Tabu. Jaargang 12
(1982)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Semantische verschillen tussen de V.T.T., de passé composé en de present perfect
|
(1) | a. | Het vliegtuig is op Schiphol geland |
b. | Het vliegtuig landde op Schiphol |
dan moeten we inderdaad konstateren, dat in beide zinnen de werkwoordstijd aanduidt dat het gebeuren voor het moment van het spreken ligt; op het eerste gezicht zijn (1a) en (1b) dus synoniem.
Morfologisch gezien behoren de voltooid tegenwoordige tijd en de ermee korresponderende tijden in het Engels en Frans tot de tegenwoordige tijd en, wat de betekenis ervan betreft, benadrukt men vaak dat met het gebruik van deze tijden een gebeuren aangeduidt wordt dat nog relevant is op het moment van het spreken. Dit dualisme tussen heden en verleden weerspiegelt zich in de literatuur over deze tijden. Zo beschouwt Jespersen in zijn Philosophy of Grammar (1924: 269) de Present Perfect en de passé composé als varianten van de tegenwoordige tijd. De Franse Linguïst Imbs rekent echter de passé composé met de passé simple en de imparfait tot de tijden van het verleden (Imbs, 1960: 14).
Ik zal hier niet verder ingaan op de uitgebreide literatuur over dit onderwerp, maar me in wat volgt concentreren op Reichenbachs voorstel voor de beschrijving van het tijdssysteem van het Engels (1966: 287, e.v.) en met name op de plaats van de voltooide tijden daarin; en daarna zal ik met een eigen voorstel komen en enkele belangrijke verschillen tussen het Nederlands, Frans en Engels aangeven.
1. Het tijdssysteem van Reichenbach
Reichenbach beschrijft de betekenis van tijden niet alleen in termen van de plaats van het gebeuren (E) in de tijd en het
moment van het spreken (S), maar voert een derde element in, het referentiepunt R. Dit referentiepunt R kan voor of na het moment van het spreken liggen of ermee samenvallen. De plaats van het gebeuren E kan in dezelfde relaties staan tot het referentiepunt R.
Dit levert een tijdssysteem op, waar, theoretisch althans, plaats is voor negen tijden:
Reichenbach blijkt in (2) de Simple Past op te vatten als een soort Present in het verleden; de Present Perfect daarentegen wordt alleen vanuit het moment van het spreken bekeken en duidt de anterioriteit aan van het gebeuren E ten opzichte van S. Voor het Nederlands neemt Ebeling (1961) een soortgelijk standpunt in; bij McCawley (1971) vindt men de opmerking dat de Present Perfect een Past is die gedomineerd wordt door een Present; dit is in ieder geval niet strijdig met wat Reichenbach beweert.
Er zijn in het systeem van (2) in totaal drie voltooide tijden. De definities van (3) t/m (5) laten zien dat het verschil tussen de tijden van a. en b. hierin bestaat dat, in de tijden van a., E samenvalt met R en, in die van b., E vóór R ligt. De plaats van R ten opzichte van het moment van het spreken S blijft in de a- en b-paren gelijk:
(3) | a. | Simple Past: | E = R & R < S (=: gelijktijdig; <: voor) |
b. | Past Perfect: | E < R & R < S | |
(4) | a. | Present: | E = R & R = S |
b. | Present Perfect: | E < R & R = S | |
(5) | a. | Future: | E = R & R > S (>: na) |
b. | Future Perfect: | E < R & R > S |
De parallellie tussen (3) en (4), herhaalt zich echter, tegen de verwachting in, niet van (5) naar (6):
(6) | a. | Future of the Past: | E > R & R < S |
Future Perfect of the Past: | ?? | (N.B.:E < R & R < S: Past Perfect |
Er is bij Reichenbach dus geen plaats voor een Future Perfect of the Past (would have come). Daarvoor zou er een extra referentiepunt R aangenomen moeten worden in (2) en wel boven de Future in the Past.
We zullen eerst eens kijken of zo'n Future Perfect of de Past wel bestaat; de zinnen van (7a, b, c) laten inderdaad zien dat de vormen in de drie talen bestaan:
(7) | a. | Peter would have left |
b. | Peter zou vertrokken zijn | |
c. | Pierre serait parti |
Wat de betekenis betreft beweert men soms (zie bv. Paardekooper, 1957) dat het hier uitsluitend om een modale betekenis gaat. Maar zoals zin (8) aantoont:
(8) | Marianne was er zeker van dat als Paul zou aankomen |
Peter vertrokken zou zijn |
geven de tijden van deze zin zonder hulp van bijwoorden de volgorde van de gebeurens aan, zodat ik, zonder het modale gebruik van zinnen als (7) te ontkennen, er vanuit kan gaan dat een temporeel gebruik ervan ook bestaat.
3. Een herformulering van Reichenbachs tijdssysteem
Op grond van de observatie dat er een tijd ontbreekt in Reichenbachs systeem en er plaats is voor tijden die niet bestaan, met name de Future in the Future en wellicht ook de tijd die in (2) met een vraagteken is aangegeven, stel ik een tijdssysteem voor dat niet gebaseerd is op een driedeling van de tijd zoals Reichenbach doet, maar op een tweedeling. De eerste stap in dit systeem is in (9) afgebeeld:
Het referentiepunt R ligt vóór S of valt ermee samen: de tijden die met deze konfiguraties korresponderen zijn de enige niet-samengestelde tijden die het Nederlands of het Engels rijk zijnGa naar eind1..
In de tweede stap wordt vanuit de twee punten R een toekomende tijd gevormd; dat is gebeurd in (10):
om aan te geven dat vanuit de nieuwe punten die zo ontstaan niet weer opnieuw een toekomende tijd gevormd kan worden, gebruik ik daarvoor een kleine letter r, het gaat hier om een secondair referentiepunt.
Ten opzichte van de vier referentiepunten R/r kan nu een voltooide tijd of perfectum gevormd worden: deze geven de anterioriteit van een gebeuren aan ten opzichte van het referentiepunt, zie (11):
In (11) duiden de hoofdletters I het interval aan waarop een bepaald gebeuren het geval is. In tegenstelling tot Reichenbachs systeem bestaan alle tijden die in (11) voorkomen, zowel in het Nederlands, het Frans als het Engels; ze vormen twee volkomen parallelle subsystemen. Elk subsysteem bestaat op zijn beurt ook weer uit twee delen. Semantisch gezien wil dat volgens mij zeggen dat het tijdssysteem van bijvoorbeeld het Nederlands zo is opge-
bouwd, dat men kan verwijzen naar vier verschillende werelden. Voor de aktuele wereld wo, beschikt men over twee tijden: komt en is gekomen; om over de mogelijke voortzetting van die aktuele wereld te praten beschikt men eveneens over twee tijden, zal komen en zal gekomen zijn. De tijden van was gekomen en kwam verwijzen naar een wereld die aktueel was en die het nu niet meer is, w1, terwijl zou komen en zou gekomen zijn slaan op de voortzetting van de niet aktuele wereld w1. Elke wereld bezit op deze manier een heden en een verleden. Morfologisch gezien beschikt men telkens over een niet-voltooide en een voltooide tijd om over een bepaalde wereld te kunnen praten.
De analyse van (11) kan ook een verschil verklaren dat door Chomsky gesignaleerd was en dat door McCawley (1971) besproken wordt, namelijk dat tussen (12a) en (12b):
(12) | a. | *Einstein has visited Princeton |
b. | Einstein visited Princeton |
Met deze zinnen zijn verschillende presupposities verbonden; (12a) zou impliceren dat Einstein nog leeft op het moment van het spreken, terwijl dat in (12b) niet het geval is. McCawley (1971) zegt dit te willen oplossen met een verschillend bereik van kwantoren, maar hoe dat zou moeten is mij uit zijn artikel niet duidelijk geworden. Met het systeem van (11) is het verschil wel te verklaren: (12a) verwijst naar de aktuele wereld wo, terwijl (12b) verwijst naar de niet-aktuele wereld w1. Door met elke wereld een bepaald domein van individuen te verbinden kan men het verschil tussen (12a, b) verantwoorden door te stellen dat Einstein niet meer behoort tot het domein van wo, en zodoende niets kan bezoeken in wo. Einstein behoort echter wel tot het domein van w1, de wereld van het verleden.
In het Nederlands kan men iets soortgelijks konstateren. Vergelijk bijvoorbeeld (13a, b):
(13) | a. | Er is een ongeluk gebeurd. Bel een ambulance! |
b. | Er gebeurde een ongeluk. Bel een ambulance! |
In (13a) is het gebeurde aanleiding om handelend op te treden, omdat het nog tot de aktuele wereld behoort. In (13b) is dat niet het geval.
4. Semantische interpretaties en de ambiguïteit van de v.t.t.
Om een semantische interpretatie van zinnen als (1a, b) of (13a, b) te kunnen geven stel ik het volgende model M voor:
(14) | M =df < T, ≤, S, R, r, W, D, V > |
waar T de tijd is; het symbool, ≤, geeft een relatie aan op T en betekent ‘vóór of gelijktijdig met’. S, het punt van het spreken, en de grote en kleine R/r zijn specifieke punten in T. W is de verzameling werelden met wo, w1, en de beide wf's als elementen. D is een verzameling domeinen van individuen die met de afzonderlijke werelden verbonden zijn. V ten slotte is een funktie die een waarheidswaarde toekent aan een prepositie m.b.t. een wereld en een tijdstip. De formule (15):
(15) | V(t, w, p) = 1 |
betekent propositie p is waar op tijdstip t in wereld w. Een zin als (16):
(16) | Het vliegtuig is geland |
kan nu als volgt volgens model M geïnterpreteerd worden:
(17) | M ⊨ VTT 1(v) [I] | |
d.e.s.d.a.: | ||
a. | R = S | |
b. | I ⊂ T | |
c. | V(R, wo, ∃I: I < R: V(I, 1(v)) = 1) = 1 |
(17) laat zich als volgt lezen: de propositie ‘1(v)’ (‘landen (het vliegtuig)’), voorafgegaan door de tijdsoperator VTT (‘voltooid tegenwoordige tijd’) is waar in M met betrekking tot het interval I dan en slechts dan als: a) R samenvalt met S, b) I een deel is van T en c) het waar is op R in wereld wo dat er een interval I is vóór R waarop het waar is dat het vliegtuig landt. (17c) zegt dus dat het landen alleen vanuit punt R bekeken of geëvalueerd wordt.
De analyse van (17) geldt ook voor de Present Perfect in het Engels: (17) verklaart waarom zinnen als (18a, b) ongrammatikaal zijn:
(18) | a. | *When has the parcel arrived? |
b. | *The parcel has arrived on April 15th |
When en on April 15th bepalen namelijk de plaats van het referen
tiepunt, maar komen daarmee in strijd met voorwaarde (17a) die al zegt dat het referentiepunt met S samenvalt (when en on April 15th slaan normaliter niet op het moment van het spreken). Op grond van (17) kan ook verklaard worden waarom de Engelse Present Perfect wel kan voorkomen met het adverbium now. In het Nederlands kan dit ook (zie (20b); op het kruisje ervoor kom ik terug). Toch vereist het gebruik van dit nu nog wel enige kanttekeningen. Als je nu of now gebruikt moet er op het moment van spreken wel iets zijn waarover je kunt spreken. En dat kan alleen als een zin verwijst naar een gebeuren dat zich als in (19) laat analyseren; het gebeuren moet leiden tot een resultaat:
Tot deze kategorie behoren dus zinnen als (1a, b) en (16); ze verwijzen naar een verandering of transitie tussen de situaties van Ia en Ib. Ze hebben de presuppositie dat het vliegtuig niet geland is op een interval Ia dat vóór het eigenlijke landen ligt en als implikatie dat het vliegtuig op de grond staat na het interval I waarop de verandering zelf plaats vindt. De presuppositie blijft waar als dit type zinnen ontkend wordt; de implikatie wordt dan echter onwaar. Dit spreekt voor zichzelf, want als in gebeurens als (19) het vliegtuig niet landt, dan moet het toch in de lucht zijn en het gevolg van het niet landen is dat er geen Ib is waarop het toestel geland is. Er zijn gebeurens die niet transitioneel van aard zijn en waar dus de I niet door een implikatie gevolgd wordt: vandaar het vreemde van bijvoorbeeld Het vliegtuig heeft nu in de zon geglansd (zie voor verdere bijzonderheden Vet, 1976, 1980). Wat ik in dit verband nog wil opmerken is dat als je over Ib praat je het niet meer hebt over het landen zelf, maar over het geland zijn. Daarom kan een zin als (20b) niet als antwoord gebruikt worden op vraag (20a), vandaar het kruisje:
(20) | a. | Wanneer is het vliegtuig geland? |
b. | +Het vliegtuig is nu geland | |
c. | Het vliegtuig is om tien uur gelandGa naar eind2. |
Ook een marmer adverbial kan niet met het statische ‘geland-zijn’ van het interval Ib van (19) gekombineerd worden zoals blijkt
uit (21):
(21) | *Het vliegtuig is nu geland met loeiende motoren |
(met nu in de precieze betekenis van ‘op het moment van spreken’). Een manner adverbial kan alleen maar gebruikt worden als je over de I van (19) praat en niet als je het hebt over wat op Ib het geval is. Een zin als (20b) kan worden geïnterpreteerd als in (22) (voor het gemak noem ik alleen de waarheidskondities):
(22) | a. | R = S |
b. | Ib ⊂ T | |
c. | R ∈ Ib | |
d. | V(R, wo, geland (v)) = 1 | |
e. | presuppositie: V(R, wo, ∃I : I < R : V(I, landen (v)) =1) = 1 voor I ⊂ T & I < Ib. |
(22c) zegt dat het evaluatiepunt R in Ib valt en (22d) zegt dat het op R waar is dat de propositie ‘geland (het vliegtuig)’ waar is in wereld wo. Het landen zelf is voorondersteld en dat staat in (22e). Dit laatste verklaart ook waarom de negatie van (20b), Het vliegtuig is nu niet geland, vreemd is, omdat dan het landen waar en het geland zijn onwaar zou zijn (nog steeds met de precieze betekenis van nu).
Keren we nu terug naar zinnen als (20a) en (20c); het blijkt dat deze in het Nederlands grammatikaal zijn, terwijl ze in het Engels ongrammatikaal zouden zijn (zie (18a, b)). In het Frans zijn ze weer wel grammatikaal in letterlijke vertaling. De grammatikaliteit van The parcel arrived on April 15th naast de ongrammatikaliteit van bijvoorbeeld (18b) toont aan dat de Simple Past van het Engels zich in zekere zin gedraagt als de Nederlandse voltooid tegenwoordige tijd en de Franse passé composé. Als we de ongrammatikaliteit van (18a, b) verklaren door de afwezigheid van een referentiepunt anders dan R = S, dan moeten we, willen we konsekwent zijn, de grammatikaliteit van (20a) en (20c) verklaren door de áánwezigheid van een referentiepunt dat niet met S samenvalt. Voor deze zinnen neem ik een betekenis aan als is afgebeeld in (23):
Zin (20c) kan worden geïnterpreteerd als in (24):
(24) | a. | R = S |
b. | I ⊂ T | |
c. | r < R | |
d. | r = I & r = 10 uur | |
e. | V(r, wo, landen (v)) = 1 |
Het gebeuren wordt nu bekeken vanuit een punt r < R in het verleden. Deze tweede betekenis van de voltooid tegenwoordige tijd, komt al veel dichter bij de onvoltooid verleden tijd, maar is in feite een soort spiegelbeeld van het futurum (zie (11)). Eén van de belangrijke verschillen blijft dat deze voltooid tegenwoordige tijd de gebeurens nog steeds in de aktuele wereld wo plaatst, wat met de onvoltooid verleden tijd niet het geval is. Ik ben namelijk van mening dat er tussen (25a) en (25b)
(25) | a. | Doortje is gisteren aangekomen |
b. | Doortje kwam gisteren aan |
eenzelfde verschil bestaat als dat welke ik heb aangenomen voor (13a) en (13b). Dit wordt bevestigd door de mening van enkele informanten die het verschil tussen de a- en b-zinnen aangeven als een verschil in perspectief. In mijn systeem komt dit neer op het volgende: in de a-zinnen, die in de v.t.t. staan, plaatst de spreker het gebeuren in wereld wo; in de b-zinnen, in de o.v.t., plaats hij/zij ze in wereld w1.
5. De passé composé en surcomposé
Zoals ik al opgemerkt heb, heeft het Frans een voltooide tijd, de passé composé die net als in het Nederlands ambigu is en geanalyseerd kan worden hetzij als in (17) of (22), hetzij als in (23) - (24).
Het Frans gaat echter een stap verder; de aanwezigheid van een referentiepunt r in (23) is daar namelijk de aanleiding om een zogenaamde passé surcomposé te vormen. Dit is een logisch vervolg op het systeem van (11) waar ook een voltooide tijd gevormd kan worden met betrekking tot elke grote of kleine R/r. Een voorbeeld van zo'n passé surcomposé staat in voorbeeld (26):
(26) | Quand il a eu terminé son travail il est rentré chez lui |
(Letterlijk: ‘Toen hij zijn werk afgemaakt heeft gehad, |
is hij naar huis gegaan’). |
De analyse van zin (26) staat in (27):
Ik denk dat een verschijnsel als dat van (26) erop wijst dat er in het Frans een verschuiving plaats vindt in de voltooide tijden: van het systeem van wo naar dat van w1 (zie (11)). Die verschuiving is voor het Frans verder dan in het Nederlands en het Nederlands is weer verder dan het Engels. Naast het bestaan van een passé surcomposé kan, wat betreft het Frans, als argument voor deze stelling worden aangevoerd dat de passé composé ook gebruikt kan worden voor het vertellen van een verhaal. Vergelijk (28) en (29):
(28) | Une nuit, je me suis levée pour aller boire et j'ai entendu un bruit bizarre, en direction de sa porte qu'elle laissait ouverte. (...) J'ai dit: -Maman, tu pleures? Et j'ai allumé la lumière. Elle a tourné sa tête dans son oreiller et je n'ai vu que ses cheveux. Elle m'a réyondu: -Mais non. Je suis enrhumée. L'explication m'a rassurée. Je l'ai crue. Mais aujourd'hui je suis sûre qu'elle pleurait. (Geneviève Dormann, Fleur de péché, Parijs, 1980). |
(29) | Op een nacht ben ik opgestaan om [water] te gaan drinken en heb uit de richting van haar kamerdeur, die ze [altijd] open liet (...) een vreemd geluid gehoord. Ik heb gezegd: -Mama, huil je? En ik heb het licht aangedaan. Ze heeft haar hoofd in haar kussen verborgen en ik heb alleen maar haar haar gezien. Ze heeft me geantwoord: -Nee, hoor. Ik ben verkouden. Die uitleg heeft me gerust gesteld. Ik heb haar geloofd. Maar nu weet ik zeker dat ze huilde. |
De letterlijke vertaling van (28) in (29) levert een wat verwrongen Nederlands op. Eerder dan op een gewoon verhaal lijkt (29) op een getuigenverklaring, een nuance die in (28) niet aanwezig is. Vervangt men, met enkele syntaktische wijzigingen, de v.t.t. door de o.v.t. dan wordt het fragment veel natuur-
lijker (zie ook Bosker 1961: 70 e.v.):
(30) | [Toen] ik op een nacht opstond om [water] te gaan drinken, hoorde ik uit de richting van haar kamerdeur die ze [altijd] openliet een vreemd geluid. Ik zei: Mama, huil je? Ik deed het licht aan. Ze verborg haar hoofd in haar kussen [zodat] ik alleen maar haar haar zag. Ze antwoorde me: Nee hoor. Ik ben verkouden. Die uitleg stelde me gerust. Ik geloofde haar. Maar nu weet ik zeker dat ze huilde. |
De verschillen tussen (28), (29) en (30) zijn volgens mij preciezer te karakteriseren, als men aanneemt dat de funktie van de o.v.t. van het Nederlands anaforisch van aard is (een soortgelijke observatie vindt men, voor de Simple Past, bij McCawley (1971) en, voor de o.v.t., zij het meer impliciet, bij Ebeling (1961)). Voor het fragment van (30) wil dat zeggen, dat alle o.v.t.'s terugslaan op Toen... op een nacht; deze (komplexe) uitdrukking preciseert de plaats van het referentiepunt R, dat vóór het moment van het spreken ligt en dat geldig blijft totdat nu een nieuw referentiepunt invoert. Het verschil tussen (28) en (29) ligt er dan in, dat de v.t.t. van het Nederlands (nog?) niet zo'n anaforische funktie kan vervullen, terwijl de passé composé van het Frans daar wel toe in staat is.
6. Konklusie
Op grond van syntaktische en semantische argumenten heb ik in de bovenstaande analyse aangenomen, dat de betekenis van de Present Perfect van het Engels bestaat in de aanduiding van een verleden ten opzichte van het moment van het spreken (R = S). Als men dit punt ‘versterkt’ met behulp van een bijwoord als now, komt de nadruk te liggen op het resultaat van het gebeuren op R = S; dit laatste is alleen mogelijk als de zin verwijst naar een transitioneel gebeuren (zie (19)). In het Nederlands en Frans kan men voor respektievelijk de v.t.t. en de passé composé soortgelijke betekenissen aannemen.
In tegenstelling tot het Engels, kan de plaats van een gebeuren waarnaar een zin in de v.t.t. of de passé composé naar verwijst met behulp van een adverbiale bepaling van het type om tien uur / à dix heures (die dus niet naar het moment van het spreken verwijzen) gepreciseerd worden of met wanneer of quand
bevraagd worden. Dit is voor mij een reden om voor deze tijden in deze gevallen een referentiepunt r aan te nemen dat voor het moment van het spreken ligt. Uit het bestaan in het Frans van een passé surcomposé en uit het feit dat de passé composé, net als de o.v.t. van het Nederlands, een anaforische funktie kan vervullen, konkludeer ik dat de passé composé zich in deze betekenis tot een echte verleden tijd ontwikkelt en dus verschuift in de richting van het systeem van w1. De passé composé is hierin verder dan de v.t.t., die zo als het ware de missing link vormt tussen de Present Perfect en de passé composé.
Bibliografie
Bakker, D.M., | |
(1975) | ‘Werkwoordstijden en taalhandeling’. Handelingen van het 33e Nederlandse Filologencongres, Amsterdam. |
Bosker, A., | |
(1961) | Het gebruik van het imperfectum en het perfectum in het Nederlands, het Duits, het Frans en het Engels, Groningen. |
Ebeling, C.L., | |
(1961) | ‘A semantic analysis of the Dutch tenses’, Lingua 11, 86-99. |
Imbs, P., | |
(1960) | L'emploi des temps verbaux en français moderne, Parijs. |
Jespersen, O., | |
(1924) | The philosophy of grammar, Londen. |
Kirsner, R.S., | |
(1969) | ‘The role of zullen in the grammar of modern standard Dutch, Lingua 24, 101-154. |
Leech, G.N., | |
(1971) | Meaning and the English verb. Londen. |
McCawley, J.D., | |
(1971) | ‘Tense and time reference in English’, in: C.J. Fillmore & D.T. Langendoen (eds), Studies in Linguistic semantics, New York, 96-113. |
Paardekooper, P.C., | |
(1957) | ‘De “tijd” als spraakkunstgroep in het ABN’. De nieuwe Taalgids 50, 38-45. |
Reichenbach, H., | |
(1966) | (oorspr. 1947). Elements of symbolic logic, New York. |
Vet, C. (J.P.), | |
(1976) | ‘Aspekten: een kwestie van tijd’, Spektator 6, 137-155. |
Vet, C., | |
(1980) | Temps, aspects et adverbes de temps en français contemporain, Genève. |
(vakgroep Franse Taal- en Letterkunde RUG)
- eind1.
- In het Frans zijn de tegenwoordige tijd en de imparfait of de passé simple ook niet-samengesteld. De futur gaat, diachronisch gezien, terug op een kombinatie van infinitief gevolgd door het hulpwerkwoord avoir: chanter+ai. Synchronisch gezien, hebben we hier echter te maken met een niet-samengestelde vorm.
- eind2.
- Zin (20)c kan een lezing hebben waarin 10 uur een moment na S aanduidt en de v.t.t. geǐnterpreteerd moet worden als een v.t.t.t. (zal geland zijn); ik laat dit type lezingen hier verder buiten beschouwing.