Tabu. Jaargang 12
(1982)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De basiskenmerken van een ‘stress-scale’.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De meeste linkse syllabe in de stress-scale is de zwakste, de meest rechtse is de sterkste. De aksenttoekenning in ongelede woorden wordt nu bepaald door:
Deze regel is nu nog te vaag geformuleerd, want we moeten eerst weten welke syllaben relevant zijn. In het Nederlands valt het hoofdaksent op (1) de laatste syllabe (marmót) (2) de voorlaatste syllabe (bódem) of (3) op de voorvoorlaatste syllabe (ólifant). Regel (2) werkt nu op de volgende struktuur: Het is mogelijk dat twee of meer syllaben in struktuur (3) volgens de stress-scale even sterk zijn. In dat geval werkt regel (4):
Enkele voorbeelden: píknik, páppa, kósmos, lástpostGa naar eind1. Deze regel moeten we soms twee maal toepassen, namelijk als alle drie eindsyllaben van een woord even sterk zijn. De meest linkse syllabe krijgt dan primair aksent. Regel (2) herformuleer ik nu als:
Enkele voorbeelden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De stress-scale is van toepassing als de syllabestruktuurregels gewerkt hebben. Hiervoor gebruik ik de syllabestruktuurregels die in Kahn (1976) zijn ontwikkeld en in Booij (19781 op het Nederlands worden toegepast. Een voorbeeld zal duidelijk maken hoe deze regels werken.
Op het eerste gezicht lijkt het dat beide woorden dezelfde struktuur hebben, maar (om de één of andere reden) een verschillend aksentpatroon. Met de regels van Kahn en de stress-scale zijn de verschillende aksentpatronen echter simpel te verklaren:
Het is niet mogelijk ‘atlas’ op dezelfde manier als ‘matras’ te ontleden, omdat /tlas/ geen mogelijk begincluster in het Nederlands is.
De stress-scale zoals die in (1) is geformuleerd verantwoordt veel, maar lang niet alles. Om zo weinig mogelijk uitzonderingen over te houden is een uitbreiding van die stress-scale noodzakelijk. Een probleem is hierbij wat nog binnen zo'n stressscale moet worden verantwoord en wat niet. Aan de hand van een voorbeeld zal ik laten zien, wat voor problemen we kunnen verwachten.
Hieruit kunnen we konkluderen, dat een korte vokaal gevolgd door een obstruent sterker is dan een korte vokaal gevolgd door een sonorant. Bekijken we de syllabes met een korte vokaal en meer dan één konsonant, dan ligt de zaak veel minder duidelijk:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om zo weinig mogelijk uitzonderingen toe te laten moeten we konkluderen dat in elk geval V̆ + Sonorant zwakker is dan V̆ + Obstruent en dat V̆ + Obstruent en V̆C2 even sterk zijn. De stress-scale wordt dan: Ga naar eind2 Een ander probleem vormen paren als:
Woorden met een aksentpartoon als in ‘kado’ en ‘Maria’ zijn zeldzaam en worden gewoonlijk uitzonderingen genoemd. Ook voor de stress-scale vormen deze woorden nu een uitzondering. Er is echter een mogelijkheid de verschillende aksentpatronen te verklaren. Men neemt over het algemeen aan dat de lengte van een vokaal bepaald wordt door het aksent. Zo is de /a/ in ‘kano’ lang, omdat het aksent daarop valt, en die van ‘kado’ kort, omdat het aksent daar niet op valt. Stel nu dat het aksent afhankelijk zou zijn van de (onderliggende) lengte (of gespannenheid) van de vokaal. We hebben dan de volgende onderliggende vormen en aksenttoekenningen:
Een belangrijke vraag is of de aksenttoekenning afhankelijk is van de lengte/gespannenheid van de vokaal, of dat de lengte van de vokaal door het aksent wordt bepaald. In het eerste geval krijgen we betrekkelijk eenvoudige aksentregels. De onderliggende strukturen in bijvoorbeeld (13) worden verder gemotiveerd door de uitspraak. In het tweede geval hebben we meer éénduidige onderliggende vormen, maar zijn de aksentregels niet goed te formuleren. Een andere uitbreiding van de stress-scale is duidelijker: V̄ is zwakker dan V̄C.
Wat ik tot nu toe heb gedaan is de klemtoon in het Nederlands beschrijven. Over de oorzaken van bepaalde feiten heb ik nog niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gesproken. Het gaat nu om de belangrijke vraag:
De bepalende faktor achter de stress-scale blijken de noties ‘vertakkend’ en ‘niet-vertakkend’ te zijn. Algemeen wordt aangenomen dat de innerlijke struktuur van een syllabe er als volgt uitziet:
Voor de aksenttoekenning speelt de onset geen enkele rol, zodat ik die verder buiten beschouwing laat. De verschillende clusters zijn metrisch weer te geven als:
We zien dat hoe meer vertakkingen een cluster heeft, des te sterker hij blijkt te zijn. Zo heeft V̆ geen vertakkingen, en blijkt deze ook de zwakste cluster te zijn; V̄C heeft twee vertakkingen en blijkt de sterkste te zijn. Zowel VC als V̄ hebben één vertakking. V̄ is over het algemeen sterker dan V̆C, wat te verklaren is door aan te nemen dat de vertakking binnen de Nucleus belangrijker is dan de R-vertakking in Nucleus en Coda. Het verschil in sterkte tussen V̆Son en V̆Obs is ook met ‘vertakking’ te verklaren. In het Nederlands (en veel andere talen) is de struktuur van de Coda weer te geven als:
Struktuur (18) is op te vatten als een vast patroon. Indien alleen de obstruentpositie is ingenomen, blijft de spnorantpositie we bestaan, al is hij leeg. Op deze manier kunnen we een struktureel verschil maken tussen V̆Obs en V̆Son: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De lineaire afstand tussen V̆ en C is in (19a) groter dan in (19b), m.a.w. de vertakking in (19a) is groter dan in (19b). Dit ‘verklaart’ waarom V̆Obs sterker is dan V̆Son.
De stress-scale is dus een beschrijvende term. De aksenttoekenning binnen ongelede woorden wordt voor een groot deel bepaald door vertakkingen binnen de rimes van de relevante syllabes.
N.B. Elders in deze bundel wordt de stress-scale ingepast in ruimere kaders, (zie Van Nes en Wheeler).
(Vakgroep ATW, RU Groningen) |
|