Tabu. Jaargang 15
(1985)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Laten we onze krantenkoppen nu eens gebruiken
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Anderzijds had ik verwacht dat de twee Germanisten A&S., die zich op Hegel beroepen, mijn Duits wel goed zouden hebben kunnen lezen. Dat is helaas niet het geval. Dit zou ik allemaal nog niet zo bezwaarlijk gevonden hebben, wanneer S. mij niet bestreden zou hebben om iets waar ik helemaal niets over beweerd heb en wanneer A&S. mij naderhand niet insteimmend geciteerd zouden hebben met iets waar ik in de zin zoals zij het formuleren helemaal niet achter sta. De uiteindelijke reden waarom ik meen te moeten reageren op de gevoerde discussie, is mijn overtuiging dat zowel de positie van vdG. als die van A&S. op essentiele punten onjuist is. Op grond van de mij beschikbare data zou ik willen aantonen dat er in de syntaxis van beknopte zinnen een onderscheid genaakt dient te worden tussen morfo-syntactische regels die een directe reflectie zijn van onderliggende cognitieve relaties en morfo-syntactische regels die eigen zijn aan de syntaxis van beknopte zinnen zonder dat er daarbij sprake is van verkortingstransformaties. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. De opvattingen over het ontstaan en de interpretatie van beknopte uitingen op een rij.De wijze waarop beknopte uitingen volgens S. gegenereerd worden, komt er kortgezegd op neer dat ‘krantekoppen middels verkortingstransformaties uit welgevormde zinnen ontstaan’ (S. 30). Dit betekent dat S. van mening is dat aan de productie van een beknopte uiting een volledige zin ten grondslag ligt. M.a.w. verkorte zinnen kunnen niet direct gegenereerd en geformuleerd worden. De positie die in A&S. in afwijking van S. wordt ingenomen, komt er op neer dat verkorte uitingen ‘op de een of andere manier tot propositionele volledigheid gebracht [moeten] worden om geïnterpreteerd te kunnen worden’ (A&S. 156). Dat was echter niet het punt van discussie met vdG. Het cruciale begrip is hier dan ook niet de ‘reconstrueerbaarheid’ (A&S. 156) op zich, maar de manier waarop reconstructie plaats vindt. Volgens A&S. geschiedt dat met behulp van dezelfde transformaties als die waarmee volledige zinnen tot onvolledige zinnen verkort kunnen worden. Er bestaat dus volgens A&S. een direct deletie-verband tussen de beknopte uiting en een daarmee corresponderende volledige zin.
In tegenstelling tot A&S. gaat vdG. ervan uit dat beknopte uitingen direct | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op basis van een semantisch-cognitieve structuur worden gegenereerd, zonder dat er een deletie-verband bestaat tussen de beknopte en een volledige zinsvorm. Voor de volgorde en de selectie van die delen van de informatie die gerealiseerd zullen worden, formuleert vdG. zgn. ‘taalgebruiksregels’. Uiteraard sluit deze positie niet uit dat er bij de interpretatie van beknopte zinnen propositionele reconstructie plaats vindt. Dat betekent echter nog niet dat deze reconstructie geschiedt op de manier zoals die door A&S. wordt voorgesteld, d.w.z. via transformaties die de relatie tussen beknopte en volledige versies kunnen beschrijven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De argumentatieOm een antwoord te kunnen geven op de vraag of krantekoppen nu door middel van verkortingstransformaties gerelateerd dienen te worden aan volledige zinnen (A&S.) of dat ze rechtstreeks vanuit een onderliggende semantische (vdG) of cognitieve structuur gegenereerd worden, is het belangrijk vast te stellen welke feiten nu wel en welke geen dienst kunnen doen bij de beoordeling van deze voorstellen.Ga naar eind1 Ik meen dat de observaties van A&S. ten aanzien van lidwoord-deletie en voorzetsel-deletie correct zijn, zowel wat het Duits als het Nederlands betreft. Ik zie alleen niet in waarom deze feiten argumenten voor verkortingstransformaties zouden zijn. Wanneer beknopte zinnen direct vanuit de onderliggende semantische of cognitieve structuur gegenereerd worden, zal bij de formulering van de oppervlaktestructuur gebruik gemaakt moeten worden van de regels waarover de betreffende taal beschikt. Zo zal het Duits bij de formulering van nominale constituenten, of die nu in beknopte uitingen of in volledige zinnen voorkomen, de casusvorm moeten specificeren. In het Nederlands is dat alleen bij pronomina het geval. Wanneer het Duits ‘portemanteau-morfemen’ heeft en het Nederlands niet en wanneer het Duits meervoudsvormen heeft die identiek zijn aan het enkelvoud en het Nederlands niet, dan is het onjuist om de gevolgen van deze taalspecifieke regels ten aanzien van de verschillen in oppervlaktestructuur tussen beknopte uitingen in het Duits en het Nederlands te interpreteren als evidentie voor het bestaan van verkortingstransformaties. Als er bijvoorbeeld in het Duits een voorzetsel gebruikt wordt op een plaats waar een ‘portemanteau-norfeem’ de enige correcte vorm is, is de constructie eenvoudig incorrect en of die | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
constructie nu een beknopte uiting is of een volledige zin, doet daarbij niet terzake.
De verschijnselen die S. onder ‘voorzetsel-deletie’ beschrijft zijn in deze illustratief. Nemen we de voorbeelden zoals S. die geeft (S. 34):
Volgens S. is het zo, dat in dit soort zinnen ‘de gedeleerde prepositie meestal van is’ (S. 34). Dit is onjuist. Naast van in (1a) valt te denken aan aanvullingen als voor, met betrekking tot, voor de totstandkoming van, en voor het functioneren van, naast van in (1b) zijn ook mogelijk bij en voor en behalve van in (1c) zouden ook preposities als in, te en bij gebruikt kunnen worden.
Hieruit blijkt dat er in de voorbeelden (1a, 1b en 1c) wel een relatie bestaat tussen twee NPs maar dat de precieze aard van die relatie niet gespecificeerd is en het is de vraag of een lezer wel de behoefte heeft om deze relatie nader in te vullen, zelfs niet, of misschien wel juist niet, met de semantisch nogal vage prepositie van. De verklaring van S. voor het ontbreken van voorzetsels in een Nederlandse constructie als Introductie chip en net gebruik van lexicale attributen in equivalente Duitse constructies zoals in Die Chip-Einführung is correct. Het Nederlands is analytischer dan het Duits. Kaar dit betekent niet dat dit een argument voor het bestaan van verkortingstransformaties zou zijn. Voorbeelden als Introductie chip tegenover Die Chip-Einführung kunnen uitstekend gebruikt worden als illustratie voor het feit dat krantekoppen als beknopte zinnen direct gegenereerd worden onder gebruikmaking van taalspecifieke oppervlaktestructuurregels. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Uitingen zonder finiet werkwoord c.q. zonder predicaat (‘predicaat-verkorting’)De enige constructies die gezien het voorafgaande nog in aanmerking zouden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunnen komen om aan te tonen dat onvolledige zinnen via (verkortings)transformaties aan volledige zinnen gerelateerd zouden moeten worden, zijn constructies die bestaan uit één of meerdere naninale constituenten (NPs) en een participium (PART). Aan het begin van zijn artikel stelt S.: ‘Het predicaat van een zin kan in een krantekop verkort worden of helemaal wegvallen. Het laatste geval laat ik buiten beschouwing omdat het taalkundig minder interessant is’ (S. 31). Om te beginnen bevat de laatste zin van dit citaat een bewering die onhoudbaar is. Weinreich (1966), die reeds opmerkte dat er een onderscheid gemaakt dient te worden tussen ‘ellipsis’ en wat hij noemt ‘minor sentence types’ (beknopte zinnen), heeft er bijvoorbeeld al op gewezen dat ‘the Roman beggar asking for bread probably said Panem! (accusative...), but if he found some bread unexpectedly, he might have shouted Panis! (nominative...)’ (17). Ook in het Duits komt een dergelijk verschil in het gebruik van de nominatief en de accusatief regelmatig voor. Vergelijk bijvoorbeeld:
Mijn verklaring voor het verschil in het gebruik van casusvormen hier en in NP constructies zonder finiet werkwoord maar met een participium (NP + PART) is van direct belang voor de vraag hoe zo'n beknopte NP + PART-constructie geëxpliciteerd zou kunnen worden, d.w.z. tot een actieve of een passieve zin, en daarmee tevens voor de vraag of in deze geëxpliciteerde zin het predicaat haben/hebben of sein/zijn geweest zou zijn. Maar daarover later.
Beschouwen we eerst de feiten die betrekking hebben op mogelijke ‘deletie’ van het finiete werkwoord in het Duits. In de volgende constructies kan in het Duits het finiete werkwoord soms wel ontbreken en soms niet.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In (6) en (8) ‘ontbreekt’ een finiete vorm van haben en in (4), (5) en (7) ontbreekt een finiete vorm van sein. Het Nederlands kent volgens S. meer restricties dan het Duits. In het Nederlands moet volgens S. de NP in NP + PART-constructies ‘automatisch als nominatief geanalyseerd’ worden (S. 32; S. bedoelt waarschijnlijk dat deze NP altijd subjectfunctie moet hebben) en door A&S. (A&S. 168) wordt gesteld dat de Nederlandse zin Vrouw gearresteerd ‘altijd passief te interpreteren is’. Volgens A&S. komen dus NP + PART-constructies waarbij de NP direct object is, in het Nederlands niet voor. In dit verband citeert S. mij alsof ik het tegendeel beweerd zou hebben. Dat is onjuist. Ik zeg nergens in mijn dissertatie iets over het Nederlands. Had ik het wel gedaan dan zou ik het inderdaad niet met S. eens geweest zijn, maar dat kon S. niet weten.
Zowel door S. als A&S. wordt belang gehecht aan het feit dat de NP in Nederlandse transitieve NP + PART-constructies als Vrouw gearresteerd oppervlaktesubject zou zijn. De reden hiervoor is gelegen in de verklaring die A&S. geven voor het feit dat in voorbeelden als
AUX weggelaten kan worden in (9) en (10) maar niet in (11). De verklaring hiervoor (de ‘ergatiefhypothese’) is syntactisch-semantisch van aard. Hij houdt in dat AUX-deletie in zinnen met een participium praeteritum alleen plaats kan vinden wanneer de NP ofwel ‘passief subject’ ofwel ‘ergatief subject’ is (A&S. 166), m.a.w. wanneer er oppervlaktesubjecten in het geding zijn die ofwel zelf transitieve objecten zijn ofwel ‘bepaalde eigenschappen met transitieve objecten’ delen (A&S. 167). Aangezien AUX in dit soort constructies altijd een finiete vorm van zijn is, zou hiermee volgens A&S. verklaard kunnen worden waarom AUX-deletie in (9) en (10) leidt tot de correcte NP + PART-constructies:
en in (11) tot de incorrecte NP + PART-constructie: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op de ‘ergatiefhypothese’ als verklaring voor AUX-deletie in constructies met een participium praeteritum is om te beginnen in empirisch opzicht het een en ander af te dingen. Daarbij gaat het me op de eerste plaats om de vraag of er in het Nederlands NP + PART-constructies bestaan waarin de NP objectfunctie heeft. Een beantwoording van deze vraag aan de hand van het Nederlandse equivalent van Den Falschen erwischt geeft een vertekend beeld, omdat voor de NP in dit voorbeeld de accusatief niet de meest voor de hand liggende casusvorm is. Dit blijkt niet alleen uit het materiaal dat ik verzameld heb, maar bovendien uit de verklaring die gegeven kan worden voor het feit dat in NP + PAKT-constructies bepaalde NPs in eerste instantie een nominatief toegekend krijgen, terwijl andere in eerste instantie voor een accusatief in aanmerking komen. De NP in Den Falschen erwischt hoort niet bij de NPs waaraan in NP + PART-constructies bij uitstek een accusatief wordt toegekend, maar wel bij de NPs die bij voorkeur een nominatief blijken te hebben. Betere voorbeelden in het Duits voor NP + PART-constructies waarin de NP een accusatief heeft, zijn gevallen als:
Mijn overtuiging dat NP + PART-constructies als (12), (13) en (14) waarin de NP direct object is, ook in het Nederlands voorkomen, berust op een experiment dat ik heb uitgevoerd bij Nederlandse studenten Duits. Deze studenten hadden tot taak lidwoorden in onvolledige zinnen in te vullen. Voorbeelden voor de verschillende, in het experiment vertegenwoordigde typen NP (+ PART)-constructies zijn:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Volgens de regels van experimentatie was de volgorde van de zinnen gerandomiseerd, waren de zinstypen gevarieerd, was de zinslengte gecontroleerd, waren voor het experiment relevante zinnen afgewisseld met vulzinnen etc. De proefpersonen konden, wanneer ze bij het invullen van een determinator bij een manlijk substantief een keuze moesten maken tussen de accusatief- en de nominatiefvorm, alleen op hun intuïtie afgaan. In geen enkele grammatica staat namelijk aangegeven wat nu precies de regels zijn voor de keuze tussen nominatief en accusatief in NP (+ PART)-constructies. Na afloop van het experiment heb ik de proefpersonen naar aanleiding van enkele testzinnen gevraagd welke casus ze gekozen hadden en of ze misschien ook konden verklaren, waarom ze die keuze hadden gemaakt. Dat bleek vaak erg moeilijk te zijn. Als er dan toch iemand iets over zijn intuïties bleek te kunnen verwoorden dan betrof het de mogelijkheid om de onvolledige zin aan te vullen tot een actieve of een passieve zin. Beide mogelijkheden werden tegen elkaar afgewogen en de ‘meest voor de hand liggende’ werd gekozen. Met betrekking tot de zin Zeven jaar later nog een rocker aangeklaagd expliciteerde een proefpersoon zijn intuïtie alsvolgt: ‘Het hangt ervan af, of de zin over iemand gaat die een rocker aangeklaagd heeft, of dat alleen maar gezegd wordt dat er een rocker aangeklaagd is.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waar het me nu om gaat is het volgende. Nederlandse proefpersonen hebben ondanks het feit dat ze de regels voor het gebruik van de nominatief en de accusatief in NP + PART-constructies niet kennen, geen enkel probleem om in het Duits de correcte casusvormen te gebruiken. Sterker nog: ook bij constructies zonder PART als Der Schuß von der Kanzel en Den Sieg in derTasche hebben de studenten geen enkel probleem wat de keuze van de correcte casusvorm betreft. De enige manier om te verklaren dat Nederlanders zowel in NP + PART- als NP-constructies sterke intuïties hebben bij de keuze tussen nominatief en accusatief, is ervan uit te gaan dat Nederlanders bij de casustoekenning in Duitse NP + PART- en NP-constructies afgaan op hun intuïties aangaande de geschiktheid van deze NPs om als subject c.q. object te fungeren. Ook voor wat het Nederlands betreft bestaat er dus geen reden cm NP-constructies in krantekoppen als ‘taalkundig minder interessant’ (S. 31) te beschouwen.
De resultaten van bovengenoemd casusexperiment leiden tot de volgende conclusies. In het Nederlands wordt, net als in het Duits, de NP in NP (+ PART)-constructies soms als subject en soms als object geïnterpreteerd. Dat betekent dat ook voor het Nederlands geldt dat er correcte NP (+ PART)-constructies zijn, d.w.z. Nederlandse equivalenten van constructies als (3), (12), (13) en (14), waarvan we weten dat er geen sprake kan zijn van deletie van het hulpwerkwoord zijn.
Een ander punt dat in relatie tot voorbeelden als Den Falschen erwischt (A&S. 117) de aandacht verdient, is het feit dat A&S. er weliswaar melding van maken dat de NP in NP + PART-constructies ook een accusatiefvorm kan hebben, maar dat zij ons in het ongewisse laten omtrent mogelijke regels voor de keuze tussen de nominatief en de accusatief. Ook gaan A&S. niet in op het probleem dat in hun opvatting in deze constructies zowel het hulpwerkwoord haben als het subject gedeleerd zou moeten zijn. Bij de bespreking van mijn voorstel voor een verklaring van het gebruik van de nominatief en de accusatief in NP + PART- en NP-constructies zal ik daar nader op ingaan. Hier zou ik voorlopig willen volstaan met erop te wijzen dat een regel die geldt voor zowel NP + PART- als NP-constructies in elk geval een grotere verklarende kracht heeft dan regels die alleen op NP + | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PART-constructies van toepassing zijn. Dit impliceert echter dat zo'n verklaring dan niet meer afhankelijk kan zijn van de mogelijkheid om de betreffende constructie met het hulpwerkwoord zijn/sein of hebben/haben aan te vullen tot een volledige zin. Ook zal een verklaring die gebaseerd is op de semantische functie bij NP-constructies geconfronteerd worden met het feit dat door het ontbreken van een predicaat een eenduidige bepaling van de semantische functie niet mogelijk is.
Samenvattend kan vastgesteld worden dat onder de aanname van het bestaan van verkortingstransformaties in constructies als (3), (12), (13) en (14) in het Duits en in het Nederlands het hulpwerkwoord hebben/haben gedeleerd zou moeten zijn. Dit zou volgens de ‘ergatiefhypothese’ van A&S. tot incorrecte NP + PART-constructies hebben moeten leiden. De betreffende NP + PART-constructies zijn echter correct zowel in het Nederlands als in het Duits.
Het feit dat, uitgaande van het idee van verkortingstransformaties, zowel deletie van het hulpwerkwoord haben, hebben als deletie van het hulpwerkwoord sein, zijn moet hebben plaats gevonden, toont weliswaar aan dat er geen relatie bestaat tussen de oppervlakterealisatie van AUX (zijn, sein vs. hebben, haben) en deletie vs. non-deletie van AUX in(IP + PART-constructies, het vormt echter nog geen weerlegging van het semantische deel van de door A&S. voorgestelde ‘ergatiefhypothese’. Met de ‘ergatiefhypothese’ wordt beschreven, wanneer AUX-deletie plaats vindt. Volgens deze beschrijving is AUX-deletie alleen dan mogelijk, wanneer de NP in constructies met een participium praeteritum ofwel transitief object is, ofwel ‘bepaalde eigenschappen deelt met transitieve objecten’ (A&S. 167). Op deze manier is verantwoord dat het hulpwerkwoord hebben/haben in de volledige versie van (12) Den Traum vom Aufstieg ausgeträumt, (13) Den Siegverschenkt en (14) Einen Nachbarn um Hilfe gerufen wel gedeleerd kan worden en hebben/haben in constructies met een agentief subject als in Der Ministerhat gelacht, De minister heeft gelachen niet. Ook dit deel van de ‘ergatiefhypothese’ levert weinig op. Het is een beschrijving in termen van semantische categorieën en geen verklaring.
Voor een verklaring van de grammaticaliteit van constructies als (23) DenVater verteidigt, (5) Der frühere Senator Dahrendorf rehabilitiert; (7) DerSchnee geschmolzen, en van de ongrammaticaliteit van constructies als (8) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
*Minister gelacht, moet uitgegaan worden van de vraag waarom in NP + PART-constructies met een transitief predicaat (Den Vater verteidigt, Der frühereSenator Dahrendorf rehabilitiert) de NP alleen als objectief geïnterpreteerd kan worden. Da objectiefinterpretatie houdt in dat zowel in die gevallen waarin de NP subject (nominatief) is als in die gevallen waarin de NP object (accusatief) is, het agens niet is uitgedrukt. Het is dus zo, dat constructies met een transitief predicaat en een niet uitgedrukte participant zoals in (23) ..., die Mutter vergöttert, (5) Der frühere Senator Dahrendorf rehabilitiert alleen geïnterpreteerd kunnen worden als constructies waarin het agens ontbreekt en niet als Die Mutter hat jemanden vergöttert en Der frühereSenator Dahrendorf hat jemanden rehabilitiert.
Wat is nu de reden dat in constructies als deze de NP als objectief wordt geïnterpreteerd? Het predicaat waar het in deze constructies om gaat is transitief en dus bivalent. Dat betekent dat er bij aanwezigheid van slechts één NP één argument niet is uitgedrukt. Dit kan twee oorzaken hebben. Ofwel één argument is niet gespecificeerd omdat het op grond van het wèl uitgedrukte argument vanzelf geïnfereerd wordt, ofwel het bivalente predicaat is gereduceerd tot een vorm waarbij slechts één argument uitgedrukt kan worden. Het eerste geval, d.w.z. inferentie van een niet-gespecificeerd argument, doet zich voor wanneer de uitgedrukte NP impliciet gerelateerd is aan een ‘bijbehorende’ persoon. Het gaat hier om NPs die betrekking hebben op ledematen (vinger, Finger), op menselijke verworvenheden en activiteiten (naam, Ruf; voorsprong, Vorsprung; droom, Traum) en op personen die gezien worden in relatie tot één of meerdere andere personen (vader, Vater;buurman, Nachbar) (zie ook par 5). Aangezien de geïnfereerde, ‘bijbehorende’ persoon als persoon alleen het agens kan zijn van de handeling die in het transitieve predicaat wordt uitgedrukt, kan de uitgedrukte NP alleen objectieffunktie hebben. In het tweede geval, d.w.z. wanneer het bivalente predicaat gereduceerd is, duidt de participiale vorm van het predicaat erop dat er, zoals bij passiefconstructies het geval is, een verandering van perspectief bewerkstelligd is. Deze verandering van perspectief houdt in dat het agens ongespecifeerd gelaten kan worden, d.w.z. het agens kan al of niet in een door-bepaling optreden. Daarmee heeft ook hier de uitgedrukte NP | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
objectieffunctie. Uitgaande van het feit dat de NP in NP + PART-constructies als (23) en (5) alleen als objectief geïnterpreteerd kan worden, is verklaarbaar waarom ook zinnen met een intransitief werkwoord zoals De sneeuw smelt, Vlees bederftsnel, Rozen verwelken; Deze stof lost makkelijk op, De nieuwe roman verkooptgoed als NP + PART-constructies kunnen voorkomen: Sneeuw gesmolten, Vleesbedorven, Rozen verwelkt; Stof opgelost, Nieuwe roman verkocht. Het gaat hier namelijk, evenals bij passiefconstructies, om gereduceerde predicaten. Het enige verschil met de passiefconstructie is dat het agens hier überhaupt niet specificeerbaar is. Het feit dat het agens in deze constructies niet uitdrukbaar is, heeft tot gevolg dat de gebeurtenis het karakter krijgt van een ‘change of state’. Een gebeurtenis met het karakter van een ‘change of state’ hoeft niet alleen betrekking te hebben op niet-humane entiteiten. Ook personen kunnen het object zijn van een ‘change of state’. Dit is het geval bij werkwoorden zoals verbleken, groeien, sterven, schrikken, struikelen, vallen. Daarmee kan verklaard worden waarom ook dit type werkwoorden in NP + PART-constructies voorkomt. Een onopgelost probleem is echter waarom dit eveneens geldt voor werkwoorden als vertrekken, opstaan, gaan, komen, ophouden,ontsnappen. Een mogelijke reden is dat deze werkwoorden, evenals de typische ‘change of state’-werkwoorden, aangeven dat er een bepaald doel bereikt is. Uit bovenstaande mogen we concluderen dat de NP in een NP + PART-constructie als regel als objectief geïnterpreteerd wordt. Op grond van deze regel is dan te verklaren, waarom constructies als (8) *Minister gelacht incorrect zijn. De enige interpretatie die deze constructie zou kunnen hebben, is de lezing waarin de NP agentieffunctie heeft. Wanneer een dergelijke lezing voor een NP + PART-constructie toegestaan zou zijn, zou deze bij transitieve NP + PART-constructies in conflict komen met de regel volgens welke deletie van één van beide argumenten het agens betreft.
Zoals eerder is opgemerkt kan het ongespecificeerd laten van het agens in NP + PART-constructies een verschillende functie hebben. Het agens kan in de eerste plaats ongespecificeerd gelaten worden, wanneer het op de één of andere manier gepresupponeerd is. Daarnaast kan het agens eveneens ongespecificeerd blijven om er een verandering van perspectief mee te bewerkstelligen, zoals dat ook voor passieve zinnen in relatie tot actieve zinnen het geval is. Dit zijn twee kwalitatief verschillende functies. Het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevolg is dat NP + PART-constructies met een transitief predicaat in principe ambigu zijn met betrekking tot de vraag of het agens niet is uitgedrukt vanwege het feit dat het automatisch geïnfereerd wordt ofwel vanwege de weergave van de betreffende handeling vanuit een bepaald perspectief. Bij de regels voor de casustoekenning in NP (+ PART)-constructies zal ik aantonen dat zowel in het Nederlands als in het Duits er gevallen zijn waarin deze ambiguiteit inderdaad bestaat, maar dat er anderzijds formele middelen zijn, d.w.z. casusmarkering en de vorm van de determinator, waarmee deze ambiguiteit meestal wordt opgelost.Ga naar eind2 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Naamvallen in NP-constructie met en zonder ‘PART’Voor NP + PART-constructies geldt, zoals eerder reeds is opgemerkt, dat de NP in het Duits zowel met een nominatief- als een accusatiefvorm kan voorkomen. Bovendien blijkt uit de resultaten van experimenteel onderzoek dat het Nederlandse equivalent wordt gerelateerd aan de passiefparafrase in die gevallen waarin het Duits de voorkeur geeft aan een NP met een nominatiefcasus, terwijl het wordt gerelateerd aan de actiefparafrase in die gevallen waarin het Duits de voorkeur geeft aan een NP met een accusatiefcasus. De keuze tussen nominatief en accusatief in het Duits en tussen actief- en passiefparafrase in het Nederlands, wordt niet bepaald door de context (contra vdG.). Dit blijkt uit voorbeelden als (3), (6), (12) en (23), waarin de accusatief de enig mogelijke casusvorm is.
Zonder enige nadere contextuele informatie dient aan deze NPs een accusatiefcasus toegekend te worden. Alleen onder speciale omstandigheden zou misschien een nominatief mogelijk zijn. De keuze van de accusatief wordt bepaald door het feit dat in constructies als deze een inferentie wordt gemaakt, waardoor de entiteit die in de NP is uitgedrukt, gerelateerd wordt aan een ‘bijbehorende’ persoon. In (2), (5), | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(15) speelt een dergelijk inferentieproces geen rol en heeft de NP een nominatiefvorm.
Voor de beregeling van het gebruik van de nominatief en de accusatief is van belang te weten, wanneer er wel en wanneer er geen persoon geïnfereerd wordt. Voor een verklaring is van belang te weten, waarom in die gevallen waarin een persoon geïnfereerd wordt, de NP een accusatiefcasus toegekend krijgt.
Om een indruk te geven van het materiaal dat ik verzameld heb, volgen hier allereerst enkele voorbeelden die representatief zijn voor NP + PART-constructies met een nominatiefcasus (A) en vervolgens enkele voorbeelden die representatief zijn voor NP + PART-verbindingen met een accusatiefcasus (F).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afgezien van het casusverschil valt er in beide typen nog een opmerkelijk verschil te constateren. De NPs met een nominatiefcasus (NP-NOM) hebben geen determinator, de NPs met een accusatiefcasus (NP-ACC) daarentegen hebben een detetminator in definiete vorm. Uit een quantitatieve analyse van mijn corpus blijkt dat dit de twee typen zijn die in het Duits het meest frequent voorkomen. Er blijkt dus enerzijds een correlatie te bestaan tussen het gebruik van de nominatief en een NP zonder determinator, anderzijds tussen het gebruik van de accusatief en een definiete NP. De frequentieverdeling in figuur 1 geeft een inzicht in aard en voorkomen van de verschillende te onderscheiden typen NP + PAKT-constructies. Naar casus en vorm van de determinator kunnen 6 typen (A t/m F) onderscheiden worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Figuur 1: Nominatief- en accusatief-NPs: met en zonder determinator (±det); ±definiet (±def); +levend ▭ en -levend ▨
Er zijn nog meer feiten van belang. De toekenning van casusvormen in constructies zonder finiet werkwoord speelt, zoals ik eerder heb opgemerkt, niet alleen een rol in NP + PART-constructies maar ook in NP-constructies waarin geen enkele werkwoordsvorm voorkomt. Aangezien in deze constructies de nominatief de ‘default’-casus is, heb ik die gevallen verzameld waarin de accusatief gebruikt wordt. Voorbeelden daarvoor zijn: Den Finger am Abzug (St 17.4.80) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om een indruk te geven van gevallen waarin dit soort constructies anders dan in krantekoppen kunnen voorkomen, volgt een gedeelte van een cartoon. (ZM 17.10.80, 43)
Interessant is dit voorbeeld, omdat in de NP-constructie Seit gestern | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
keinen Schluck mehr de accusatief gebruikt wordt en meteen daarna in de vergelijkbare NP-constructie Seit zwei Tagen kein Tropfen mehr de nominatief.
Het beste bewijs voor mijn stelling dat de casustoekenning in het Duits in eerste instantie moet worden gerelateerd aan de onderliggende cognitieve structuur, wordt geleverd door de casusmarkering in NP-constructies. Voor deze constructies lijkt het me moeilijk vol te houden dat de casustoekenning plaats gevonden heeft op grond van een gedeleerd c.q. te reconstrueren predicaat. Dit betekent ook dat er niets te zeggen valt over een eventuele semantische functie van de NP, hetgeen wel mogelijk is in NP + PART-constructies. Dat de casustoekenning bepaald wordt door de relaties tussen cognitieve entiteiten blijkt, wanneer we zowel in NP- als NP + PART-constructies bekijken wat het soort NPs is waaraan een accusatief vorm wordt toegekend. Verreweg de meeste NPs zijn inherent gerelateerd aan een ‘bijbehorende’ persoon, d.w.z. de inferentie van de persoon waar de uitgedrukte entiteit een bepaalde relatie mee heeft, komt automatisch tot stand. Wanneer er twee entiteiten een rol spelen op conceptueel niveau en wanneer de hiërarchische relatie tussen beide entiteiten de casustoekenning bepaalt, dan is te verwachten dat de entiteit die betrekking heeft op een persoon waartoe iets of iemand behoort, voor de nominatief in aanmerking komt. Dit is in overeenstemming met resultaten van experimenteel onderzoek van Ertel (1974, 1977). Hierin is aangetoond dat de casustoekenning in het Duits gebaseerd is op de mate waarin de voor uitdrukking in aanmerking komende entiteiten als meer of minder ‘ego-near’ worden opgevat, d.w.z. de nominatief wordt toegekend aan die entiteit waarmee de spreker zich het gemakkelijkst kan identificeren. Wanneer nu deze persoon op conceptueel niveau via inferentie een rol speelt, maar op syntactisch niveau niet uitgedrukt wordt, kan de wèl uitgedrukte entiteit vanwege de conceptuele relatie waarin deze voorkomt alleen een accusatiefcasus toegekend krijgen. Het is daarom geen toeval dat juist die NPs met een accusatiefvorm voorkomen, die betrekking hebben op ledematen (Finger, Bein), op menselijke verworvenheden en activiteiten (Ruf, Vorsprung, Traum) en op personen die gezien worden in relatie tot één of meerdere andere personen (Vater,Nachbar). Het is ook geen toeval dat deze NPs vanwege hun relatie als ‘behorend bij’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een geïmpliceerde entiteit, meestal een definiete determinator hebben. Deze definiete determinator kan in het Duits dezelfde functie hebben als het possessief pronomen in het Nederlands.
Ter voorkoming van misverstanden: de inferenties waarvan hier sprake is hoeven niet altijd van de NP-ACC zelf uit te gaan. In de NP- en NP + PART-constructies kan het ook een andere NP zijn op basis waarvan een persoon geïnfereerd wordt, bijvoorbeeld: Haar in Einen goldenen Kamm im Haar en Koma in Im Koma einen Buben geboren. Bovendien is het zo dat de spreker/schrijver door een accusatiefvorm te gebruiken deze inferentie kan oproepen in die gevallen waar deze niet automatisch via het gekozen lexicale materiaal tot stand komt. In veel gevallen kan de NP zowel met als zonder relatie tot een ‘bijbehorende’ persoon gebruikt worden. Vergelijk bijvoorbeeld:
In het eerste geval wordt de kapitein door vreemde aanvallers gedood en in het tweede geval door leden van zijn eigen bemanning. Vergelijk ook de volgende voorbeelden:
In het eerste geval is er een bisschop benoemd door één of andere instantie, terwijl over de relatie van die instantie tot de bisschop bij de lezer verder niets wordt gepresupponeerd. In het tweede geval wordt er echter impliciet van uitgegaan dat de bisschop is afgezet door één of meerdere personen die in een bepaalde relatie tot de bisschop staan, bijvoorbeeld als collega's of leden van zijn diocees. Waar het om gaat is de vraag of er in de betreffende constructie (NP + PART; NP) een persoon geïnfereerd dient te worden of niet. In veel gevallen is dit reeds bepaald door het feit dat de met de uitgedrukte NP corresponderende entiteit gerelateerd is aan een ‘bijbehorende’ persoon (vgl. Finger, Bein,Traum, Vater, Schluck). Daarnaast zijn er gevallen waarin de spreker tot op zekere hoogte vrij is om bij het conceptualiseringsproces een relatie te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leggen tussen een entiteit en de ‘bijbehorende’ persoon. Ook in dit geval is de relatie cognitief bepaald, d.w.z. onafhankelijk van de context en onafhankelijk van de semantische functie. Daarmee wordt uiteraard niet uitgesloten dat er voorbeelden zijn waarin in de engere of bredere context op de één of andere manier gerefereerd wordt naar de bijbehorende persoon. Dit is echter geen voorwaarde maar een gevolg van de manier waarop casusmarkering geregeld is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. ConclusieOp grond van een analyse van de mij beschikbare data met betrekking tot NP (+PART)-constructies in het Duits kom ik tot de conclusie dat de casusmarkering in zowel NP + PART- als NP-constructies afhankelijk is van de cognitieve relaties die er expliciet of via inferenties bestaan tussen de entiteiten die in de conceptuele structuur een rol spelen. Deze relaties bestaan reeds voorafgaand aan of worden geconceptualiseerd tijdens het formuleringsproces. Het is daarom niet alleen onnodig maar ook feitelijk onjuist aan te nemen dat de casusvorm van een NP in een NP (+ PART)-constructie bepaald wordt door de grammaticale functie die deze NP heeft in een aan de NP (+PART)-constructie te relateren volledige zin. Naast het feit dat de morfo-syntactische regels van casusmarkering cognitief bepaald zijn, spelen bij de productie van beknopte zinnen uiteraard ook morfo-syntactische regels een rol die niet direct conceptueel of semantisch gefundeerd zijn. Deze regels opereren nadat lexicale selectie en casusmarkering heeft plaats gevonden. Aangezien het hier gaat om regels die deel uitmaken van de syntactische oppervlaktestructuurregels, ligt het voor de hand dat overeenkomsten en verschillen in de oppervlaktestructuur van volledige Duitse en Nederlandse zinnen ook in beknopte zinnen terug te vinden zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vindplaatsen van Duitse krantekoppen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
Van de Redactie: Krantenkoppendiscussie verder gesloten. |
|