Tabu. Jaargang 16
(1986)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 1]1. Nominalisaties en de Right-hand Head RuleGa naar eind*In de morfologische theorievorming van de afgelopen jaren is door verschillende onderzoekers gewezen op het belang van de notie ‘hoofd van de morfologische struktuur’ (Williams (1981), Selkirk (1982)). Als hoofd moet worden opgevat, het meest rechtse deel van de morfologische struktuur, in casu het rechterdeel van een samenstelling, of in affigeringen, het meest rechtse suffiks. Dit principe, dus de dominantie van het rechterdeel met betrekking tot de totale morfologische struktuur, wordt door Williams de Right Hand Head Rule (in het vervolg RHHR) genoemd. Zo kan worden vastgesteld dat het Hoofd de woordsoortkeuze van het totale woord bepaalt, zoals de voorbeelden (1) demonstreren:
Voor het Nederlands zijn dergelijke ideeën nader uitgewerkt door Trommelen en Zonneveld (1984), (1986). Terecht constateren zij, dat het Engels zich minder goed leent voor interessante observaties omtrent morfologische Hoofden, dan bij voorbeeld het Nederlands. Immers, het Nederlands kent een grotere morfologische differentiatie dan het Engels, hetgeen onder andere tot uiting komt door het bestaan van twee lidwoorden, en een tweetal produktieve meervoudssuffiksen (-en en -s). Omdat voor het vervolg van mijn betoog lidwoordkeuze van essentieel belang is, zal ik slechts daarop nader ingaan. In samenstellingen is het Hoofd de bepaler van het lidwoord: het lidwoord van het rechterdeel is altijd het lidwoord van de gehele samenstelling. Het aardigst kan dat gedemonstreerd worden aan de hand van omkeerbare samenstellingen:
Ook suffiksen bepalen, behalve de woordsoortGa naar eind1, doorgaans het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lidwoord van het afgeleide woord. In tegenstelling tot composita, waarbij de uitzonderingen op de RHHR marginaal zijn, is de bepaling van het lidwoord door het meest rechtse suffiks zeker niet uitzonderingsloos. Een exacte theoretische verklaring is hiervoor nog niet geformuleerd, maar we mogen er met Trommelen en Zonneveld van uitgaan dat de zinnigste generalisatie die de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek op dit moment toelaat de volgende is: bij produktieve afleidingen bepaalt het Hoofd doorgaans uitzonderingsloos de keuze van het lidwoord.
Uit (3a) blijkt dat het zeer produktieve agens -er bij echte afleidingen het lidwoord de oplegt, terwijl het lidwoord bij onafgeleide woorden op -er wisselt. In (3b) een voorbeeld van een produktief en een niet-produktief suffiks. Het nominaliserende suffiks -ing is zo ongeveer het meest produktieve suffiks dat het Nederlands rijk is. Afleidingen op -ing kiezen dan ook, voor zover mij bekend, altijd hetzelfde lidwoord, te weten de. Dit in tegenstelling tot het niet-produktieve suffiks -dom dat blijkt te wisselen in de keuze van het lidwoord.
Tot zover de theoretische ballast die noodzakelijk is voor het vervolg van dit artikel. Ik zal daarin aantonen dat de simpele notie ‘Hoofd van de morfologische struktuur’ een krachtig verklarend principe is, dat ons in staat stelt problemen omtrent de inrichting van de morfologische komponent van een adekwate oplossing te voorzien. Ik zal een en ander verduidelijken aan de hand van een tweetal analyses waarin de RHHR sturend blijkt te werken bij het zoeken naar een verklaring voor op zich problematische taalfeiten. Zo zal ik in paragraaf 2 een morfologisch analyseprobleem behandelen, waarin de notie RHHR een cruciale rol blijkt te spelen. Ik zal daarbij ook ingaan op een verschijnsel dat we ‘overhouden’ aan de voorgestelde analyse, namelijk klemtoonverschuiving onder invloed van lexicalisatie, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een observatie die uitdaagt tot nader onderzoek. In paragraaf 3 zal ik aantonen dat de Hoofdentheorie ons op het spoor kan zetten van het bestaan van een nulsuffiks, zij het onder speciale omstandigheden. Verder zal ik aangeven hoe, met behulp daarvan, een in Trommelen en Zonneveld (1986) opgestelde theorie over de inrichting van de nederlandse morfologische komponent kan worden vereenvoudigd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1. Adjectief -e, flexie of suffiksatie?Laten we nu eens kijken naar een aantal verbogen gelexicaliseerde adjectieven:
De eerste vraag die de taalfeiten onder (4) oproepen, is die van een juiste morfologische analyse. Met andere woorden: zijn de woorden onder (4) a. adjectieven in de verbogen vorm (is er sprake van flexie) of b. zijn het nominaliserende afleidingen van -e (is er sprake van derivatie)? Op grond van een vijftal argumenten zal ik aantonen dat het laatste hier het geval is: er is een suffiks -e aan het werk dat nomina maakt van adjectieven. De argumenten om flexie van de hand te wijzen zijn de volgende: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. flexie is niet-categorieveranderend
Goede in (5c) is een nomen, terwijl met (5a) en (5b) gedemonstreerd wordt dat verbogen adjectieven nog altijd adjectieven zijn, en dus door buiging niet van categorie veranderen. Het lijkt dus niet erg waarschijnlijk dat het woord goede in (5c) het gevolg is van flexie; hetzelfde kan gezegd worden van de gevallen onder (4). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. flexie loopt niet parallel met -e-afleiding
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Duidelijk mag zijn dat bezetene in voorbeeld (6c) geen verbogen woord kan zijn, want bezeten krijgt in attributieve positie geen -e, net als meer van soortgelijke deverbale adjectieven als gevangen, de gevangene, de overledene, de ontsnapte, kunnen dus niet als verbogen adjectieven worden geanalyseerd.
3. flexie is lokaal. Predikatief gebruikte adjectieven krijgen geen -e, attributief gebruikte adjectieven kunnen een buigings -e krijgen Flexie is in dit geval dus een lokaal verschijnsel. Maar de gevallen onder (4) kunnen niet alleen op alle NP-posities in zinnen voorkomen, ze behouden hun -e ook in predicatieve positie, zoals in (7) wordt gedemonstreerd:
Ook hier een argument voor het afwijzen van de flexie-analyse.
4. flexie draagt geen betekenis-moment. Geflexioneerde adjectieven verschillen wat betekenis betreft niet van hun onverbogen soortgenoten. In de voorbeelden (5a) en (5b) is geen verschil in betekenis tussen goed en goede. In (5c) echter, is wel degelijk verschil met de oorspronkelijke betekenis van het adjectief. Daar betekent goede ‘dat wat goed is’. Betekenismomenten zijn typerend voor derivationele affiksen. Opnieuw pleit weinig voor een flexionele analyse.
5. -e-afleidingen als linkerdeel. Bekend is dat flexionele elementen niet mogen voorkomen binnen afgeleide woorden. Zij treden uitsluitend op aan de periferie van de afleiding. Nu is -achtig een erg produktief suffiks in het Nederlands (bij voorbeeld baghwan-achtig.) Links van dit suffiks mogen onafgeleide woorden voorkomen die op -e eindigen, zoals oxide-achtig of doge-achtig. Ook onverbogen adjectieven, al dan niet op -e mogen links van -achtig voorkomen: dom-achtig, rose-achtig. Dit suffiks is een goede test voor gevallen (4). Vergelijk geleerd-achtig en geleerde-achtig die in betekenis verschillen. Soms kan links de variant zonder -e niet eens voorkomen zoals bij bediende-achtig vs.*bediend-achtig. Verbogen adjectieven kunnen echter links van -achtig | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet optreden: *[zwart-e]A -achtig. Er zijn meer suffiksen die -e-afleidingen in hun bereik tolereren: Als schrijverschap mogelijk is, heb ik geen moeite met bediende-schap of geleerde-schap. Ook het suffiks -ig kan hier genoemd worden. Om fonologische redenen wordt hier een tussenklank ingelast: bediende-r-ig, geleerde-r-ig. Samenvattend kan gesteld worden dat er geen enkele evidentie kan worden aangevoerd voor de status van verbogen woord in de gevallen onder (4): de nomina onder (4) moeten dus wel derivatie-gevallen zijn. Er is een suffiks -e aan het werk dat produktief adjectieven nominaliseert.
Nu gaat er een ander licht schijnen op de taalfeiten (4). Immers: zij zijn blijkbaar gevormd door een nominaliserend suffiks -e, dat opereert op adjectieven. Het zal duidelijk zijn dat dit proces bizonder produktief is; voor zover mijn waarneming strekt is op deze wijze elk adjectivisch woord te nominaliseren. Zoals al gesteld in 1. verwacht je dat -e ook Hoofd-eigenschappen heeft. Behalve in lokaliteit onderscheidt flexie zich op dat punt van derivatie: over het algemeen wordt aangenomen dat flexionele affiksen geen Hoofdeigenschappen bezitten, ook al staan ze in Hoofdpositie. De toekenning van de aan meervoudig verbogen nomina geschiedt bij voorbeeld redundant. Maar hier is sprake van suffiksatie, en het suffiks -e staat in Hoofdpositie, en zou zich dus ook als zodanig moeten gedragen. Nu lijkt dat, gezien (4), niet het geval te zijn. Zowel de als het blijken te kunnen worden gekozen. Blijkbaar bepaalt het Hoofd hier het lidwoord niet, ook al is er sprake van een zeer produktief suffiks. Ziedaar het probleem in een notedop: of de RHHR weigert om een of andere reden bij het suffiks -e, of de RHHR werkt wel, maar dan moet er sprake zijn van twee suffiksen. Wie wat beter naar de gevallen (4) kijkt, zal gemerkt hebben dat het gekozen lidwoord allerminst vast is. Een woord als geleerde kan bijvoorbeeld ook met het voorkomen, alleen betekent het geleerde iets heel anders, namelijk ‘dat wat geleerd is’. In deze richting zoek ik de oplossing voor het probleem dat ik in de voorafgaande alinea heb geformuleerd. Naar mijn mening kan een door -e genominaliseerd adjectief altijd zowel de als het krijgen, alleen is er sprake van betekenisonderscheid. Ik zal trachten dat aan te tonen met de volgende voorbeelden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(8a) laat zien dat bij de gegeven adjectieven zowel nominalisatie met de als met het toekenning mogelijk is. Onder de beide kolommen staat de betekenis schematisch weergegeven. De voorbeelden (8b) tonen aan dat beide betekenissen mogelijk zijn. In het ene geval zal de ‘persoonlijke’ betekenis (met de als lidwoord) wat meer voor de hand liggen, in het andere geval is de ‘zakelijke’ (met het) wellicht waarschijnlijker, maar duidelijk is mijns inziens dat zowel de gevallen met het als de gevallen met de altijd mogelijk zijn. Er is derhalve sprake van twee suffiksen -e, die iets van elkaar in betekenis verschillen. Beide suffiksen gedragen zich in Hoofdpositie ook inderdaad als Hoofd, hetgeen extra duidelijk wordt omdat ze beide een ander lidwoord kiezen. Aangetekend moet worden dat a priori niets is aan te voeren dat bewijst dat hier twee verschillende suffiksen aan het werk zijn. De vergaande parallellie tussen de de- en de het-vormen doet zelfs vermoeden dat hier ook iets anders mogelijk is, namelijk één suffiks met twee verschijningsvormen, corresponderend met twee verschillende betekenissen en verschillende lidwoorden. Hoewel ik opteer voor de eerste mogelijkheid, kan de tweede zeker niet uitgesloten worden geacht. Van belang is dit echter niet. Wezenlijk voor het betoog is de constatering dat de RHHR hier het bestaan van de twee e-varianten verklaart. Met deze laatste opmerking in het achterhoofd, zal ik in het vervolg van dit betoog voor het gemak blijven spreken van twee suffiksen.
In het voorbijgaan heb ik meteen een met het voorgaande direkt samenhangend verschijnsel voorspeld:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met betrekking tot de landen-adjectieven hierboven komen de eerdere voorspellingen uit, waardoor uitdrukkingen als het Spaanse voor Spanje zijn verklaard. Waarom de Spaanse analoog is met een Spaanse vrouw, en niet met een Spaanse man, ontgaat mij, hoewel ik denk dat de oplossing gezocht zal moeten worden in de richting van analogie met het andere suffiks -e dat vrouwelijk maakt.Ga naar eind2 Mijn bewering dat alle nominalisaties met -e zowel de vorm met de als de vorm met het kunnen nemen, ondermijnt gedeeltelijk de hypothese dat het hier gaat om twee verschillene suffiksen, want als dat zo is, verwacht je dat de -e ook wel eens aan andere dingen zou kunnen hechten dan het -e. Gezocht dient te worden naar adjectieven die in een van de beide betekenisschema's uit (8a) kunnen worden ingepast, maar in de andere niet. Dergelijke adjectieven zijn wel te vinden:
Je verwacht derhalve dat *de weinige ongrammatikaal is, en dat blijkt ook het geval te zijn. Adjectieven als veel en weinig hebben bij personen een verplicht meervoudige betekenis, en bij zaken een verplicht enkelvoudige. Als je de nomina in het meervoud zet, verwacht je dus een complementaire distributie, en dat blijkt te kloppen zoals te zien is aan de volgende zo minimaal mogelijke paren:
waarbij moet worden aangetekend dat de * in (11c) natuurlijk ook overschaduwd wordt door de redundante de-toekenning bij meervoudige nomina: zin (11c) zou ook ongrammatikaal zijn als een van de adjectieven uit (10a) zou zijn gekozen. Het is echter juist het onderscheid tussen de zinnen (11a) en (11b) dat het betekenisverschil tussen de beide e-vormen adstrueert. En daarmee de hypothese van óf twee verschillende suffiksen, óf een suffiks met twee varianten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naar aanleiding van het voorgaande zou kunnen worden opgemerkt dat dit voorstel zo op het oog de grammatika van het Nederlands niet evident simpeler en misschien zelfs wel ingewikkelder, en dus minder leerbaar maakt. Het tegendeel is echter waar. In Trommelen (1985) wordt het bestaan in het Nederlands van twee suffuksen -ie aannemelijk gemaakt; een klemtoondragend -ié en een klemtoonloos -ie. In haar artikel betoogt Trommelen, dat juist door de Hoofdentheorie de aanname van twee in klank gelijke suffiksen tot een versimpeling van de grammatika leidt. Door middel van de theorie van morfologische Hoofden wordt aan de verschillende suffiksen (bij Trommelen -ie en -ié, bij mij de twee -e's) een status toegekend die leidt tot meer morfologische struktuur in het afgeleide woord, en een betere verklaring van de differentiatie in het gedrag van beide suffiksen. Trommelen zegt daarover (p. 360): ‘[M]eer morfologische struktuur kompliseert de grammatika niet, maar maakt haar juist leerbaarder op grond van voorspellingen die eruit volgen.’ Voor mijn analyse geldt een soortgelijke redenering. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. Lexicalisatie en klemtoonverschuivingHelemaal aan het begin van 2.1 sprak ik over de gelexicaliseerde vormen die onder (4) werden gepresenteerd. Later, bij het voorstel (8), zijn deze gelexicaliseerde vormen weer onder tafel geveegd, omdat ze de strekking van mijn betoog wellicht wat zouden vertroebelen. In deze paragraaf past het echter, ze weer tevoorschijn te halen, maar ik doe dat wel met in het achterhoofd de konsekwentie van (8), namelijk dat de beide vormen met de en het in principe altijd mogelijk zijn, tenzij de aard van het adjectief zich daartegen verzet:
De gecursiveerde vormen zijn gelexicaliseerd. De zinnen (12b) die- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den ook hier ter ondersteuning van de stelling van de ‘andere’ vorm ook altijd is toegestaan. Wie de feiten onder (12) beschouwt, komt volgens mij als van zelf tot de nuvolgende observatie, waarvan het eventuele regelkarakter onderzocht dient te worden: hooguit een van de twee vormen kan zijn gelexicaliseerd. Om te onderzoeken of deze regel ‘houdt’ moet dus gezocht worden naar tegenvoorbeelden, dus naar met -e genominaliseerde adjectieven, waarbij beide vormen gelexicaliseerd zijn. Volgens mij is een dergelijk voorbeeld niet te vinden, hetgeen de hierboven gecursiveerde observatie de schijn van regel verleent. Het is met dit soort fenomenen echter altijd oppassen. Uit deze observatie zou ook wel eens kunnen volgen dat de één-suffiks hypothese deugt, met daarbij redundant de toekenning van twee lidwoorden. Het is duidelijk dat we binnen dit tweelingsuffiks niet verder komen. We moeten ook maar eens kijken naar andere ‘dubbele’ suffiksen in het Nederlands. Het al eerder aangehaalde Trommelen (1985) geeft evidentie voor twee suffiksen -ie, maar daarmee schieten we niet veel op, omdat de beide vormen verschillende grondwoorden of -stammen kiezen. Ook andere dubbele suffiksen waarvan het bestaan vermoed wordt (zoals -schap) kiezen in hun bereik verschillende grondwoorden, zodat er niet genoeg onafhankelijke gegevens lijken te zijn om de observatie omtrent lexicalisatie te toetsen. Op dit moment is -e het enige tweeling-suffiks, zodat de eventuele regelstatus van de op zich uitermate interessante observatie wegens data-armoede voorlopig ononderzocht moet blijven. Hier is een aansporing tot nader onderzoek zeker op z'n plaats. Ook kan in dit verband gekeken worden naar morfologische paren in de omgekeerde betekenis, dat wil zeggen suffiksen/flexie-uitgangen met dezelfde betekenis maar verschillende vorm. Ik heb daartoe het rijtje meervoudsvormen met gelijk grondwoord en betekenisonderscheid uit de ANS (p. 69) aan een onderzoekje onderworpen. Volgens mij het enige lexicalisatiegeval is de letters vs. de letteren, waarbij inderdaad maar een van de twee (de laatste) is gelexicaliseerd. Ook de suffiksen -atie en -ering vormen een morfologisch paar: redenatie vs. redenering. Ook hier is bij mijn weten hooguit een van de twee vormen gelexicaliseerd: combinatie en situatie zijn gelexicaliseerd, combinering en situering niet. Misschien heeft dus de observatie dat bij morfologische paren hooguit een van beide vormen een gelexicaliseerde betekenis kan krijgen wel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
degelijk de status van regel.
Alvorens over te gaan naar een mogelijk nog intrigerender observatie die eveneens samenhangt met lexicalisatie, eerst nog iets anders, en wel het lastige geval de centrale. Aan deze gelexicaliseerde vorm kan de betekenis ‘dat wat centraal is’ worden toegekend, en je verwacht dus als lidwoord het. Zowaar een weerbarstig geval. Ik heb geen sluitende verklaring, maaar wel een gericht vermoeden met betrekking tot deze discrepantie. Frappant is namelijk dat de centrale zich ook nog min of meer onttrekt aan de generalisatie van hooguit één gelexicaliseerde vorm, en wel op een curieuze manier: er bestaat ook nog een niet gelexicaliseerde vorm de centrale, die ‘hij/zij die centraal is’ betekent. Hoewel aanvankelijk als weerbarstig gekarakteriseerd, blijkt de centrale zich dus bij nadere beschouwing geenszins aan de tweelinganalyse (8) te onttrekken. Maar naast beide tweelingvormen bestaat ook nog de gelexicaliseerde vorm. Hoe deze aan zijn lidwoord komt blijft voor alsnog onduidelijk. Misschien gaat voorafgaande redenering ook op voor de bediende, dat volgens mij ook nog ‘hij/zij die bediend wordt/is’ kan betekenen, maar daarover verschillen de meningen onder de taalgebruikers sterk, zo bleek mij na enig rondvragen. Henk Schultink merkte op dat bediende en centrale zich ook onderscheiden doordat uitsluitend meervouden op -s zijn toegestaan. Ook bestaat er nog een semantisch veld rond allerlei wiskundige en wetenschappelijke termen zoals de afgeleide, de kromme, de variabele, de reciproke, de onbekende, de constante, etc, die allen de kiezen, maar ook die ondergraven de analyse niet. Nog steeds kan de kromme ‘hij die krom is’ betekenen, en het kromme ‘dat wat krom is’.
De oplettende lezer zal inmiddels hebben bemerkt dat ik in het tweede paar voorbeeldzinnen van (12b) iets zeer relevants heb verdonkeremaand, namelijk het klemtoonverschil tussen het gelexicaliseerde werkloze, en de niet gelexicaliseerde vorm. Ik herhaal de beide zinnen hier met daarin aangegeven de plaats van het hoofdaccent.
De gelexicaliseerde vorm ondergaat klemtoonverschuiving, terwijl de afgeleide vorm het gewone klemtoonpatroon behoudt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waar komt nu die klemtoonverschuiving vandaan? Gelexicaliseerde vormen worden door de taalgebruiker niet langer als afgeleid geïnterpreteerd, en zullen zich derhalve steeds meer als ongeleed woord gaan gedragen. Vandaar wellicht dat het gelexicaliseerde werklóze het klemtoonpatroon van een ongeleed woord vertoont. De accentverdeling in (13b) voldoet namelijk precies aan een in recent onderzoek (bij voorbeeld Kager & Zonneveld (te verschijnen)) verdedigde analyse voor klemtoontoekenning in nederlandse woorden, namelijk: hoofdklemtoon valt als regel direkt voor schwa. Een zeer interessante vraag is nu, of klemtoonverschuiving in andere gevallen analoog aan (13b) ook optreedt, of dat werklóze een eenling is. Voor zover mijn waarneming strekt is werklóze de enige vorm binnen proces (8) waarbij dit verschijnsel optreedt. Toch maakt dat dit geval niet tot uitzondering, omdat wegens tekort aan geschikte data relevante tegenvoorbeelden eveneens uitblijven. Ik zal uitleggen waarom er volgens mij niet meer voorbeelden zijn. Aan een met -e gesuffigeerd woord dat een potentiële kandidaat voor klemtoonverschuiving onder invloed van lexicalisatie wil zijn, worden namelijk nogal wat eisen gesteld. Zo moet het adjectivistische grondwoord meer dan één syllabe bevatten die niet schwa heeft, en geen hoofdaccent hebben dat zelf al direkt achteraan, dus voor het schwasuffiks ligt. Bovendien moet het gevormde nomen een gelexicaliseerd broertje hebben. Volgens mij zijn er in het nederlands geen andere adjectieven die aan deze strenge toelatingseisen voldoen. We zijn dus genoodzaakt om te gaan zoeken buiten de grenzen van het suffiks -e. En daar blijkt inderdaad nog wel wat evidentie te vinden voor de these dat gelexicaliseerde afgeleide woorden ‘ongeleed’ klemtoongedrag vertonen. Het suffiks -end (gooi - gooi-end, stofzuig - stofzuig-end) is van zichzelf klemtoonneutraal (uítloopV - uítlop-end). Maar in de gelexicaliseerde vormen uitmúntend en uitstékend is de hoofdklemtoon in de richting van schwa opgeschoven. Vooral het laatste voorbeeld is erg fraai, omdat er een zeer duidelijk verschil is met de niet gelexicaliseerde variant uítstekend, ‘dat wat uitsteekt’. Het suffiks -achtig (róod - róodachtig) is eveneens klemtoonneutraal: sóepkip - sóepkipachtig; póstkoets - póstkoetsachtig. Maar in de gelexicaliseerde vormen waaráchtig, krampáchtig en reusáchtig is het accent tot direkt voor schwa opgeschoven, en óp het suffiks zelf komen te liggen. Dit, gecombineerd met de in alle drie de gevallen optredende onsetvulling, bewijst volgens mij dat waarachtig door taalgebruikers | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als ongeleed woord wordt gezien, en dus dito klemtoongedrag vertoont.
Bovenstaand lijstje is nog wel met enkele voorbeelden uit te breiden. Hoofdzaak is dat het ‘tweeling’ suffiks -e ons op het spoor heeft gezet van een intrigerend verschijnsel, dat zeker nader onderzoek behoeft. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Prefiksatie in het Nederlands, een tegenvoorstelIn Trommelen en Zonneveld (1986) wordt een zeer interessant voorstel gedaan met betrekking tot de inrichting van de morfologische komponent van het nederlands. Verdedigd wordt dat de nederlandse morfologie een binaire opbouw kent, waarbij suffiksatie over het algemeen een voorrecht is van de kategorieën N en A, terwijl prefiksatie een voorrecht is van V. Ik zal die laatste visie hier centraal stellen. Op de konsekwenties van het (overgrote) restant van het voorstel van Trommelen en Zonneveld, en de verklarende kracht ervan met betrekking tot tal van feiten en eigenaardigheden van het morfologische systeem, zal ik hier niet verder ingaan. Ik verwijs daarvoor naar het bedoelde artikel. Hier zal dus slechts in het kort een gedeelte van de ideeën van Trommelen en Zonneveld behandeld worden, en daarbij ben ik me ervan bewust dat ik daarmee het idee als geheel onrecht aandoe. Ik ben echter van mening dat mijn analyse van prefiksaties een wezenlijke verbetering inhoudt van dat voorstel, en daarin speelt de RHHR een voorname rol.
Wie het voorafgaande betoog over Hoofden als rechterdeel van de morfologische struktuur aandachtig heeft gevolgd, zal begrijpen dat prefiksen geen Hoofden kunnen zijn, want prefiksen zitten links. Op zich verwachten we dus dat prefiksatie de kategorie van een woord dus niet zal veranderen, of het lidwoord zal opleggen, maar Trommelen en Zonneveld observeren dat wat dat betreft de schoen daar een beetje wringt. Het prefiks ge- bij voorbeeld, gedraagt zich als Hoofd. Het kan gehecht worden aan verbale stammen, nomina of wortels (‘roots’), en maakt dan nomina die allen het als lidwoord kiezen. De respektievelijke voorbeelden zijn ge-volg, ge-tal en ge-bruik. Vanzelfsprekend komen Trommelen en Zonneveld met een voorstel om de theorie waar mogelijk te redden. Ik vat hun voorstel hieronder als volgt samen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit voorstel is bruikbaar, en het verklaart ook veel, maar eigenlijk giet het ook observaties in regelvorm. Er is volgens mij een beter, dat een groot deel van het voorstel hierboven vervangt. Kern van dat voorstel is, dat het de RHHR waar mogelijk tracht te handhaven, en de konsekwenties daarvan voor lief neemt. De RHHR is namelijk een ‘mooie’ regel, in die zin dat hij in staat is veel eigenaardigheden van de morfologie te verklaren, en omdat het een proces is waarvan ik me kan voorstellen dat taalgebruikers ermee zijn toegerust. Bovendien is de RHHR een universeel principe, en daarvan moet je aannemen dat het zich waar mogelijk in de grammatika van een taal manifesteert. Dergelijke ‘mooie’ regels zijn de moeite van het verdedigen waard. Dat heeft tot gevolg dat we moeten zien wat er gebeurt als we ze trachten te handhaven, ook al geven de taalfeiten op het eerste oog reden om aan te nemen dat dergelijke regels niet overal werken. Ik zal aan het eind van deze paragraaf mijn voorstel en dat van Trommelen en Zonneveld aan een korte winst/verlies-rekening onderwerpen, om zo aan te tonen dat de RHHR ook in prefiksatiegevallen is te verdedigen. Het idee, om de RHHR ook bij prefiksaties niet overboord te zetten, leidt tot de volgende aanname, die de punten (b) t/m (d) uit het voorstel van Trommelen en Zonneveld vervangt:
Dit nulsuffiks, dat rechts van de struktuur optreedt, is vanzelfsprekend het Hoofd van die struktuur. Het legt N op als kategorie en kiest het als lidwoord. Er is volgens mij wel wat evidentie te vinden voor het bestaan van een dergelijk nulsuffiks, zodat deze aanname niet geheel uit de lucht komt vallen. In het nederlands kunnen allerlei woorden door nulafleiding van kategorie veranderen, zoals adjectieven (het wit van een ei, het blauw van je ogen, het goed en het kwaad,) werkwoorden (het lopen, het uitreiken van de oorkonde, het eten(tje), etc.) en zelfs sporadisch voorzetsels (het voor en het tegen, het buiten ‘landgoed’, het vooronder). Al deze nulafleidingen zijn nomina, en allen kiezen het als lidwoord. Toch aarzel ik wat om ze bij het hier gedane voorstel voor nulsuffiksatie te trekken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verbale nulafleidingen zijn verre van onproblematisch, en bovendien is het eind zoek als nulafleidingen niet door condities worden ingeperkt. Conceptueel lijkt er echter weinig bezwaar tegen nulafleidingen: waarom zouden er wel syntactisch lege of fonologisch lege elementen bestaan, en geen morfologisch lege? Ik zal in het vervolg aantonen dat dit voorstel voor nul-afleiding wel degelijk beperkt is, en niet tot wilde overgenereringen leidt. Bovendien zal blijken dat dit voorstel nog meer taalfeiten aankan die op een conceptueel aardige verklaring wachtten. Eerst zal ik echter de gevolgen van (14) schematisch weergeven, niet alleen voor ge-, maar ook voor ver-, be- en ont-, die, zij het schaars in geval van de laatste drie, door prefiksatie nomina kunnen vormen. Trommelen en Zonneveld (1986) gaan ervan uit dat deze vier (of eigenlijk alleen ge-) de enige nominaliserende prefiksen zijn in het nederlands. Ik neem die assumptie hier zonder verdere uitleg over. Voor een preciese motivering hiervan verwijs ik andermaal naar het artikel. Voorts handhaaf ik, zoals gezegd, de eerste aanname van Trommelen en Zonneveld, namelijk dat prefiksatie een privilege is van V; daarvoor is naar mijn mening evidentie voldoende in het nederlandse taalmateriaal. In de hieronder weergegeven boomstrukturen komt de V-aanduiding in de eerste knoop boven de kern dus van Links, van pref. derhalve.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze voorstelling van zaken verklaart de strekking van mijn idee. De nomina lijken te worden gevormd door prefiksatie, maar krijgen hun nominale status bij nader inzien van het Hoofd, het suffiks -ø, dat rechts staat. Dat suffiks nominaliseert produktief verbale stammen. Zeer veel van deze nomina zijn inmiddels gelexicaliseerd. Zo bestaat naast het gelexicaliseerde woord gebouw1 (‘bouwwerk’) ook een volgens (15) afgeleid woord gebouw1 dat ‘het bouwen’ betekent.
Wim Zonneveld wees mij erop dat beide vormen door kwantificering van elkaar te scheiden zijn:
Nu blijkt ook de kracht van (14). Het verklaart ook nog ‘voor niets’ dat ook de schaarsere prefiksaties met be-, ver- en ont- het lidwoord het kiezen. Ik geloof niet dat daarop uitzonderingen zijn. Er zijn wel schijnbare tegenvoorbeelden, die echter snel te ontmaskeren zijn. Zo lijkt de ontvangst een tegenvoorbeeld, maar dat is bij nader inzien een afleiding van het suffiks -st, dat keurig aan de RHHR voldoet en de kiest als lidwoord: de kom-st, de win-st, de gun-st en de vond-st. Er is ook nog onafhankelijke evidentie die pleit voor het voorstel zoals uitgewerkt onder (15). Aangenomen wordt dat veel prefiksaties | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vroeger een schwa als uitgang hadden die door APOCOPE verloren is gegaan. Daar was dus rechts wel degelijk een suffiks aanwezig. In het duits zijn daar in de analoge gevallen nog voorbeelden van te vinden: ge-baar vs. Ge-bärd-e, ge-bouw vs. Ge-bäud-e en (deel)ge-noot vs. Ge-noss-e. Ook bestaan in het nederlands nog zogenaamde diskontinue affiksen, die woorden als ge-stern-te vormen, en die je eigenlijk liever niet wilt toelaten omdat ze in strijd zijn met het op zich aantrekkelijke idee dat morfologische strukturen binair vertakken. Ze worden als regel dan ook tot de uitzonderingen gerekend. In de hier weergegeven analyse is dat echter overbodig, hun bestaan volgt gewoon uit (14), zij het dat het Hoofd daar niet met een fonetisch leeg element is gevuld, maar met het suffiks -te. Hun struktuur ziet er dan zo uit: (18) Dit is waarschijnlijk ook de historische analyse. Traditioneel worden deze woorden altijd al als -te-afleidingen van stammen als ge-steen gezien. (Duits: Ge-birg-e.) Het rechterdeel van de nominalisatie hoeft dus niet altijd fonetisch leeg te zijn, maar mag ook het residu bevatten. Dat leidt tot een lichte aanpassing van (14):
Nu ook is meteen verklaard waarom vormen als gesteente allen het kiezen. Daarop lijken vormen als de gewoonte en de gemeente uitzonderingen, maar dat is maar schijn, want de gewoon-te wordt natuurlijk net zo gevormd als de dik-te en de zwaar-te, een produktief proces dat niets met diskontinue suffiksatie te maken heeft. Het woord gewoonte heeft dan ook een ‘HEID-betekenis’, net als grootte en zwaarte. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verder heeft gemeen-te nog het oude adjectief gemeen als kern dat we eigenlijk alleen nog kennen in expressies als gemeengoed, de gemeenschap, het algemeen of de grootste gemene deler.
Als voorstel (19) wordt afgewogen tegen het oorspronkelijke (deel-) voorstel van Trommelen en Zonneveld, is er wel enige winst behaald, lijkt me. Principe (19) vervangt drie aannames uit het andere voorstel waarvan er zonder die analyse twee als overbodig kunnen worden beschouwd, omdat die worden verklaard door het universele principe van de RHHR. De rest volgt uit wat ik als gevolg van andere observaties toch al nodig had. Dat prefiksaties van het ge-type allen hetzelfde lidwoord, namelijk het, kiezen krijg ik gratis, terwijl in het konkurrerende voorstel een redundantieregel moest worden aangenomen. Ook het bestaan van diskontinue affiksen volgt automatisch uit (19). Een groot voordeel is verder dat mijn ideeën het principe van de RHHR verdedigen, een waarschijnlijk niet zomaar universeel principe dat het verdedigen waard is. Als nadeel kan misschien worden aangemerkt dat de hier verdedigde analyse zich bedient van zoiets weinig fraais als nulsuffiksatie, maar dat verschijnsel kan tot in het onschuldige worden ingeperkt door de interessante claim dat nulsuffiksatie alleen kan optreden in strukturen van de vorm (15) of (18), welke laatste traditioneel als diskontinue affiksatie werden geanalyseerd. Wel is het voorstel complexer, dat wil zeggen leidt tot meer ingewikkelde strukturele analyses, maar aangezien die de grammatika verklarender maken door de voorspellingen die eruit volgen, kan ook in dit opzicht van winst gesproken worden.
Ik hoop door middel van dit artikel aangetoond te hebben hoe met de notie ‘Hoofd van de morfologische struktuur’ verklaringen gegeven kunnen worden voor onbewuste keuzes die taalgebruikers maken bij nominalisaties. De RHHR is op die manier gebleken een belangrijk principe te zijn, waarmee inzicht kan worden verschaft in de wijze waarop de morfologie van natuurlijke talen in elkaar zit. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|