saliteit en negatie, bewijzen de zinnen (11) - (14), waarin vrijwel achtereenvolgens van de nominale constituenten iedereen, alle ouders, niemand en geen kind vergezeld gaat.
(11) |
Haar innemende gedrag zal vrijwel iedereen vermurwen. |
(12) |
Deze voorkeur wordt door vrijwel alle ouders gedeeld. |
(13) |
Vrijwel geen kind zal een opstel hoeven te schrijven. |
(14) |
Zijn gesloof heeft op vrijwel niemand indruk gemaakt. |
Vervangen we echter alle ouders in (12) door de meeste ouders of door weinig studenten, dan is de uitkomst zonder meer slecht.
(15) |
*Deze voorkeur wordt door vrijwel de meeste ouders gedeeld. |
(16) |
*Deze voorkeur wordt door vrijwel weinig studenten gedeeld. |
Met andere woorden: het gebruik van vrijwel beperkt zich tot universele en negatieve uitdrukkingen. Dat vrijwel zich daarmee onderscheidt van bijna, blijkt uit de eerder besproken tegenstelling tussen (17) en (18).
(17) |
De jeugd heeft bijna zeventig kilo papier ingezameld. |
(18) |
*De jeugd heeft vrijwel zestig kilo karton ingezameld. |
Kennelijk dient de onwelgevormdheid van zin (18) te worden toegeschreven aan het feit dat de uitdrukking zestig kilo karton geen universeel of negatief karakter draagt. In hoeverre deze eigenschap van vrijwel ook verantwoordelijk kan worden gesteld voor het ontbreken van de adverbiale gebruiksmogelijkheid, staat nog te bezien.
De conclusie dat vrijwel alleen met universele of negatieve uitdrukkingen kan worden gecombineerd, is in overeenstemming met de gedragingen van het woord bij tijdsbepalingen. Op geen van de volgende zinnen valt iets aan te merken, aangezien uitdrukkingen als wekelijks, maandelijks en elke dag duidelijk universeel van aard zijn.
(19) |
De kinderen krijgen vrijwel wekelijks een aanval van benauwdheid. |
(20) |
De buurt wordt vrijwel maandelijks opgeschrikt door een diefstal. |
(21) |
De bejaarde quiz-master ontvangt vrijwel elke dag een dreigbrief. |