Tabu. Jaargang 15
(1985)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 3]Tekstinterpretatie en kontekstmodellenGa naar eind*
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedefinieerd worden). In CM-theorie definieert een zin een overgang van een reeds bestaand CM naar een nieuw CM (zie paragraaf 1 voor een gedetailleerde uitleg). In modeltheoretische semantiek is één van de voornaamste doelen het via een mechanische procedure bepalen van de waarheidswaarde van een zin. Een zin verwijst, gegeven een bepaalde wereld, naar de waarheidswaarde 1 (= waar) als de zin een verzameling werelden definieert waarvan ook de gegeven wereld lid is, 0 (= onwaar) als dit niet het geval is. Waarheid speelt in CM-theorie in eerste instantie geen rol. Er wordt eenvoudigweg verondersteld dat zinnen waar zijn. Op basis daarvan kan een zin informatie over een situatie geven, en zo een overgang van een oud naar een nieuw CM bewerkstelligen. In de volgende paragraaf zal worden aagegeven dat waarheid op een ander nivo binnen CM-theorie wel een rol speelt. In de rest van dit artikel zal worden onderzocht in hoeverre de theorie van Bosch (1983) een volwaardige theorie voor zinsinterpretatie op kan leveren. In paragraaf 1 wordt aangegeven hoe CM's worden opgebouwd, en hoe zinnen CM's veranderen. In paragraaf 2 komt de notie ‘subroutine’ aan de orde. Subroutines zijn nodig om zinnen te interpreteren, die informatie bevatten die niet rechtstreeks in een CM verwerkt kan worden. In paragraaf 3 wordt onderzocht of de analyses die Bosch voorstelt voor donkey - zinnen, Bach-Peters-zinnen, paycheque -zinnen en examination-zinnen, te realiseren zijn in konkrete CM's. In paragraaf 4 wordt tenslotte een aantal tekortkomingen in de theorie gesignaleerd, die voor verbetering en aanvulling in aanmerking komen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Het verband tussen zinnen en CM'sEen CM bestaat uit een drietal verzamelingen (waarvan er minstens één niet leeg is), respectievelijk I, I* en R, en specificaties van de elementen van deze verzamelingen. I is de verzameling van individuen, I* is de verzameling van geordende paren bestaande uit een verzameling eigenschappen van individuen en een verzameling ‘etiketten’ en R is de verzameling van relaties tussen individuen. Een CM voor een situatie waarin geldt dat Fred loopt ziet er als volgt uit: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Subskripten geven aan om welk CM het gaat. De letter k wordt gebruikt om 1-, 2- en 3-plaatsige relaties aan te geven (onderscheiden door superskripten). In CM1 zijn de verzamelingen k2 en k3 leeg, ze zijn daarom weggelaten. Het tweede lid van het geordende paar FRED* is de verzameling van etiketten waarmee naar (de CM-presentatie van) het individu FRED wordt verwezen. Hetzelfde geldt voor het tweede element van LOOP. Zinnen kunnen CM's veranderen. Om bijvoorbeeld een CM1 te veranderen in een CM2 moet een zin aan twee voorwaarden voldoen:
Voorwaarde (2a) geeft aan dat er een verband moet bestaan tussen een zin en het CM waarin zij een verandering aanbrengt. Bijvoorbeeld:
Op grond van (3) mag worden aangenomen dat FRED aanwezig is in het CM dat bestaat voordat (4) geïnterpreteerd wordt. De konstituent Fred in (4) brengt dus linking met een bestaand CM tot stand. Het voorbeeld van Bosch suggereert sterk dat voor linking altijd een konstituent nodig is, die in een bestaand CM reeds gepresenteerd is. Dit lijkt een wat al te eenvoudige voorstelling van zaken, getuige het volgende stukje tekst:
In (5) zijn geen konstituenten aan te wijzen (hooguit konstituentonderdelen in de vorm van temporele flexie) die linking tot stand | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brengen. Toch wordt (5) zo geïnterpreteerd dat één CM ontstaat. Linking wordt hier opgelegd door het principe van koherentie: schrijvers en lezers (of lezers en toegesprokenen) gaan er altijd vanuit dat een tekst of gesprek als een koherent geheel geïnterpreteerd moet en kan worden, tenzij expliciet het tegendeel wordt aangegeven. Voorbeeld (5) maakt aannemelijk dat voorwaarde (2a) van Bosch vervangen kan worden door het principe van koherentie: een zin is altijd via linking met een bestaand CM verbonden, tenzij expliciet anders is vermeld. Een expliciete opschorting van dit principe doet zich bijvoorbeeld voor waar zinnen konstituenten bevatten als ondertussen in Amsterdam of twintig jaar geleden op deze plektGa naar eind2. Bosch' voorwaarde (2b) geeft aan dat een uiting een CM moet veranderen. Dit is een zwakke voorwaarde omdat ze niets zegt over het verband tussen CMn (het CM voordat de zin geïnterpreteerd wordt) en CMn+1. Toch zal het altijd zo zijn dat CMn+1 minstens hetzelfde informatiebestand bevat als CMn, omdat een uiting nooit reeds aanwezige informatie weg kan nemen. Verder zal er een verband moeten zijn tussen de uiting U en de manier waarop CMn wordt uitgebreid. Transform kan dan ook opgevat worden als een konditie op het veranderen van CMn in CMn+1:
CMn ⊆ CMn+1 betekent dat CMn+1 een uitbreiding is van CMn, dus dat de verzamelingen I, I* en R in CMn deelverzamelingen zijn van de verzamelingen I, I* en R in CMn+1. Bij de overgang van CMn naar CMn+1 zal precies die informatie aan CMn worden toegevoegd die door U gegeven wordt. (6b) doet aan deze eis recht. Met CMUmin wordt het minimale CM aangegeven, dat kan gelden als interpretatie van de onder bewerking zijnde uiting U. Een minimaal CM voor de zin Fred loopt is CM1 (zie (1)). In dit CM zijn alleen het individu en de relatie gerepresenteerd die in de zin Fred loopt genoemd worden en verder niets. In de rest van dit artikel wordt ervan uitgegaan dat het begrip minimaal CM intuïtief duidelijk is en dat er een formele definitie te geven valt. CMn+1 - CMn is niet altijd gelijk aan CMUmin, omdat niet alle informatie die U geeft ‘nieuw’ hoeft te zijn (vandaar het ‘⊆’ teken in 6b)). In de inleiding werd reeds opgemerkt dat CM-theorie de waarheid van zinnen veronderstelt. Toch kan het begrip ‘waarheid’ wel binnen CM-theorie worden gedefinieerd. CM's zijn partiële modellen van een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
situatie of wereld. Van zo'n situatie of wereld valt een kompleet model te konstrueren. Een model is kompleet wanneer alle mogelijke informatie over een bepaalde situatie in dat model is verwerktGa naar eind3. Op basis van dit begrip kan de notie betrouwbaarheid gedefinieerd worden:
Het verschijnsel dat een CMn in te bedden valt in een kompleet model CMZ noemt Bosch (1983: 71) (in navolging van Kamp, 1981) ‘embeddability’. Betrouwbaarheid maakt het mogelijk om de waarheid van individuele zinnen te bepalen. Stel er is een zin S en een CMn (aanwezig voordat S geïnterpreteerd wordt), dat een betrouwbare representatie is van een situatie Z. De interpretatie van S levert CMn+1. Is CMn+1 een betrouwbare representatie van Z, dat is S waar. Is CMn+1 geen betrouwbare representatie van Z, dan is S onwaar. Inkonsistentie kan in CM-theorie worden aangegeven, door af te leiden dat voor twee (of meer) inkonsistente zinnen onmogelijk een CM te konstrueren valtGa naar eind4. Bijvoorbeeld:
Het is onmogelijk een situatie te bedenken waarin zowel (8) als (9) het geval is. Dit betekent dat het onmogelijk moet zijn om een CM te konstrueren waarin zowel (8) als (9) verwerkt is. Dit kan worden bereikt door de volgende eis in te voeren:
Een CM voor (8) en (9) zal voor PIET zowel de eigenschap BLAUWE OGEN als NIET-BLAUWE OGEN opleveren. Dit is in strijd met (10), en er valt dus geen CM voor (8) en (9) te konstrueren. Eisen als komplementariteit kunnen opgevat worden als een soort logische wetten waaraan de wereld overal en altijd moet voldoen. Zulke eisen zullen samen een definitie van konsistentie op moet leveren | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(nl. een model is konsistent wanneer geen van deze eisen wordt geschonden). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De rol van subroutinesSubroutines dienen om zinnen te verwerken die informatie bevatten die niet rechtstreeks in een CM uitgedrukt kan worden. Subroutines zullen bij het interpreteren van zinnen en teksten een grote rol spelen. Natuurlijke taal bevat een grote hoeveelheid elementen, die informatie representeren, die het domein van wat in een CM uitgedrukt kan worden te boven gaat. Voorbeelden hiervan zijn ‘logische’ elementen als negatie (niet, geen), implicatie (als-dan), disjunktie (of) en kwantoren (alle, twee, de meeste, beide, etc). Subroutines kunnen worden gezien als speciale bouwvoorschriften voor het konstrueren van CM's. Een subroutine geeft aan dat bij het interpreteren van een zin (dat betekent bij de overgang van CMn naar CMn+1) niet alleen aan eis (6) moet worden voldaan, maar dat er nog aan een additionele eis moet worden voldaan. Om de technische aspecten van subroutines te behandelen zal nu de subroutine voor als-dan gegeven worden. Op basis hiervan zal de interpretatie van zin (12) besproken worden. In (11) geeft F ‘false’ aan. Er zijn verschillende factoren die tot een false-situatie kunnen leiden. Deze factoren komen later in deze paragraaf aan de orde.
De interpretatie van zin (12) verloopt volgens SUB-als-dan in twee stappen. Eerst wordt een minimaal CM gekonstrueerd voor de zin Jan houdt van Marie. In dit geval brengt dit het volgende CM voort: Ga naar eind6. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vervolgens wordt de zin hij kust haar op basis van CM1 geïnterpreteerd (hierbij moet Transform gelden, wat wordt gegarandeerd door de formulering van stap 5). Dit levert het volgende CM op:
Na toepassing van (11) op (12) zijn twee CM's ontstaan. Dit tweetal CM's moet op een bepaalde manier verbonden worden met het CM dat bestaat voor en het CM dat bestaat na het interpreteren van zin (12). Dit verband wordt uitgedrukt door de volgende evaluatie-eis:
Wanneer zin (12) een ware en kontingente bewering is, verloopt de evaluatie daarvan, na toepassing van (11), als volgt: Als er een CM is, waarin geldt Jan houdt van Marie (dus CM1 ⊆ CMn), dan moet in CMn+1 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelden (Jan houdt van Marie en) Jan kust Marie (dus CM2 ⊆ CMn+1). Stap 5 uit (11) leert dat hieruit CM1 ⊆ CM2 ⊆ CMn+1 volgt. Uiteraard moet verder voor de overgang van CMn naar CMn+1 aan Transform worden voldaan. De manier waarop zin (12) hierboven is geïnterpreteerd, houdt in dat de OUTPUT van (11) voor één bepaalde waarde van n is geëvalueerd, namelijk alleen voor de waarde die n had voor zin (12) werd geuit. Zin (12) is dus alleen met betrekking tot een bepaalde kontekst geevalueerd. Als-dan-zinnen kunnen evenwel op een veel algemenere manier geïnterpreteerd worden:
Zin (16) zal meestal niet opgevat worden als een zin die alleen iets zegt over een uitbreiding van één konkreet CM, maar zal meestal opgevat worden als een zin die iets zegt over alle mogelijke CM's, en dus moet eis (15) opgaan voor alle waarden van n. Deze interpretatie van als-dan-zinnen komt overeen met het ‘general, or rule character’ (Bosch, 1983: 140) van als-dan-zinnen. Eis (15) doet geen uitspraak over het partikuliere dan wel algemene karakter van als-dan-zinnen. (Eis (15) kan worden opgevat als een eis waaraan alleen maar moet worden voldaan bij de overgang van CMn naar CMn+1, die een bepaalde als-dan-zin veroorzaakt, maar kan ook opgevat worden als een eis waarmee ook bij andere overgangen van een CMn naar een CMn+1 rekening moet worden gehouden. Dit is o.i. terecht, omdat partikulier tegenover algemeen in dit geval geen tweedeling aangeeft, maar eerder twee uitersten op een glijdende schaal. Sommige als-dan-zinnen worden opgevat als betrekking hebbend op één bepaalde kontekst, anderen als betrekking hebbend op een aantal konteksten en weer anderen als betrekking hebbend op alle mogelijke konteksten. Deze verschillende interpretaties hangen sterk af van de inhoud van de inhoud van de zin en van de kontekst. Dat eis (15) over al deze gevallen generaliseert, komt de eenvoud van de theorie ten goede. Eis (15) is verder generaliseerd doordat ze niet alleen voor SUB-als-dan geldt, maar ook voor de evaluatie van de OUTPUT van SUB-tenzij (zie volgende paragraaf), SUB-elk en SUB-alle (de laatste twee subroutines zijn vrijwel gelijk aan die voor als-dan). CM-theorie veronderstelt de waarheid van zinnen, dus ook van zinnen van het type als p dan q. Deze zinnen kunnen natuurlijk onwaar zijn, namelijk als p waar is, terwijl q onwaar is (zoals elke inleiding in de propositie-logika leert). Deze situatie zal in CM-theorie als volgt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
behandeld worden. De subroutine wordt gewoon afgewerkt en levert OUTPUT op. Aan eis (15a) wordt eveneens voldaan. Onwaarheid blijkt echter doordat CMn ⊆ CMZ, terwijl CMn+1 ⊈ CMZ (zie de uiteenzetting over waarheid van zinnen in paragraaf 1). Een andere situatie ontstaat wanneer p onwaar is. In dit geval wordt er wel een CM voor p gekonstrueerd (in stap 3), maar geldt: CM1 ⊆ CMn. Hieruit volgt dat aan eis (15b) moet worden voldaan en dus dat CMn = CMn+1. Dit is weer in overeenstemming met de propositie-logika. Als p onwaar is, is de zin als p dan q geen kontingente bewering. Dit houdt in dat de zin niet informatief is en dus moet gelden CMn+1 = CMn. In de gevallen die hierboven zijn besproken leverde de subroutine steeds OUTPUT op. Situaties waarin dit niet het geval is kunnen als volgt worden opgevat. In de eerste plaats kan stap 1 of 2 van de subroutine falen, en komt de subroutine bij EIND zonder dat er OUTPUT is. Deze situatie ontstaat wanneer een zin ten onrechte is geanalyseerd als een als-dan-zin. In dit geval moet de zin opnieuw geanalyseerd worden. In de tweede plaats kan stap 3 of 5 falen. In dit geval is aan de presupposities van p of q niet voldaan. Dit geval moet worden onderscheiden van het geval waarin p of q onwaar is, die situaties zijn hierboven behandeld. Het falen van presupposities houdt in dat een zin niet geïnterpreteerd kan worden. Het resultaat van deze situatie is dat de zin als geheel niet geïnterpreteerd kan worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Pronomina-problemenBosch (1983: hst 5) stelt dat de procedurele aanpak van CM-theorie een oplossing kan bieden voor een aantal beruchte problemen die met pronomina te maken hebben. Deze problemen worden geïllustreerd door typen zinskonstructies die bekend staan als donkey-zinnen (gesignaleerd in Geach, 1968), Bach-Peters-zinnen (Bach, 1970), paycheque-zinnen (Karttunen, 1969) en examination-zinnen (Bosch, 1983). In deze paragraaf zal worden nagegaan in hoeverre CM-theorie er in slaagt om een bevredigende verklaring voor deze gevallen te geven.
3.1. Examination-zinnen worden door Bosch het meest uitgebreid behandeld. Het gaat hierbij om zinnen van het volgende type:
Het probleem bij zin (17) is dat er geen referent voor hij voorhanden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijkt te zijn (in de lezing waarin hij niet naar één specifiek, reeds in het bestaande CM aanwezig, individu verwijst.) Dit probleem kan in CM-theorie worden opgelost door een subroutine voor tenzij te ontwerpen, waarin wel een referent voor hij aanwezig kan zijn:
De subroutine geeft aan dat de betekenis van tenzij vergeleken kan worden met exclusieve disjunktie; is p het geval dan volgt daaruit niet-q, is q het geval dan volgt daaruit niet-p. De subroutine geeft verder aan hoe hij kan verwijzen naar een objekt dat niet in CMn (het CM dat aanwezig is, voordat een tenzij-zin wordt geïnterpreteerd) aanwezig is. Bij de interpretatie van zin (17) wordt in stap 9 een minimaal CM voor niet-q (q = niemand wordt tot het examen toegelaten) gekonstrueerdGa naar eind7.. Dit houdt in dat er een CM ontstaat waarin er één individu aanwezig is, dat tot het eindexamen wordt toegelaten (het minimale geval waarin q onwaar is). Dit individu kan vervolgens als referent voor hij dienen. Het begrip minimaal CM speelt in deze analyse een belangrijke rol. Dit begrip garandeert dat er in CM1 slechts één individu is dat tot het examen wordt toegelaten. Daardoor is het mogelijk de referent van hij ondubbelzinnig vast te stellen. Dit toont nog eens aan dat een precieze definitie van het begrip minimaal CM noodzakelijk is voor een volwaardige CM-theorie. Subroutine (18) is een enigszins gewijzigde versie van Bosch | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1983: 138, 139). De subroutinge van Bosch levert maximaal 4 CM's als OUTPUT. (18) levert maximaal 2 CM's als OUTPUT. Door deze aanpassing kan (15) ook van toepassing zijn op (18).
3.2. Donkey-zinnen kunnen volgens Bosch op dezelfde manier verklaard worden als examination-zinnen. Ook hier is sprake van referenten die door een subroutine geïntroduceerd zijn. Wanneer we zin (19) aan de hand van. (11) interpreteren, dan blijkt dit inderdaad het geval:
Het probleem in zin (19) is dat niet duidelijk is wat als referent voor hij en hem moet fungeren. Zin (19) zegt in zekere zin iets over alle mannen die ezels bezitten en hij moet dus ook naar al deze individuen kunnen verwijzen. Met behulp van subroutine (11) en evaluatie-eis (15) wordt dit probleem opgelost. Subroutine (11) levert in eerste instantie een CM met daarin één man en één ezel (het begrip minimaal CM speelt hier weer een rol). Deze twee individuen kunnen vervolgens als referenten dienen voor respectievelijk hij en hem. Dit levert het volgende CM2 op:
De evaluatie van de OUTPUT van (11) zal op basis van eis (15) vervolgens het universele aspekt (en daarmee het variabele-karakter van hij en hem) van de als-dan-zin moeten verantwoorden.
3.3. Bosch' analyse van Bach-Peters-zinnen verloopt niet geheel analoog aan de voorafgaande analyses. Bij de analyse van examination- en donkey-zinnen werd steeds aangetoond dat de juiste referenten via een subroutine geïntroduceerd kunnen worden. Deze methode is niet toepasbaar in de volgende zin: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het probleem dat zin (21) oproept is van een andere aard dan het probleem in de zinnen (17) en (19). Hem heeft als antecedent de prijs die hij begeert, terwijl hij (cursief in (21)) als antecedent de man die laat zien dat hij hem verdient heeft. Elk pronomen heeft dus een referent die afhankelijk is van een NP waarin weer een tweede pronomen zit, die weer een referent heeft die afhankelijk is van de NP waarin het eerste pronomen bevat is. Deze vicieuze cirkel kan niet doorbroken worden in een transformationele aanpak die van ‘pronominalisatie’ uitgaat. Ook in semantische theorieën is (21) een probleem, omdat de interpretatie van beide NP's wederzijds van de andere afhankelijk is. De oplossing die Bosch voorstelt, is gebaseerd op de notie ‘abstract object’. Bosch gaat ervan uit dat CM's abstracte objecten kunnen bevatten, die nieuwe individuen in een CM kunnen introduceren. Deze via een abstract object beschikbaar gekomen individuen kunnen vervolgens dienen als referent voor bepaalde pronomina. Om in te zien wat abstracte objecten precies zijn en wat ze doen, is het nodig om in te gaan op Bosch' visie op pronomina. Bosch verdeelt pronomina in de eerste plaats in deiktische en anaforische pronomina. Deiktische pronomina introduceren ‘nieuwe’ individuen in een CM, ze zijn hier niet relevant. Anaforische pronomina (die niet naar iets verwijzen dat ‘nieuw’ is) worden in syntactische pronomina (SP's) en referentiële pronomina (RP's) onderverdeeld. SP's zijn een soort ‘agreement’-markeerders, ze geven aan dat er een relatie bestaat tussen de positie van het pronomen en een voorafgaande NP. Zo'n NP hoeft geen referentiële uitdrukking te zijn, zoals blijkt uit de volgende zin:
SP's die in een predicaat bevat zijn (zoals hij in (22)) introduceren complexe predicaten in een CM. In een CM voor (22) komt de eigenschap DACHT DAT x ZOU WINNEN voor, waarin x een variabele is, die wordt gebonden door een argument waarmee het via agreement een relatie onderhoudt (het antecedent). In zin (22) is dit niemand. (Voor een juiste interpretatie van (22) is het weer nodig om aan te nemen dat niemand een subroutine introduceert.) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij RP's is er sprake van pronomina die naar iets verwijzen. Een antecedent van een RP is een NP met dezelfde referent als het RP. RP's kunnen altijd door een niet-pronominale NP (met dezelfde referent als het RP) vervangen worden (dit in tegenstelling tot SP's):
Uit (23) en (23a) blijkt dat donkey-zinnen RP's bevatten. Hetzelfde geldt overigens voor examination-zinnen. Zin (21) bevat zowel een SP als een RP:
In (21) is het onderstreepte pronomen hijbevat in een NP (de prijs die hij begeert). Dit zou in het normale geval resulteren in de introductie van een complex predicaat PRIJS DIE x BEGEERT dat van toepassing is op een bepaald individu en waarin de variabele gebonden wordt door een antecedent waar het via agreement mee verbonden is. Bosch (1983: 146, 147) kiest evenwel niet voor deze benadering. De reden daarvoor lijkt te zijn dat er niet één bepaald individu in het CM voorhanden kan zijn waarop het complexe predicaat PRIJS DIE x BEGEERT van toepassing is. Om welke prijs het gaat, zal immers afhangen van de verwijzing van de man die laat zien dat hij hem verdient. Het bepalen van de verwijzing hiervan levert weer de vicieuze cirkel op, waarop ook andere analyses van Bach-Peters-zinnen stuk liepen. Bosch stelt dat PRIJS DIE x BEGEERT opgevat moet worden als een ‘abstract object’. Abstracte objecten zijn functies die op basis van achtergrondkennis van sprekers en toegesprokenen in een CM geïntroduceerd kunnen worden. Om te beoordelen of dit een oplossing biedt voor het probleem in (21), moeten we nagaan hoe een abstract object in een CM verwerkt kan worden. Bosch geeft hier zelf geen aanwijzingen voor en neemt ook geen voorbeelden op van CM's met abstracte objecten. Abstracte objecten kunnen in een CM verwerkt worden wanneer de verzameling relaties R wordt uitgebreid. R bestaat tot dusverre uit functies die relaties tussen individuen aangeven (kn1, kn2, kn3). Aan deze verzameling worden nu functies toegevoegd (abstracte objecten) die individuen als argument nemen, en nieuwe individuen opleveren. Deze functies geven we aan met de letter L. We kunnen aannemen dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hem in (21) niet een konkreet individu als referent heeft, maar een abstract object. Een CM, uitgebreid met L, voor zin (21) ziet er nu als volgt uit:
Het gebruik van abstracte objecten voorkomt dat er een vicieuze cirkel ontstaat en maakt het mogelijk een CM voor zin (21) te konstrueren. CM (24) komt in twee fasen tot stand. In eerste instantie bevat een CM voor zin (21) slechts één individu (i1), een willekeurige man. Dit individu kan als argument dienen voor de functie PRIJS DIE x BEGEERT. Dit levert een nieuw individu op, i2, die de eigenschap PRIJS DIE i1 BEGEERT heeft. Wanneer dit individu aan het CM wordt toegevoegd, ontstaat het CM dat in (24) gegeveven is. Deze analyse biedt de mogelijkheid om de referent i2 te laten variëren, naar gelang i1 wordt gevarieerd. Dit komt omdat i2 niet een individu is dat ‘onafhankelijk’ in het CM aanwezig is, maar een individu dat pas in een CM geïntroduceerd wordt, nadat een bepaalde i1 is geïntroduceerd. Bach-Peters-zinnen kunnen dus geanalyseerd worden door aan te nemen dat het RP in zulke zinnen naar een abstract object verwijst. Abstracte objecten kunnen in een CM verwerkt worden wanneer de verzameling relaties R wordt uitgebreid.
3.4. Bosch benadert paycheque-zinnen op dezelfde manier als Bach-Peters-zinnen. Ook hier wordt weer een abstract object geïntroduceerd dat als referent voor een RP kan dienen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In zin (25) kan het geïnterpreteerd worden als het geld van het meisje. Op grond waarvan deze interpretatie tot stand komt is echter onduidelijk, omdat het pronomen zijn geld als antecedent heeft. Door aan te nemen dat zijn geld een abstract object in een CM introduceert kan het als referent dit abstracte object (GELD VAN x) toegekend krijgen. Een CM voor zinnen als (25) is bij Bosch niet te vinden. Wanneer we weer uitgaan van een CM waarin R met abstracte objecten is uitgebreid, dan kunnen we in een CM voor (25) een abstract object GELD VAN x opnemen. Argumenten van dit abstracte object zijn de man en het meisje, wat resulteert in de toevoeging van twee nieuwe individuen in het CM (respectievelijk ‘het geld van de man’ en ‘het geld van het meisje’). (26) is een CM voor (25):
Opgemerkt zij dat in CM (26) verschil wordt gemaakt tussen de NP zijn geld en NP's als zijn vrouw en haar vriendin. Deze NP's zijn syntactisch identiek. Toch wordt de interpretatie van zijn geld vastgesteld met behulp van een abstract object, terwijl de andere twee NP's een complex predicaat introduceren. Doordat zijn geld een abstract object in een CM introduceert, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kan dat als referent voor het dienen. Op de plaats waar het geïnterpreteerd wordt, moet vervolgens beslist worden wat als argument voor dit abstract object kan dienen. Dit kan een ander argument zijn dan in het geval zijn geld. Bij de interpretatie van het wordt het meisje als argument gekozen. Hoe deze keuze precies tot stand komt blijft enigszins mysterieus, omdat geen agreement-markeerder aanwezig is, die op een relatie met het meisje zou kunnen duiden (dit is wel het geval bij zijn geld). Wanneer het kiezen van een argument in principe een vrij proces is (voorzover agreement geen restrikties oplegt), zal achtergrondkennis c.q. kennis van de wereld waarschijnlijk een rol spelen. De introductie van een abstract object maakt het dus mogelijk dat uitdrukkingen die allemaal dat abstract object als referent hebben, uiteindelijk verschillende individuen in een CM introduceren. Dit is bij complexe predicaten niet mogelijk, omdat de variabele in een complex predicaat (binnen één cm) slechts door één argument gebonden kan worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. SlotopmerkingenBosch (1983: preface) stelt het volgende: ‘Formalization plays no essential part in this book. The emphasis is on the conceptual clarity and linguistic reality of the basic theoretical notions rather than on their explication within a formal calculus.’ Deze benadering, waarin formalisatie slechts een ondergeschikte rol speelt, heeft voor- en nadelen. Een voordeel is ongetwijfeld de grote toegankelijkheid, waardoor de theorie vrij gemakkelijk aan kan sluiten bij intuïtieve oordelen die taalgebruikers hebben over zinsinterpretatie. Er kleven echter ook nadelen aan deze benadering. In de voorafgaan de paragrafen is een aantal noties, die Bosch introduceert, geformaliseerd. Het ‘transform’-principe, dat bij Bosch geen enkele beperking oplegt aan de relatie tussen twee opeenvolgende CM's, is strakker gedefinieerd. Hierdoor is er een verband gelegd tussen de informatie die zinnen bevatten, en de veranderingen in CM's die daaruit kunnen voortvloeien. Er is aangegeven hoe de begrippen ‘waarheid’ en ‘konsistentie’ gedefinieerd kunnen worden binnen CM-theorie. In paragraaf 2 is een evaluatie-eis gegeven voor subroutines. Deze | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
evaluatie-eis zal niet voor alle subroutines gelden, maar wel voor subroutines als als-dan, alle en elke. Ook de subroutine die Bosch geeft (unless) kan zo herschreven worden dat evaluatie-eis (15) erop van toepassing is. In paragraaf 3. is aangegeven hoe abstracte objecten in een CM opgenomen kunnen worden. Deze uitwerkingen van de theorie dragen bij aan de helderheid en de voorspellende waarde op een manier die zonder formalisatie niet bereikt kan worden. De voorafgaande paragrafen laten zien dat op een aantal punten de theorie nog verder uitgewerkt zal moeten worden. Eén van de meest opvallende punten is het ontbreken van een syntaxis. In de voorbeelden is steeds nogal slordig omgesprongen (in navolging van Bosch) met het onderscheid tussen één-, twee- en drie-plaatsige relaties. Een nauwkeurige syntaxis zou dit onmogelijk maken. Het geven van zo'n syntaxis zou ook inhouden dat expliciete instructies kunnen worden gegeven voor het konstrueren van CM's. Dit zou het proces dat van de interpretatie van afzonderlijke woorden leidt naar de konstruktie van CM's duidelijker maken. Ook de notie ‘minimale kontekst’ die op verschillende plaatsen een rol speelt, zou daardoor duidelijker gedefinieerd kunnen worden. Tenslotte zou een syntaxis kunnen verduidelijken wat de argumenten van een abstract object kunnen zijn. Een tweede punt is het gebruik van subroutines. Subroutines zijn krachtige hulpmiddelen bij het interpreteren van taal. Om de verklarende kracht van de theorie te doen toenemen, lijkt het nodig om restricties op te leggen aan wat door middel van een subroutine geregeld kan worden. Voor de hand liggende restricties zijn: een subroutine moet eindig zijn (dus geen ‘loopings’) en de OUTPUT van subroutines moet eindig zijn. Tenslotte is in paragraaf 3 de verzameling R in CM's uitgebreid door toevoeging van de functie L. Gezien de grote verscheidenheid aan woordsoorten en syntactische konstrukties in natuurlijke taal, lijkt zo'n uitbreiding niet onredelijk. Het ad-hoc karakter van zo'n uitbreiding zou echter aanzienlijk verminderen door aan te geven dat een uitbreiding van CM's ook nodig is voor het verklaren van andere talige verschijnselen en door de grenzen van zulke uitbreidingen aan te geven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|