Tabu. Jaargang 14
(1983-1984)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |||||||||||
Taalkundig zelotisme?
|
(1) | What did you say that Bill saw? |
(2) | *Who did you say that left? |
(3) | Who did you say left? |
Waarom dat zo is of zou zijn doet er niet toeGa naar eind1. Wat van belang is, is het feit dat Nederlandse zinnen die aan (2) beantwoorden niet ongrammatikaal zijn. Vergelijk (4):
(4) | Wie zei jij dat het gezien had? |
Op dit overigens al veel langer bekende feit is in generatief kader gewezen door Perlmutter in zijn Deep and Surface Constraints in Syntax van 1971 (p. 116), waarin zin (5)
(5) | Wie vertelde je, dat gekomen was? |
‘perfectly grammatical’ wordt genoemd. Dit is Chomsky, blijkens het bekende artikel van hem en Lasnik over Filters and Control (‘Linguistic Inquiry’ 8, 1977, 452, n. 55), niet onbekend geweest, maar op gezag van enkele met name genoemde Nederlandse informanten (Hans den Besten en Jan Koster, die inmiddels wel beter weten mogen we aannemen) houden hij en Lasnik het erop dat Perlmutters zin (5) op gegevens berust ‘that are in fact restricted to certain dialects’.
Maar Joan Maling en Annie Zaenen maken in 1978 (‘Linguistic Inquiry’ 9, 478) gewag van zulke Nederlandse zinnen als (4) en (5), op grond van materiaal uit Paardekoopers Beknopte ABN-syntaksis (1971) en van Brachin in ‘De Nieuwe Taalgids’ (66, 59-60; 67, 228-234), als ‘genuine Dutch sentences (that) have to be accounted for’. Met dat laatste zijn Sturm en Weerman het blijkbaar helemaal niet eens, getuige de volgende, aan het begin van deze ‘spiering’ bedoelde passage:
‘(...) noch Chomsky, noch Lasnik, noch Maling zijn moedertaalsprekers van het Nederlands, Zaenen is een in Amerika vertoevende Belgische, Paardekooper een in België vertoevende Nederlander met soms zeer particuliere opvattingen over wat kan en niet kan in z'n moedertaal, Brachin is een Fransman.’
Wat willen S&W hiermee beweren? Dat de laatstgenoemden als beoordelaars van Nederlandse zinnen om de vermelde redenen stuk voor stuk verdacht zijn en dat hun uitspraken over zinnen als (4) en (5) dus niet juist kunnen zijn en dat (4) en (5) dus wel degelijk, net als hun Engelse pendanten, ongrammatikaal zijn en dus géén koren op Brame's molen? Hun als ‘illustratie’ bedoelde bladzijden 254-5 beginnen met: ‘We gaan door met de strijd.’ Bedoeld wordt dat Brame de strijd tegen de theorie van Chomsky (en Lasnik) voortzette in zijn Trace Theory with Filters vs. Lexically Based Syntax Without (‘Linguistic Inquiry’ 12, 275-293). Daaruit citeren S&W een stuk, met inbegrip van een voetnoot, waarin Brame naar de hiervoor vermelde getuigen Perlmutter 1971, Maling en Zaenen 1978, Paardekooper 1971 en Brachin 1973, 1974 verwijst.
Een vraag die zich nu opdringt: verdachtmaking van bestrijders van de theorie die men zelf aanhangt (en van hun argeloze aandragers van munitie!) is in een wetenschappelijke discussie toch geen onverdacht strijdmiddel? Of weten S&W deksels goed, net als de genoemde en andere te goeder naam en faam bekendstaande taalkundigen, dat Maling en Zaenen het natuurlijk helemaal bij het rechte eind hebben en vormen hun bladzijden illustratie alleen maar een soort grap? Maar dan zouden ze voor hun student-lezer(tje)s toch wel een klein tipje van die (grauw)sluier moeten hebben opgelicht!
- eind1
- recentelijk hierover J. Roelfszema in TABU 13 (1983), 37-47