Tabu. Jaargang 16
(1986)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over de distributie van vrijwel als bepaling van hoeveelheid.In zijn artikel over de gebruiksmogelijkheden van vrijwel in Tabu 15,4 (Zwarts 1985) wijst Frans Zwarts er op dat het voorkomen van dit woord nauw verbonden is met zaken van universaliteit en negatie; voorbeelden daarvan zijn de zinnen (l)-daarvan zijn de zinnen (1)-(4):
Tevens merkt hij op dat het hem volstrekt onduidelijk is wat gebruik als in (5), waarin vrijwel voorkomt met een adjectivisch gebruikt deelwoord, met kwesties van universaliteit te maken heeft.
Ook zin (6), die hij als afsluiting van zijn artikel gebruikt, wordt door hem problematisch genoemd, naar ik aanneem omdat hij te verwaarlozen evenmin met universaliteit of negatie in verband kan brengen (en mogelijk ook omdat hij de zin niet erg fraai vindt).
De oplossing van de genoemde problemen ligt zijns inziens in een nadere semantische klassificatie van nominale constituenten en adjectieven. En, zou ik daaraan willen toevoegen, in ieder geval ook in een betekeniskarakterisering van vrijwel, die inzichtelijk maakt waarom nu juist dìt woord met de betreffende constituenten samengaat. Daarbij zullen nog andere gebruiksgevallen in de beschouwing betrokken moeten worden, zoals (7)-(11), waarin vrijwel met weer andere constituenten gecombineerd is, en waarvan het verband met de door Zwarts besproken gevallen ook niet zonder meer duidelijk is.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook moet verklaard worden waarom er vooral onder de negatieve adjecten met het prefix on- vele zijn die zich helemaal niet goed met vrijwel laten combineren, zoals bv. die in (12) en (13):
Deze zinnen onderscheiden zich van de door Zwarts gegeven voorbeelden waarin vrijwel ook niet goed blijkt samen te gaan met on- (en -loos)-adjectieven, omdat voor (12) en (13) niet vol te houden is dat het negatieve karakter van de adjectieven wellicht verloren is gegaan, zoals Zwarts in verband met zijn voorbeelden (waaronder haveloos en onaangenaam) oppert. Bij mijn pogingen de betekenis van vrijwel te omschrijven, ga ik - net als Zwarts - uit van zinnen waarin duidelijk het verschil naar voren komt tussen vrijwel en bijna:
Zowel (14) als (15) kunnen gebruikt worden als er van de stad in kwestie weinig over is, maar alleen (15) is mogelijk als de stad nog volledig bestaat, maar ternauwernood aan een ramp ontsnapt is. In dat geval is (14) uitgesloten. Bijna en vrijwel plegen beide bepaling van hoeveelheid genoemd te worden (zie bv. de ANS 1984, p. 874-6) en hoewel men zich met betrekking tot beide woorden kan afvragen of die benaming wel erg gelukkig is, is zij voor vrijwel in ieder geval passender dan voor bijna. Bijna heeft een veel ruimer toepassingsgebied dan vrijwel en het kan lang niet altijd door vrijwel vervangen worden, terwijl het omgekeerde wel het geval is. Bekijken we de betekenis van beide woorden, dan is dat wel te begrijpen. Met bijna x wordt tot uitdrukking gebracht dat het (door wat voor oorzaak dan ook) niet veel scheelt/scheelde/gescheeld heeft/had of x is/was het geval (geweest), met als implicatie dat x nièt het geval is/was (geweest). De betekenis van vrijwel x kan men op verschillende manieren onder woorden proberen te brengen. Men kan zeggen dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het (net als bv. nagenoeg x en zo goed als x) een stand van zaken noemt die x nadert, en ook dat het te kennen geeft dat x het geval is/was (geweest), maar (nog) niet ten volle. Die laatste omschrijving is het meest in overeenstemming met de benaming ‘bepaling van hoeveelheid’ en maakt het mogelijk qua betekenis te generaliseren over bepalingen als grotendeels en helemaal, waarvan het kwantificerende karakter duidelijker in het oog springt. Een stand van zaken die beschreven kan worden met vrijwel x, waarin x dus niet ten vòlle het geval is, kan gezien de aard van x (waarover hieronder meer) ook altijd opgevat worden als een stand van zaken waarbij x nièt het geval is. Is iets bv. niet ten volle van de aardbodem verdwenen, dan is het strikt genomen niet van de aardbodem verdwenen. Omgekeerd is het echter niet altijd mogelijk een stand van zaken die met bijna x te beschrijven is, waarin x dus nièt het geval is, te interpreteren als een stand van zaken waarin x grotendeels wèl het geval is. Dat hangt er van af in welk opzicht er sprake is van ‘niet veel schelen’. In bovengenoemde situatie waarin een stad ternauwernood aan een ramp ontsnapt is, staat x voor een gebeuren (dat net niet plaatsgevonden heeft) en daarmee hangt een stand van zaken samen (niet van de aardbodem verdwenen) die het tegendeel is van x en die derhalve niet ‘nadert’. De situatie kan daarom niet met zin (14) beschreven worden. Pas als x voor een toestand staat is toevoeging van een hoeveelheidsbepaling mogelijk en kan bijna door vrijwel vervangen worden. Het verschil tussen gebeuren en toestand springt in bijzinnen duidelijker in het oog, en Zwarts vestigt er dan ook de aandacht op, dat vrijwel wel voorkomt in zinnen als (5), waarin het deelwoord blijkens zijn preverbale positie een adjectivisch karakter heeft, maar niet in zinnen als (16), waarin het deelwoord aan het eind van de werkwoordscluster staat, en het dus geen nominaal karakter heeft.
Of bijna terecht een bepaling van hoeveelheid genoemd wordt is hier niet aan de orde, noch of die benaming voor vrijwel optimaal is, maar wel het feit dat er in verschillende grammatica's op gewezen wordt dat de bepalingen die onder die benaming samengenomen worden, gecombineerd kunnen worden met woorden en woordgroepen die geen graadaanduiding toelaten, een eigenschap die als criterium dient om hoeveelheidsbepalingen van graadbepalingen te onderscheiden (zie bv. de ANS 1984, p. 875, Klooster, Verkuyl en Luif 1969, p. 85). Voor de zinnen (3)-(11) en voor zin (14) is deze eigenschap aan te tonen met behulp van zinnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als (17) en (25). Al die zinnen zijn semantisch vreemd, omdat ze een graadbepaling bevatten bij een niet gradueerbaar, ‘absoluut’ begrip (over het adjectief ‘droog’ in zin (7) kom ik nog te spreken).
Ook universele en negatieve uitdrukkingen hebben dit absolute karakter; graadbepalingen zijn er niet bij mogelijk, maar wel allerlei hoeveelheidsbepalingen, zoals blijkt uit de zinnen (26)-(29).
Het is mijns inziens dan ook niet het universele of negatieve aspect als zodanig dat maakt dat dergelijke uitdrukkingen zich lenen voor combinatie met vrijwel, maar het absolute karakter ervan. En dat vrijwel zich nièt goed verdraagt met woorden als haveloos en roekeloos, met figuurlijk of overdrachtelijk gebruikte adjectieven als gevoelloos en waardeloos en met adjectieven als onaangenaam, hangt naar mijn idee ook niet zozeer samen met een mogelijk verlies aan negativiteit (al is dat bij haveloos en roekeloos op zichzelf genomen heel aannemelijk), maar met het feit dat die adjectieven (door hun figuurlijk gebruik) gradueerbaar zijn geworden, zoals de zinnen (30)-(34) laten zien:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is met andere woorden niet alleen zo, dat vrijwel zich als bepaling van hoeveelheid goed laat combineren met woorden die geen graadaanduiding toelaten, maar ook zo dat het als zodanig nièt geschikt is voor combinatie met woorden die wel met een graadbepaling voor kunnen komen. Hoe laat die distributie zich begrijpen? Daarvoor keer ik terug naar zin (7):
Droog wordt een gradueerbaar adjectief genoemd, omdat we kunnen zeggen dat iets droger is dan iets anders, of te droog, erg droog etc.. Er zijn dan ook zinnen die blijk geven van een minder gelukkig samengaan van vrijwel en droog, bv.:
Die zinnen zijn vreemd, omdat ze impliceren dat de lucht resp. het brood eerst nat was, hetgeen in het gegeven verband niet erg waarschijnlijk is. Adjectieven als droog kunnen behalve als ‘relatieve term’ ook gebruikt worden om een toestand te noemen die gezien wordt als het eindstadium van een proces, zoals in (7) waar het gaat om een regenjas die van nat droog geworden is.Ga naar eind1 Behalve droog zijn bv. ook donker, gaar, hard, koud, leeg, rijp, vol en warm zo te gebruiken. Noemen deze adjectieven een eindstadium, dan kunnen ze niet (meer) met graadbepalingen gecombineerd worden; ze zijn dan te vergelijken met af en in orde zoals voorkomend in de zinnen (8) en (9), een type zinnen waarover Kraak en Klooster 1968 zeggen dat daarin aan het onderwerp een eigenschap wordt toegekend ‘die geldigheid heeft gekregen doordat een bepaalde gebeurtenis of handeling heeft plaatsgevonden’ (p. 166). Ze hebben dan het absolute karakter gekregen dat combinatie met hoeveelheidsbepalingen als vrijwel toelaat. Bij ander gebruik is zo'n bepaling niet mogelijk, omdat er nooit sprake is van een eindstadium: iets dat groot is kan altijd nog groter worden, iets dat (on)aangenaam of (on)diep is nog (on)aangenamer resp. (on)dieper, iemand die (on)aardig is nog (on)aardiger, etc..Ga naar eind2 De toestand die nodig is om te kunnen vaststellen of een eigenschap geheel en al aanwezig is, wordt nooit bereikt. Ook adjectivisch gebruikte deelwoorden als opgelost en voltooid noemen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een eindtoestand; als afleidingen van perfectieve werkwoorden ligt dat in hun betekenis besloten. Net als bij de hiervoor besproken adjectieven op -loos, zien we ook hier dat dergelijke deverbatieve adjectieven bij overdrachtelijk gebruik gradueerbaar worden, waardoor combinatie met hoeveelheidsbepalingen verhinderd wordt (zie ook Kraak en Klooster 1968, p. 154-161). Vergelijk:
Ook voor miljonair (zin 10) geldt (zoals voor vele andere lidwoordloze predikaatsnomina als grootvader, doctorandus, Nederlander) dat we dat kunnen gebruiken ter aanduiding van een eindstadium (bereikt wanneer iemands vermogen de grens van een miljoen gulden overschreden heeft; dat iemand ook multimiljonair kan worden doet daar niets aan af, zo iemand blijft miljonair). Opmerkelijk is voorts dat zin (11) niet het beeld oproept van een situatie waarin ‘winnen’ bestaat uit een enkele handeling, zoals het verst springen of het snelst een antwoord geven, maar van een situatie waarin men om te kunnen winnen een aantal handelingen moet verrichten, zoals bij bridge of bij een quiz, waar het winnen gefaseerd is opgebouwd, zodat men een eindfase kan onderscheiden. Overigens moet kennelijk ook bij werkwoorden die met hebben vervoegd worden het deelwoord adjectivisch geïnterpreteerd worden wil men vrijwel toe kunnen voegen; zin (39) is althans net zo goed als (11), maar (40) niet:
Uit het hoeveelheidsaanduidende karakter van vrijwel vloeit voort dat het door dat woord bepaalde iets moet noemen dat afgebakend is, omdat anders niet vaststelbaar is of een bepaald deel of een bepaalde hoeveelheid ervan aanwezig is. Noemt het door vrijwel bepaalde een eindtoestand, dan is die afbakening gewaarborgd. Misschien kan de term ‘eindtoestandaanduidend’ ook gehanteerd worden in verband met het feit dat vrijwel moeilijk met telwoorden te verenigen is, zoals de door Zwarts gegeven onwelgevormde zin (41) laat zien:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zestig is weliswaar niet gradueerbaar, maar het geeft geen eindstadium aan. Dit in tegenstelling tot woorden als alle, alles, iedereen, niemand en niets, die alleen geïnterpreteerd kunnen worden in relatie tot verzamelingen of als verzamelingen te denken hoeveelheden, waarvan de elementen als het ware ‘afgeteld’ moeten worden, wil er een uitspraak over alle of geen ervan gedaan kunnen worden. Zo beschouwd geven ook deze woorden te bereiken of te benaderen eindstadia aan, terwijl telwoorden, die de gròòtte van een verzameling noemen, dat niet doen. Adjectieven op - loos (die niet figuurlijk gebruikt zijn) kunnen ook in termen van verzamelingen geduid worden vanwege de aanwezigheid van het betekeniselement ‘zonder’; wolkeloos bv. noemt een toestand die bereikt is wanneer alle wolken verdwenen zijn, of wanneer van alle wolken geconstateerd is dat ze er niet zijn. Voor adjectieven met het prefix on-, die alleen het betekeniselement ‘niet’ gemeen hebben, geldt iets dergelijks niet, en deze kunnen dan ook vaak, net als niet-negatieve adjectieven, graadbepalingen bij zich krijgen.Ga naar eind3 Binnen de hier gevolgde gedachtengang is het voorkomen van vrijwel in de door Zwarts problematisch geachte zin (6) volstrekt regelmatig: te verwaarlozen is niet-gradueerbaar en laat derhalve hoeveelheidsbepalingen toe.
Toch doet de zin wat vreemd aan, maar dat komt doordat te verwaarlozen iets betekent als ‘er hoeft geen rekening mee gehouden te worden’ hetgeen als predikaat bij Het belang van deze bijdrage een merkwaardige uitspraak oplevert. Met de aanwezigheid van vrijwel heeft dat niets te maken, en zonder dat woord blijft de zin even vreemd. Vervangen we Het belang van deze bijdrage door bv. De kans op overleven dan is de zin perfect. De beperking in distributie van bepalingen van hoeveelheid als vrijwel hangt samen met de complementariteit van hoeveelheids- en graadbepalingen. Van een stad die van de aardbodem verdwenen is kunnen alle huizen weg zijn, maar er kan ook nog het een en ander overeind staan; in een lege zaal kan niemand aanwezig zijn, maar er kunnen ook enkele mensen in zitten. In beide gevallen is er dus sprake van een mate of graad van ‘van de aardbodem verdwenen zijn’ resp. ‘leeg zijn’, maar alleen in het laatste geval kan dat met behulp van een graadbepaling uitgedrukt worden, omdat leeg daarmee gecombineerd kan worden en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van de aardbodem verdwenen niet. Een zaal met weinig mensen kan zowel erg leeg genoemd worden als vrijwel leeg. In het eerste geval wordt de stand van zaken beschreven in relatie tot een bepaalde norm, in het tweede geval in relatie tot een mogelijke eindtoestand (leeg). Kunnen we, zoals bij de verdwenen stad, geen gebruik maken van gradueerbare adjectieven, of willen we dat niet, dan staan kwantificerende bepalingen ter beschikking als de betreffende stand van zaken te beschouwen is als fase in een proces waarvan het gekwantificeerde het eindstadium is. Ik weet niet of dat wat ik hier op informele wijze onder woorden heb gebracht, zou kunnen leiden tot enigerlei formeel/logische klassificatie van adjectivische, nominale en andere constituenten zoals die Zwarts blijkens de literatuur waar hij naar verwijst voor ogen staat. Dat zeg ik niet zozeer met het oog op de keus van enigerlei formeel/logisch systeem, maar meer in verband met de vraag of het mogelijk en wenselijk is de geschiktheid voor combinatie met een hoeveelheidsbepaling per lexicaal element aan te geven. Wat de adjectieven betreft lijkt conventioneel vast te liggen welke wel en welke niet eindtoestandaanduidend gebruikt kunnen worden. Zo pleegt men bv. wel te zeggen dat iemand vrijwel beter is, maar niet dat hij vrijwel ziek is, ofschoon ziekte en beterschap even makkelijk als eindstadia van bepaalde processen te zien zijn. Deze gebruiksmogelijkheid zou dus per adjectief vermeld kunnen worden. Voor de deelwoorden zou men aansluiting kunnen zoeken bij het perfectieve karakter van de betreffende werkwoorden. Er zijn echter ook gevallen waar de mogelijkheid vrijwel te gebruiken afhankelijk lijkt van de manier waarop de spreker een stand van zaken wil voorstellen. Zo lijkt een predikaat als achter de tralies zitten op zichzelf genomen geen erg geschikte kandidaat voor kwantificatie. Toch is een zin als (41) wel mogelijk, namelijk als men de betreffende situatie zo wel presenteren dat de inspanningen die er toe moeten leiden dat een dief achter de tralies belandt, al effekt gesorteerd hebben.
Maar dan is misschien ook (42) niet uitgesloten, mits geuit door iemand die er naar streeft mensen ziek te laten worden (bv. als lid van een terreurorganisatie die op die manier chaos teweeg wil brengen). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze zin is natuurlijk bewust geconstrueerd, maar in de gegeven situatie wel degelijk te gebruiken en correct te begrijpen. Dat doet de vraag rijzen of het niet beter is de voorwaarden voor combinatie met hoeveelheidsbepalingen in algemene zin te omschrijven, en toe te staan dat lexicale elementen daar in meerdere of mindere mate aan kunnen voldoen, mede afhankelijk van de gebruiksomstandigheden. Het zal in elk geval nodig zijn in het algemeen iets te zeggen over figuurlijk of overdrachtelijk gebruik, omdat dat de mogelijkheid van kwantificatie te niet doet. Ik vermoed dat hier veel individuele variatie mogelijk is; geïllustreerd aan Zwarts' slotzien (6): ik sluit niet uit dat te verwaarlozen door hem overdrachtelijk gebruikt is voor ‘klein’. Dan zou de zin daardoor onwelgevormd zijn en toch een probleem opleveren: kan te verwaarlozen zo gebruikt worden? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie:
|
|