Tabu. Jaargang 12
(1982)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Een kategoriale analyse van klemtoon in het NederlandsGa naar eind*
|
(1a) | Voor rechtsgerichte funkties:
als α een A/B is, en β een B, dan is γ een A, waar γ = α⁀β |
(1b) | Voor linksgerichte funkties:
als α een B\A is, en β een B, dan γ een A, waar γ = β⁀α |
In dit artikel ben ik hoofdzakelijk geïnteresseerd in het klemtoonpatroon van het Nederlands en derhalve zal ik me hier beperken tot de kompositionele regels voor boven het syllabenivo. Het feit dat er tussen de konstituenten een relatie is gedefinieerd, is een fundamentele eigenschap van kategoriale grammatika's, waar de noties funktie en argument centraal staan. In Wheeler (1981) heb ik beargumenteerd dat relatieve prominentie verklaard moet worden met behulp van een fonetische interpretatieregel die bepaalt dat konstituenten die geassocieerd zijn met argumentkategorieën,geïnterpreteerd worden als relatief sterk met betrekking tot de funkties die op hen worden toegepast.
(2) | Fonetische interpretatieregel: |
Een argument wordt geïnterpreteerd als relatief sterk met betrekking tot de funktie die erop toegepast wordt. |
Door aan te nemen dat klemtoonpatronen beschreven worden door een fonetische interpretatieregel die in konjunktie werkt met de syntaktische regels (op eenzelfde manier als Montague's semantische vertaalregels in konjunktie met zijn syntaktische regels werken), kan men relatieve prominentiepatronen verbinden met de funktie-argument struktuur van een reeks syllabes. Op deze manier worden de relationele eigenschappen van klemtoon beschreven in termen van de (inherente) relationele eigenschappen van funkties en argumenten. Beschouw ter illustratie het volgende fragment van de fonologie van het Nederlands. Laat ons aannemen dat alle syllabes met gereduceerde klinkers (schwa's) de linksgerichte funktie-kategorie S\F toegewezen krijgen. Dat wil zeggen dat syllabes met gereduceerde klinkers geanalyseerd worden als funkties die konstituenten van de kategorie S als argument nemen en als waarde voeten (konstituenten van de kategorie F) geven.
Gegeven de syntaktische regel in (3a) zou de gramatika dan de struktuur in (3b) genereren:
De linker syllabe zal nu als relatief sterk geïnterpreteerd worden, aangezien hij het argument is. Dit levert dan het volgende prominentiepatroon op:
In het Nederlands hoeven syllabes die relatief zwak zijn echter niet altijd een gereduceerde klinker te bevatten. Syllabes met een volle klinker kunnen even goed aan de kategorie S F toegewezen worden. Beschouw in dit verband voorbeelden als ólie en mótor. Deze voorbeelden kunnen de volgende afleidingen krijgen, waarbij de laatste lettergrepen konstituenten zijn van de kategorie S F.
Konstituenten van de kategorie F kunnen woorden op zich vormen. Dit wordt hier weergegeven door hen op woordnivo aan de kategorie W toe te kennen. Konstituenten die altijd argument of onderdeel van een argument zijn heten terminale argumenten. Het terminale argument van het woord draagt het hoofdaksent. Deze syllabes zal ik in het vervolg cursiveren voor de duidelijkheid. De knopen op voet- en woordnivo zal ik verder niet expliciet van labels voorzien.
Ik neem hier aan dat alle woorden volledig gestruktureerd dienen te worden en dat de syntaktische regels uiteindelijk een konstituent van de kategorie W moeten opleveren. Merk op, dat dit betekent dat syllabes vrijelijk aan de kategorieën S en S F toegekend kunnen worden. Alleen de derivaties in (5) zullen tot konstituenten van de kategorie W leiden (welgevormde fonologische woorden).
Woorden met meer dan één voet hebben het hoofdaksent op de sterke syllabe van de laatste voet. De suggestie die hier vanuit gaat, is dat voeten op de volgende manier samengenomen moeten worden:
Dit houdt in, dat konstituenten van de kategorie F op woordnivo geassocieerd worden met een funktiekategorie. Ze kunnen vervolgens met een volgende konstituent op het nivo van de voet een konstituent van de kategorie W vormen. Het hoofdaksent valt op de syllabe die altijd argument of onderdeel van een argument is - het terminale argument. De volgende funktionele applikatieregel moet nu aan onze grammatika worden toegevoegd.
(7) | Als α een W/F is en β een F, dan is γ een W, waar γ = α⁀β (er van uitgaand dat als a een F is, het op woordnivo met de kategorie W/F geassocieerd mag worden). |
In voorbeelden als (6) hebben de eerste lettergrepen bijaksent. Dit bijaksent valt in het algemeen op het terminale element binnen de funktie van de laatste funktionele applikatie. Merk op, dat de effekten van Van Zonneveld's ‘hangmat’-regel (zie Van Zonneveld (1980) en elders in dit nummer) volgen uit de kategoriale analyse van het Nederlands en het feit dat hoofd- en nevenaksenten moeten vallen op de terminale argumenten van het argument en de funktie van de laatste toepassing van de funktionele applikatieregel binnen een woord.
Het fragment levert echter nog geen verklaring op voor woorden met een oneven aantal lettergrepen, zoals bijvoorbeeld augústus en kolónie. De eerste lettergreep van deze woorden mag niet in de struktuur geïnkorporeerd worden.
Wanneer we aannemen dat syllabes die tot de kategorie S behoren, op woordnivo geassocieerd mogen worden met de kategorie W/F, dan levert toepassing van regel (7) welgevormde woordstrukturen op:
De voorlaatste lettergreep draagt in beide gevallen het hoofdaksent, aangezien hij steeds ofwel zelf argument is, of bevat is in een argument. Merk op, dat als we eenmaal toestaan dat een lettergreep op woordnivo tot de kategorie W/F behoort, in principe iedere lettergreep met die kategorie geassocieerd kan worden. Dit vormt evenwel geen probleem voor de analyse die ik hier heb voorgesteld. Stel dat we in televísie, ten onrechte, de eerste twee syllabes niet tot een voet gekombineerd hadden, maar ze beide als konstituenten van de kategorie W/F hadden geanalyseerd. De derivatie zou dan spaak lopen op het punt waarop de eerste syllabe gekombineerd wordt met de volgende konstituent, omdat het argument niet van juiste kategorie is.
Hoewel de keuze van kategorielabels betrekkelijk willekeurig is in een kategoriale analyse, is deze toch niet geheel vrij aangezien de toepassing van de funktionele applikatieregels de basis vormt voor de fonetische interpretatie. Er is een direkte korrelatie tussen de funktie-argument struktuur in bomen als in (6) en de relatieve prominentie van de syllabes. Er zijn geen onafhankelijke boom-konstruktieregels of labelingskonventies. De keuze der kategorieën is derhalve ingeperkt door de interpretatie van de fonologische uitdrukkingen en de totale eenvoud van de analyse (bijv. het aantal verschillende kategorieën en regels). Het feit dat het Nederlands een alternerend klemtoonpatroon heeft (met in de meeste gevallen nevenaksent op de eerste lettergreep) leidt ons tot een analyse waarin het hoofdaksent in het ongemarkeerde geval op de voorlaatste lettergreep valt. In de onderhavige analyse is de funktie die voeten als waarde geeft, een linksgerichte funktie (S\F). Daardoor zal de eerste lettergreep van een
voet steeds de meest prominente zijn en voorspellen we dat het hoofdaksent op de voorlaatste lettergreep valt. Als we zouden aannemen dat het hoofdaksent in het ongemarkeerde geval op de laatste lettergreep valt, dan zouden we voor komplikaties komen te staan in de analyse, aangezien het dan noodzakelijk zou zijn om extra kategorieën in te voeren. We zouden dan namelijk een extra kategorie op voet-nivo moeten invoeren om er voor te zorgen dat het argument rechts van de funktie komt te staan in de laatste voet, maar elders links.
Ik zal nu het fragment uitbreiden om ook die woorden te kunnen verantwoorden die het hoofdaksent niet op de voorlaatste lettergreep hebben. Er zijn twee bekende klassen van uitzonderingen op het basispatroon: 1) woorden met het hoofdaksent op. de voorlaatste lettergreep, en 2) woorden met het aksent op de voorlaatste lettergreep. Teneinde woorden met het hoofdaksent op de laatste lettergreep te verantwoorden hoeven we slechts de kategorie F direkt aan de klinker in die laatste lettergreep te koppelen. Aangezien funkties op woordnivo hun argumenten ter rechterzijde nemen, wordt de laatste voet van een woord geïnterpreteerd als de meest prominente konstituent. Zo zal dus een laatste syllabe die aan de kategorie F is toegekend, noodzakelijkerwijs het hoofdaksent dragen. Voor de duidelijkheid vermeld ik dat lexikaal toegekende kategorieën tussen vierkante haakjes staan.
Op gelijksoortige wijze kunnen we woorden met het hoofdaksent op de voorplaatste lettergreep verklaren, door aan te nemen dat hun laatste lettergreep direkt aan de kategorie F F gekoppeld wordt en dat we de volgende funktionele applikatieregel hebben:
(12) | Als α een F\F is en β een F, dan is γ een F, waarbij γ = β⁀α |
Bijvoorbeeld:
Lettergrepen kunnen niet vrijelijk aan de kategorieën F en F F gekoppeld worden, in tegenstelling tot wat we zagen bij S en S F. De kategorieën F en F F worden direkt verbonden met lexikale elementen, met als effekt een wijziging van het ongemarkeerde klempatroon. Ik verwijs de lezer naar de artikelen van J. van Nes en J.M. Dijkstra in dit nummer voor een gedetailleerde diskussie van de generalisaties die gemaakt kunnen worden op het gebied van klemtoon en de segmentele kompositie van woorden. Ik zou willen stellen dat segementele informatie alleen relevant is voor de gevallen die een uitzondering vormen op het basispatroon (klemtoon op de voorlaatste lettergreep). Dat wil zeggen dat de semgentele opbouw van een woord alleen een rol speelt in het tot uitdrukking brengen van de generalisaties betreffende de toekenning van F en F F aan de laatste klinker van het woord. Zo kunnen we het feit dat de voorlaatste klinker van woorden met klemtoon op de voorvoorlaatste lettergreep ofwel [+hoog] is, ofwel een schwa is, verantwoorden door de volgende redundantieregel toe te voegen aan de grammatika van het Nederlands:
(14) | Redundantieregel voor lexikale toekenning van F F |
Als de laatste vokaal van een woord is gekoppeld aan [F\F], dan is de voorgaande klinker [+hoog] of schwa. |
Als we met behulp van een regel als (14) de kategorie F F aan de laatste lettergreep proberen toe te kennen, dan komen we in moeilijkheden met woorden als ledikánt en ballerína, waar de laatste lettergreep niet van de kategorie F F is, hoewel de voorlaatste een vokaal met het kenmerk [+hoog] bevat. De laatste lettergreep van ledikant moet gemarkeerd worden als element van de kategorie F en ballerina behoeft geen markering, aangezien we hier te maken hebben met het regelmatige patroon met klemtoon op de voorlaatste lettergreep.
Als de laatste lettergreep van een woord is geassocieerd met
de kategorie F, dan mag de voorlaatste lettergreep alleen een lange klinker bevatten als de laatste lettergreep lang is.
(15) | karweℓ | |
profℓel | ||
cognác | ||
eilánd, mar eℓland |
Deze generalisatie betreffende de kwaliteit van de klinket in de laatste lettergreeb kan ook weer uitgedrukt worden door middel van een redundantieregel.
(16) | Redundantieregel voor toekenning van F |
De laatste vokaal van een woord gekoppeld aan [F], is lang als de voorgaande klinker lang is. |
Hieronder volgen enkele derivaties ter illustratie.
Het is noodzakelijk om een rekursieve kategorie op woordnivo in de grammatika te introduceren om woorden te kunnen afleiden met meer dan slechts twee konstituenten op voetnivo. Naast de aanname dat voeten met de kategorie W/F geassocieerd mogen worden op woordnivo, moeten we ook aannemen dat ze met de rekursieve kategorie W/W geassocieerd kunnen worden. Gegeven de volgende funktionele applikatieregel (zie (18)) zouden we een derivatie als in (19) kunnen hebben voor woorden als individualiteít.
(18) | Als α een W/W is, en β een W, dan is γ een W, waarbij γ = α⁀β (onder aanname dat als α een F is, α op woordnivo met de kategorie W/W geassocieerd mag worden) |
De hier gepresenteerde analyse van de Nederlandse klemtoon doet een interessante voorspelling omtrent de struktuur die geassocieerd moet worden met woorden als fonologie. De laatste lettergreep moet in het lexicon geassocieerd zijn met de kategorie F teneinde de klemtoon op de laatste lettergreep te kunnen verantwoorden.
De enige manier waarop we tot een konstituent van de kategorie W kunnen geraken is door de overige syllabes als volgt met kategorieën te associëren (zie (20)):
Hoewel deze struktuur verschilt van die welke toegekend zou worden door Van Nes (dit nummer) of Van Zonneveld (dit nummer), doet hij toch de juiste voorspelling ten aanzien van het nevenaksent - namelijk dat dit op de eerste lettergreep valt. Voornoemden kennen de voorlaatste lettergreep toe aan de voorafgaande voet, zodat een drielettergrepig geheel ontstaat. Ik heb geen argumenten kunnen vinden die onomstotelijk aantonen dat we inderdaad te maken hebben met een drielettergrepige voet. In feite kunnen er goede redenen zijn om aan te nemen dat (20) de korrekte struktuur is. Booij (1982) heeft voor dezelfde struktuur gepleit op grond van zijn analyse van vokaalreduktie in het Nederlands.
De analyse die ik hier heb geschetst valt binnen het kader van de Kategoriale Fonologie, maar zou vertaald kunnen worden in de notatie van de standaard metrische fonologie. Ik heb elders betoogd dat de Kategoriale Fonologie meer restriktief is dan de standaardtheorie en dat zij een verklaring levert voor het relationele karakter van klemtoon. Relatieve prominentie is slechts de fonetische interpretatie van de relatie tussen funkties en argumenten. Er zijn geen onafhankelijke regels nodig die metrische strukturen bouwen of labelingskonventies. De hiërarchische organisatie van de fonologische segmenten in suprasegmentele konstituenten volgt uit de kompositionele aard van de theorie. De strukturen die met de fonologische eindrijen
geassocieerd worden, representeren de wijze waarop de konstituenten door de funktionele applikatieregels gekombineerd worden. Ik heb beweerd dat klemtoon op de voorlaatste lettergreep het basispatroon is in het Nederlands. Uitzonderingen op dit patroon worden gemarkeerd door het toekennen van een speciale kategorie aan de laatste lettergreep van het woord. Als een lettergreep lexicaal gemarkeerd is, dan moet hij geanalyseerd worden als een konstituent van die kategorie en dan mag hij niet vrijelijk geassocieerd worden met een andere kategorie. Op deze manier kunnen we automatisch het feit verklaren dat deze woorden niet de normale regels ondergaan die ervoor zorgen dat de klemtoon op de voorlaatste lettergreep valt. Deze theorie drukt de generalisaties uit die in de segmentele analyse van Booij (1977) gemist werden. Hoewel het onmogelijk is om de analyses rechtstreeks in termen van eenvoud met elkaar te vergelijken omdat ze binnen zeer sterk verschillende kaders zijn gegeven, zijn er toch enkele punten waarop de hier voorgestelde analyse gunstig afsteekt bij eerdere voorstellen. In Booij's analyse werden afzonderlijke regels geponeerd ter verklaring van de toekenning van het hoofdaksent en voor het alternerende patroon dat optreedt in langere woorden. Iedere overeenkomst tussen de regels was puur toevallig. In de hier voorgestelde analyse worden de posities van hoofd- en nevenaksenten door dezelfde regel verantwoord: deze worden gedragen door de sterke lettergrepen (argumenten) binnen de konstituenten op voetnivo. Nevenaksenten treden op wanneer er meerdere konstituenten op voetnivo zijn binnen een woord. Het zijn de kategoriale regels voor het woordnivo die een verklaring geven voor het feit dat het de beklemtoonde syllabe van de laatste voet is die het hoofdaksent van het woord draagt. De hier voorgestelde analyse levert dus een uniforme verklaring voor de distributie van beklemtoonde lettergrepen - zowel die met hoofdaksent als die met nevenaksent. Bijgevolg drukt hij een generalisatie uit die in eerdere segmentele analyses gemist werd.
Samenvatting van de analyse.
I. | Kategorieën. |
Voetnivo: S, S\F (lexikaal toegekend ook nog F, F\F) Woordnivo: W/F, W/W |
Een S op voetnivo mag een W of W/F op woordnivo zijn | ||
Een F op voetnivo mag een W, W/F of W/W zijn op woordnivo | ||
II. | Funktionele applikatieregels. | |
Als α een S\F is en β een S, dan is γ een F, waar γ = β⁀α | ||
Als α een F\F is en β een F, dan is γ een F, waar γ = β⁀α | ||
Als α een W/F is en β een F, dan is γ een W, waar γ = α⁀β | ||
Als α een W/W is en β een W, dan is γ een W, waar γ = α⁀β | ||
III. | Fonetische interpretatieregel voor klemtoon. | |
Een argument wordt geïnterpreteerd als relatief sterk met betrekking tot de funktie die erop toegepast wordt. |
(Vakgroep ATW, RU Groningen)
- eind*
- Ik dank Jan Marten Dijkstra, Frank Heny, Jacqueline van Nes en Ron van Zonneveld voor hun kommentaar op een eerdere versie van dit artikel. Hun werk heeft mijn analyse van het Nederlands direkt of indirekt beïnvloed. Uiteraard zijn zij niet verantwoordelijk voor de in dit artikel gedane uitspraken. Ik dank Jacqueline van Nes verder nog in het bijzonder voor het vertalen van dit artikel. Ik dank ook ZWO voor het ondersteunen van dit onderzoek.