructuur leidt. Een belangrijk zwakkere vorm van compositionaliteit blijft gehandhaafd: in de categoriale syntaxis wordt een verzameling syntactische structuren gegenereerd, en in de semantiek wordt bepaald wanneer hun representaties semantisch equivalent zijn. Door deelbaarheid met een afsluitingsconditie op een verzameling te representeren en ondeelbaarheid door andere extra afsluitingsvoorwaarden op te leggen zijn deelbare en ondeelbare gebeurtenissen nooit semantisch equivalent. Modeltheoretische condities en eigenschappen van gegeneraliseerde kwantoren fungeren als semantische filters op mogelijke interpretaties van de syntactisch gegenereerde vormen. Dit leidt duidelijk tot een heel ander soort taalkundige verklaring van ambiguïteit en betekenis, een zuiver semantische. Het overgenereren in de syntaxis waar niet-ambigue uitdrukkingen toch op meerdere manieren gegenereerd kunnen worden, kan geen kwaad als met deze syntactische verschillen geen semantische correleren en dus ook geen verklarende kracht gelegd wordt in de syntactische component. Maar dat kan alleen bereikt worden als de semantische representaties een zo zwak mogelijke initiële structuur gegeven wordt en alleen het toevoegen van informatie tot verdere structurering leidt.
4. De hiërarchische constructie van gebeurtenissen
De hiërarchie van modeltheoretische condities die opgelegd kunnen worden aan een VP-interpretatie is gebaseerd op het deelbaarheidsbegrip en de ‘sterkte’ van de informatie die we kunnen afleiden uit een VP. De modellen hebben zelf een zo zwak mogelijke basis-structuur. Het domein bestaat uit een gegeven verzameling (continue) processen met twee primitieve relaties: een strikte partiële temporele ordening en een overlappingsrelatie. Hiermee worden drie relaties gedefinieerd: temporeel deel van, ruimtelijk deel van, en splitsing van een proces in twee deelprocessen, waarbij geëist wordt dat elk ruimtelijk deel ook een temporeel deel is. Dit biedt voldoende gereedschap om de Vendlerklassen te representeren met gestructureerde verzamelingen van processen.
Zoals we boven al gezien hebben, kunnen we uit (statische) toestanden niet afleiden wat er (dynamisch) gebeurt, maar op elk willekeurig punt in een toestand moet inderdaad die toestand gelden. Uit de informatie dat Albert neerlandicus is in een bepaalde tijdstrekke, leiden we alleen af dat hij het ook is in of binnen een grotere tijdstrekke zolang ons geen verdere temporele begrenzing van deze toestand gegeven wordt. Maar deze informatie zegt ons niets over wat hij op specifieke tijdstippen aan het doen is, hoewel we misschien iets over zijn gewoonten kunnen weten. Evenzo hoeft iemand die van katten houdt niet voortdurend een kat te aaien, terwijl informatie dat deze toestand het geval is wel voldoende is om af te leiden dat dit ook in een grotere tijdspanne zo blijft. Daarom representeer ik een toestand als een verzameling processen die afgesloten is onder processen die een grotere tijdspanne nemen.
Verkuyl snijdt in zijn kritiek op deze representatie van toestanden een interessant punt aan, namelijk dat alleen restricties op toestanden met temporele ‘container’-adverbia in, op en binnen deze eigenschap van toestanden handhaven, maar andersoortige adverbiale bepalingen niet altijd. Hoewel ik de semantiek van tijdsadverbia steeds buiten beschouwing heb gelaten, wil ik hier verduidelijken dat de nieuwe informatie die adverbia toevoegen natuurlijk tot verdere structurering van een representatie leidt. Als ik weet dat Albert op woensdag neerlandicus is, dan kan ik gevoeglijk aannemen dat hij in die week, in die maand, zelfs in die jaren neerlandicus is, tenzij ik verneem dat aan deze toestand een eind komt. In het algemeen, als je weet dat een toestand ergens optreedt, beperk je zijn duur alleen door nieuwe informatie of misschien door kennis van de wereld (zoals weten dat een griepje meestal gauw weer over gaat). Over Verkuyls argumenten gebaseerd op negatie kom ik beneden nog te spreken.
Een deelbare gebeurtenis heeft een intern tijdsverloop, dat wil zeggen als we twee perioden waarop Albert schrijft niet als gewoonte, maar als een continue handeling beschrijven dan mogen we aannemen dat Albert ook schrijft op een deel van die gebeurtenis. Ook al onderbreekt hij zijn schrijven, we stellen wat hij doet voor als een ononderbroken geheel. De conditie die een dergelijke structurering geeft eist dat er alleen processen in de representatie zitten die een gemeenschappelijk deel hebben. Ook hier geldt weer dat adverbiale bepalingen extra eisen opleggen aan de representatie en kunnen kwantificeren over gebeurtenissen als in (8).
(8) | Albert schrijft elke woensdag. |
Op deze manier wordt elk deel van een deelbare gebeurtenis zelf ook deelbaar, wat de grondslag biedt voor mijn verklaring van de ‘imperfective paradox’ (zie ter Meulen 1985).
Ondeelbaarheid van een gebeurtenis wordt opgevat als ‘gedeeld tot op het kleinste deel’ oftewel ‘niet verder deelbaar in delen van dezelfde soort’. De conditie die deze eigenschap oplegt zegt dat als je al weet dat er temporeel gescheiden delen zijn van dezelfde soort, bijv. twee processen die de soort gebeurtenis ‘Albert schrijft een brief’ realiserenGa naar eind10., dat je dan twee verschillende gebeurtenissen construeert door elk één van die processen toe te kennen (equivalente formulering: slechts één van die twee processen kan opgenomen worden in een ondeelbare gebeurtenis). Delen van een ondeelbare gebeurtenis moeten dus altijd van een ander soort zijn, wat ik illustreerde met de delen die een boek schrijven omvat. Op zich kunnen delen van de ondeelbare gebeurtenis van een boek schrijven zelf ook ondeelbaar zijn, zoals een hoofdstuk schrijven, of een woord schrijven, maar deze zijn dan ook geen gebeurtenissen van dezelfde soort, namelijk van de soort ‘een boek schrijven’. Verkuyls opmerking als zou mijn analyse in deze linguïstisch niet gemotiveerd zijn berust hier waarschijnlijk op een misverstand: al deze delen zijn ondeelbaar, dus behoren tot dezelfde semantische klasse, maar een boek schrijven is en blijft een andere soort gebeurtenis dan een hoofdstuk schrijven.
Momentane ondeelbare gebeurtenissen beschreven door zinnen als (9), hoewel ze natuurlijk in werkelijkheid ook tijd kosten, zijn in de semantische zin niet deelbaar in een begin- en een eindpunt.
(9) | Albert verlaat de faculteit. |
Ze kunnen geen gebeurtenissen bevatten van dezelfde soort, maar zelfs geen delen van een andere soort. Daarom eist de vierde conditie dat alle processen die deel uit maken van een proces in de VP-interpretatie bevat zijn in de representatie van een momentane ondeelbare gebeurtenis.
De condities zijn duidelijk gemotiveerd door de semantische eigenschappen van de vier werkwoordsklassen en geven precieze inhoud aan het begrip deelbaarheid op een manier die voor NP's en VP's werkt. Voorts zijn de afleidingen die we kunnen maken uit een VP op grond van zijn betekenis bepaald door de eigenschappen van zijn representatie, zoals in de strategie van semantische representatie beoogd wordt. Hoewel Verkuyl uiteindelijk zelf ook bij een (andere) hiërarchie uitkomt, is het belangrijk hier in te zien dat deze structureringscondities pas bij ondeelbare gebeurtenissen een structuur geven waarop een direct volgende gebeurtenis is, terwijl deelbare gebeurtenissen steeds overlappen met gebeurtenissen die later aan de representatie toegevoegd worden. Zo wordt in (10) als beschrijving van twee gebeurtenissen (geen gewoonten) geen indicatie gegeven over het tijdsverloop als temporele ordening tussen beide gebeurtenissen, omdat de eerste gebeurtenis deelbaar is (de aard van de tweede gebeurtenis speelt hierin geen rol).
(10) | Albert schreef. Hij gaf college. |
Maar in (11) wordt het tijdsverloop zo voorgesteld dat het college plaatsvond na het briefschrijven, omdat als de representatie een ondeelbare gebeurtenis bevat de referentie-tijd wel verschuift naar een nieuw punt later dan het door splitsing van processen benaderde kleinste proces van een bepaalde soort.
(11) | Albert schreef een brief. Hij gaf college. |
Dit vormt de basis voor de verklaring waarom toestanden en deelbare gebeurtenissen geen tijdsverloop representeren, terwijl met ondeelbare gebeurtenissen de referentie-tijd steeds verder opschuiftGa naar eind11..
5. Problemen voor Verkuyls analyse
Aangezien Verkuyls modellen gebaseerd zijn op zowel een verzameling primitieve tijdspunten met een strikte partiële temporele ordening als een verzameling primitieve tijdsintervallen moet een goed verstaander van de bovenstaande uiteenzetting inzien dat deze modellen niet geschikt zijn om VP-klassen als gestructureerde verzamelingen te representeren. De modellen zijn immers van meet af aan al heel sterk gestructureerd. Als Verkuyls intervallen verzamelingen zijn van punten vervalt hij in de problemen die Dowty's interval-semantiek al had, namelijk te verklaren waarom niet op ieder punt in een interval waarop een gebeurtenis plaatsvindt dezelfde gebeurtenis plaats vindt, omdat gebeurtenissen wel onderbroken kunnen worden zonder direct in twee gebeurtenissen uiteen te vallen. Alleen een betekenis-postulaat kan er voor zorgen dat een dergelijke inferentie niet geldig is op deze sterk gestructureerde modellen, door de punten, de kleinste intervallen, weg te nemen uit intervallen waarop gebeurtenissen plaatsvinden, zoals Dowty (1979) voor heeft gesteld.
Tevens moet verduidelijkt worden wat voor eigenschappen deze intervallen hebben. Als ze dicht zijn, dat wil zeggen tussen elke twee punten ligt een derde punt, dan voldoet elk willekeurig interval aan de periodiseringsfunctie (cf. 24)
in Verkuyls bijdrage aan dit boekGa naar eind12.) die een nieuw tijdspunt toevoegt, zonder dat er van voortgang in de tijd sprake hoeft te zijn, want elk nieuw toegevoegd punt ligt dichter bij het eindpunt zonder dat het ooit bereikt wordt. Maar zelfs al zijn de intervallen discreet dan hoeft de periodiseringsfunctie nog geen latere punten toe te voegen omdat de mogelijkheid open gelaten wordt voor a = b = c, dat wil zeggen gelijktijdigheid van alle toegevoegde punten. Dit lijkt bedoeld te zijn voor de puntgebeurens, maar heeft tot gevolg dat de periodisering geen enkel semantisch effect meer hoeft te hebben.
Het begrip van filter gegenereerd door de interpretatie van het lexicale kenmerk add to is anders dan het gebruikelijke modeltheoretische begrip dat op intervallen een benadering van een punt representeert door toevoeging van steeds kleinere intervallen. Verkuyls filters kunnen echter een eindpunt van een gebeurtenis benaderen door toevoeging van grotere intervallen die mogelijk latere tijdstippen bevatten. Het is mij niet duidelijk dat de vanuit semantisch oogpunt kenmerkende eigenschap van filters, dat ze onder uitbreiding van informatie behouden blijven, ook van dit filterbegrip geldt.
Verkuyls analyse van de Vendler-klassen berust op een hiërarchie van condities die bepaald wordt door lexicale kenmerken van werkwoorden. De verklaring die het biedt is gebaseerd op de eis dat voor ondeelbare gebeurtenissen, Verkuyls eindpuntgebeurens, de periodiseringsfunctie maar een eindig aantal keren mag worden toegepast, terwijl dit voor momentane ondeelbare gebeurtenissen, Verkuyls puntgebeurens, zelfs hoogstens maar een keer mag. Dat juist eindigheidsrestricties op de toepassingen van deze semantische operatie een verklaring rijk aan taalkundig inzicht opleveren wordt echter niet aannemelijk gemaakt.
6. Negatie van gebeurtenissen
Tot slot wil ik kort ingaan op de interessante rol van negatie in beschrijvingen van gebeurtenissen. Verkuyl meent dat een ontkenning dat een gebeurtenis plaatsvindt altijd een toestand oplevert die als zodanig gerepresenteerd moet worden. De filosofische discussies over ‘negative events’ hebben al ten tijde van Bertrand Russell klassieke argumenten opgeleverd waarom het niet plaatsvinden van een gebeurtenis niet zelf een gebeurtenis of een toestand oplevert. Een VP-negatie als in (12) ontkent dat Albert aan een soort handeling deelneemt, maar beschrijft geen statische toestand waarin Albert verkeert.
(12) | Albert schrijft niet. |
Hoewel ik allerminst claim negatie in al zijn gebruiksvormen te analyseren, zou ik (12) niet als een toestand representeren maar als het uitsluiten dat Albert deze soort gebeurtenis realiseert. Evenzo beschrijft een VP met een negatieve object-NP geen deelbare gebeurtenis (Verkuyls activiteit), want (13) laat in mijn ogen zelfs in het midden of Albert wel aan het schrijven is.
(13) | Albert schrijft geen brief. |
De rol van negatie kan alleen goed geanalyseerd worden als we presupposities en negatieve polariteit die er direct mee samenhangen ook in onze analyses betrekken. Dit neemt niet weg dat uit (12) moet volgen dat in een deel van de tijd waarin Albert niet schrijft hij ook niet schrijft, wat inderdaad lijkt op deelbaarheid. Maar het duidt in mijn termen op het feit dat als een soort gebeurtenis niet gerealiseerd wordt in een tijdspan, in geen deel ervan die soort gebeurtenis toch gerealiseerd kan worden. Dit komt neer op een heel natuurlijke eis op de functie die realisaties van soorten gebeurtenissen oplevert. Negatie wordt in mijn ogen nooit op een positieve manier gerepresenteerd, en heeft vaak een zeker ‘modaal’ effect in dat mogelijke uitbreidingen van de gerepresenteerde informatie beperkt worden. Verkuyls argumenten tegen mijn semantische representatie van de
Vendler-klassen die gebaseerd zijn op de onterechte aanname dat negatie altijd een toestand oplevert zijn daarom zonder kracht, maar het onderwerp verdient duidelijk diepgaander studie.
7. Conclusie
In dit artikel heb ik trachten duidelijk te maken waarom de semantiek van tijd en aspect tot heel andere taalkundige verklaringen leidt in twee verschillende semantische onderzoeksprogramma's die tegenwoordig opgang maken. Na deze verheldering van de achterliggende methodologische uitgangspunten rest de vraag hoe de resultaten bereikt in de verschillende analyses vergeleken kunnen worden. De argumenten die Verkuyl naar voren brengt tegen specifieke aspecten van mijn analyse hoop ik ontkracht te hebben, hoewel de semantiek van negatie en van tijdsadverbia in mijn theorie, maar ook in de zijne, nog in detail ontwikkeld moeten worden. Mijn aanpak wordt gesteund door de meer globale rechtvaardiging van het gebruik van abstracte, modeltheoretische methoden waarmee conceptueel belangrijke begrippen als informatie, inhoud en deelbaarheid van semantische objecten gedefinieerd worden als openen zij de weg om de theoretische taalkundige inzichten rijp te maken voor mathematische modellering in een stadium dat voorafgaat aan computationele simulatie van het menselijk taalgebruik.
Literatuur
Barvise, J. and J. Perry (1983) Situations and Attitudes. Cambridge (Mass.). |
Benthem, J. van (1982) The Logic of Time. Dordrecht. |
Dowty, D. (1979) Word meaning and Montague Grammar. Dordrecht. |
Heim, I. (1982) The Semantics of Definite and Indefinite Noun-Phrases. Ongepubliceerde Ph.D. Dissertatie, University of Massachusetts. |
Hoeksema, J. (1985) Categorial Morphology. New York. |
Kamp, H. (1981) A theory of truth and semantic representation. In: J. Groenendijk, M. Stokhof and Th. Janssen (eds.) Formal Methods in the study of Language I. Mathematisch Centrum, Amsterdam. Herdrukt in J. Groenendijk, M. Stokhof and Th. Janssen (eds.) Truth, Interpretation and Information, GRASS 2. Dordrecht (1984). |
Meulen, A. ter (1983) The representation of time in natural language. In: A. ter Meulen (ed.) Studies in Modeltheoretic Semantics. GRASS 1.Dordrecht, 177-191. |
Meulen, A. ter (1984) Events, quantities and individuals. In: F. Landman and F. Veltman (eds.) Varieties of Formal Semantics. GRASS 3. Dordrecht, 259-280. |
Meulen, A, ter (1985) Progressives without possible worlds. CLS 21. |
Meulen, A. ter (1986) Generics, conditional contexts and constraints. In: E. Traugott, A. ter Meulen, Ch. Ferguson and J. Reilly (eds.) On Conditionals. Cambridge (Mass.). |
Meulen, A. ter (1987) The Semantic Representation of Tense and Aspect, ms. University of Washington/R.U. Groningen. |
Montague, R. (1974) Formal Philosophy. New Haven. |
Vuyst, J. de (1983) A semantic Analysis of Temporal Elements in Dutch and English. Dissertatie R.U. Groningen. |
- eind1.
- ‘...en het moet duidelijk zijn dat de met deze bundel geëerde hoogleraar. Albert Sassen zich onder hen bevindt...’
- eind2.
- Zie Van Benthem (1982), Hoeksema (1985), Ter Meulen (1983;1984) en de Vuyst (1983).
- eind3.
- We nemen aan dat (3) een verandering beschrijft, niet een gewoonte.
- eind4.
- Het begrip ‘gebeurtenis van dezelfde soort’ is nauwkeurig gedefinieerd zodat twee onderscheiden brieven (ten dele) gelijktijdig geschreven kunnen worden.
- eind5.
- Kale meervouden (e.g. brieven, gedichten) en massa-termen (e.g. proza, poëzie) zijn bijv. deelbaar, maar verwijzende (de brief, het gedicht) of individuerende (één brief, twee gedichten) NPs niet.
- eind6.
- Om de vergelijking te vergemakkelijken is Verkuyls terminologie als volgt in de mijne te ‘vertalen’:
Verkuyl Ter Meulen ± terminatief (on)deelbaar toestanden toestanden activiteiten deelbare gebeurtenissen eindpuntgebeurens ondeelbare gebeurtenissen puntgebeurens momentane ondeelbare gebeurtenissen.
- eind7.
- Voor insiders: met functionele afhankelijkheid bedoel ik hier natuurlijk een Skolem-functie. Dezelfde afhankelijkheid wordt in Kamps DRS-theorie bereikt door configurationele condities op DRS-niveau.
- eind8.
- Wat ik in eerdere publikaties de ‘atomistic assumption’ noemde.
- eind9.
- Processen zijn niet verder gestructureerd, maar wel in tijd uitgestrekt. Verkuyl meent ten onrechte dat een proces een verzameling is.
- eind10.
- Hoe een soort gebeurtenis gerealiseerd wordt door een proces wordt modeltheoretisch precies gedefinieerd.
- eind11.
- In DRS-theorie wordt hetzelfde bereikt door configurationele condities te postuleren die nieuw toegevoegde gebeurtenissen laten overlappen met toestanden en deelbare gebeurtenissen, maar strikt later laten komen dan al gerepresenteerde ondeelbare gebeurtenissen. Deze modeltheoretische aanpak van tijd-representatie wordt nader uitgewerkt in Ter Meulen (1987).
- eind12.
- In (24) lijkt een typefout geslopen te zijn: bedoeld moet zijn I ⊆ I', in plaats van I' ⊆ I.