vant geachte eigenschappen, en men moet (althans voorzover het gaat om levende talen) zelf moedertaalspreker zijn van de taal waartoe de geobserveerde taaluitingen behoren.
In het licht van die twee eisen hebben, los van de vraag of zinnen als (1) en (2) nu echt grammaticaal zijn of ongrammaticaal (of geen van beide), de argumentaties daaromtrent in de voormelde voetnoot o.i. niet meer waarde dan die van een waspoederreclame.
Daarop wijzen in een taalkundig studieboek is geen oongeoorloofd strijdmiddel, geen laakbare grapjasserij, laat staan een vorm van zelotisme, maar slechts een zaak van eerlijke en noodzakelijke voorlichting. Vooral als in aanmerking genomen wordt dat het in generatieve kringen steeds meer usance wordt om hypotheses te onderbouwen met oncontroleerbare feiten uit talen waarvan zelfs de meest volijverige kruiswoordpuzzelaar nog nooit gehoord heeft.
Hoewel de ervaring ons genoegzaam heeft geleerd dat het zoeken van een passende illustratie bij taalkundig studiemateriaal geen sinecure is, kunnen we in het geval van de voetnoot waar het hier om gaat, dan ook betrekkelijk moeiteloos illustraties geven die hetzelfde demonstreren.
Nu de uitgever niet in onze nek staat te hijgen, willen we, om Sassen te overtuigen, nog wel even doorgaan met ónze strijd.
Daar is bij voorbeeld de hypothese over de dubbelhoofdige V-projectie van het Nederlands in een vooraanstaand proefschrift als dat van Stowell (1981). Een hypothese die, zoals Hoekstra (1984, p. 110 e.v.) laat zien, alleen bedacht kan worden dankzij een volstrekt onvoldoende kennis van de relevante Nederlands feiten.
Ook aardig is een passage uit Hale (1981) op wiens gezag in tal van gemeenten wordt verkondigd dat er naast talen met een X-bar grammatical ook niet-configurationele talen zijn met een W*-ster grammatica (zoals het door Hale onderzochte Walbiri), hoewel Hale zelf in een postscriptum bij zijn artikel de gerechtvaardigheid van dat onderscheid weer danig in twijfel trekt.
Voordat we die passage laten volgen, merken we nog op dat Hale naar hij zelf zegt geen moedertaalspreker is van het Walbiri. Dat leidt ertoe dat hij in het postscriptum ook verschillende zaken recht moet zetten met betrekking tot de door hem gehanteerde feiten, o.a. wat