Tabu. Jaargang 11
(1980-1981)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermdStellingwerfse /g/ in anlaut: relict, eigen ontwikkeling of ontlening?/ Henk BloemhoffEen opvallend verschijnsel in het Stellingwerfs van Zuid-Oost-Friesland is de stemhebbende velaire explosief in anlaut. In de andere ‘Saksische’ dialecten in Nederland treedt /g/ nl. niet in die positie op. De in de titel genoemde verklaringsmogelijkheden zullen hier in het kort worden besprokenGa naar eind*. Het voorkomen van [g] in anlaut blijkt aan een bepaalde fonologische omgeving te zijn gebonden. Indien nl. het betreffende velaire segment wordt voorafgegaan door een niet-sonorant, treedt (volgens regel (1) [χ] op (vgl. bijv. (2) a en b).
| |||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||
Afgezien daarvan geldt de aanwezigheid van [g] in anlaut niet voor alle sprekers in gelijke mate. De oudste generatie gebruikt in anlaut steeds [g], maar bij hoge uitzondering treedt in plaats daarvan de stemloze velaire spirant [χ] op. De ‘middengroep’ (van ± 45 - ± 60 jaar) gebruikt soms [g], soms [χ], d.w.z. ook in dezelfde woorden, terwijl de jongere generatie niet [g] maar steeds [χ] in anlaut heeft. Naar gelang de situatie formeler is - met als gevolg: toenemende aandacht voor de eigen uitspraak - treedt bij de ‘middengroep’ een voorkeur voor [χ] aan het licht, een voorkeur die bij vrouwen sterker is dan bij mannen. Dit alles strookt met gevestigde opvattingen over sociaal gemotiveerde taalveranderingen (vgl. bijv. Labov 1972)Ga naar eind1. Het velaire segement in anlaut in het Fries is, behalve /k/, alleen /g/. Voor deze taal geldt (gold?) echter een regel /g/ → [χ] na k, p, t en s (Sipma 1913: 27). N.B.: Tiersma 1979: 177 citeert Sipma onjuist door de kontekst te omschrijven als ‘when following a voiceless stop’; of /χ/ en /f/ ook tot de kontekst van de Friese regel behoren, laten beide auteurs in het midden). In dit artikel refereer ik door middel van (1)' aan de regel in het Fries. Sommige onderzoekers zijn er ook op grond van de huidige dialectvariatie niet zeker van dat het oudfries /g/ in anlaut had. In de kuststreken (Lemmer, Hindelopen(?), Terschelling) kwam/komt een spirant voor in anluat, terwijl die ook in Midden-Friesland wel eens werd genoteerd (al in ± 1900, vgl. o.a. Tiersma 1979: 177). Tiersma (op. cit.) merkt op: ‘It appears that the occlusive g in word-initial position has only recently become a general rule (...)’ (p. 177), hetgeen moeilijk te interpreteren is. Bedoeld kan zijn dat de verandering van een stemhebbende kontinuant in /g/ (na sonorant) tamelijk recent is, en nu algemeen is als gevolg van het verlies van (1)'. Maar misschien ook beschouwt Tiersma juist /g/ als oorspronkelijk en ziet hij alleen het verlies van (1)' als recent. In het owg. kwam in anlaut /g/ voor (vgl. bijv. Penzl 1969: 51). Dat Fries-/Stellingwerfse /g/ in anlaut daar waarschijnlijk niet rechtstreeks op teruggaat, wordt hieronder aannemelijk gemaakt. De Stellingwerfse /g/ in anlaut zou aan het Fries ontleend kunnen zijn. Zo'n verklaring heeft echter een onaantrekkelijke kant: veel overeenkomsten kunnen in principe aan ontlening worden toegeschreven, maar bewijzen daarvoor zijn vaak moeilijk te leveren. Sassen 1953: 298 signaleerde al ‘in sommige woorden duidelijk een anl. G., in andere daarentegen g’. Dit niet nader gepreciseerde beeld kan geacht worden op ontlening te wijzen, maar evenzeer op een lexicaal geleidelijke (autochtone) verandering /g/ 2192; /χ/, dan wel een reflex zijn van de (in mijn tweede alinea omschreven) optionaliteit van de (autochtone) regel (1). Als er sprake zou zijn van min of meer bewuste ontlening, zou men verwachten vooral dialecten aan te treffen waarin in alle konteksten [g] in anlaut optreedt (als gevolg van ‘hypercorrectie’, hier ook te zien als ‘overgeneralisatie’; het laatste kan ook gemakkelijk optreden bij minder bewuste overname). De aanwezigheid van [g] na niet-sonorant zou nieuwe input leveren voor de ook in het Nederlands en Fries voorkomende regel regressieve assimilatie van stem. Zo'n overgeneralisatie treedt echter in het Stellingwerfs niet op. Juist de Friese regel (1)' is aan het verdwijnen. Als het Stellingwerfs de geschetste situatie met g/χ-alternantie in anlaut aan het Fries heeft ontleend, moet dat gebeurd zijn voor ± 1920, wanneer we de heersende opvatting volgen dat de taal van volwassen in struktureel opzicht niet meer verandert. Het Stellingwerfs doet immers niet mee met het proces van regelverlies, en er treedt een verandering van g/χ in anlaut naar alleen [χ] in die positie op (vgl. mijn tweede alinea), een ontwikkeling die het Fries vreemd is.Ga naar eind2 Regel (1) is niet een gewone assimilatieregel; de Friese variant (1)' is dat evenmin. Weliswaar is [χ] stemloos en komt in dat opzicht overeen met de voorafgaande konsonant, maar met betrekking tot het kenmerk kontinuant is er geen sprake van een gelijkworden in kenmerkspecifikatie van /g/ enerzijds en /p/, /t/, en /k/ anderzijds. Er is m.a.w. geen aanleiding voor /g/ om in een kontinuant te veranderen na stemloze plosieven. Daar komt nog bij dat men eerder het optreden van een | |||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||
regressieve assimilatieregel van stem verwacht, dan van een progressieve. Voor het Fries beperkt Van der Meer 1979: 142 immers de laatst-aangeduide kategorie aldus: ‘they assimilate the voicing of enclitic words to the preceding words’. Dit brengt ons tot het vermoeden dat er in een ouder stadium van het Fries en Stellingwerfs van een stemhebbende velaire spirant /γ/ in anlaut sprake was. De overgang van /γ/ naar /g/ is dan te beschouwen als een geval van ‘strengthening’. Er blijken nl. algemene tendensen te bestaan die erop zijn gericht (meer) geprefereerde syllabestructuren te bewaren c.q. te doen ontstaan. Zo blijkt de positie van medeklinkers na de vokaal geschikt te zijn voor een proces van ‘weakening’ (reductie, verzwakking), in Hyman 1975: 165 als volgt omschreven: ‘a segment X is said to be weaker than a segment Y if Y goes through an X stage on its way to zero.’ Voor het tegenovergestelde ‘sterker worden’ van een segement (strengthening) is m.b.t. de konsonanten de anlaut-positie geschikt. Bij strengthening van konsonanten neigen deze ertoe ‘meer konsonantisch’ te worden, wat zoveel betekent als het droppen van steeds meer vokaal-achtige eigenschappen (vgl. voor de begrippen strengthening en weakening vooral Hooper 1976 en Foley 1977). In anlautpositie tenderen segmenten dus naar een groter onderscheid met de syllabe-kern (meestal een vokaal). Het gegeven dat aan het begin van de lettergreep obstruenten wel gevolgd worden door sonorante medeklinkers, maar niet omgekeerd, moet hiermee in verband worden gebracht. Ook onderling bestaat er voor de groep van favoriete segmenten voor de anlaut-positie (dat zijn de niet-sonoranten) een z.g. strength-hiërarchie. Foley 1977: 145 en elders stelt op grond van ontwikkelingen in natuurlijke talen de volgende rangorde vast (hoe hoger het cijfer, hoe sterker het segment): 1) voieed spirants; 2) voiced stops; 3) voiceless stops; 4) voiceless spirants/afficates/aspirates/double stops. Hooper 1976 geeft voor de obstruenten een soortgelijke strength-hiërarchie, maar aarzelt m.b.t. de rangorde tussen stemloze kontinuanten en stemhebbende plosieven. Zowel in het Stellingwerfs als in het Fries kan er dus sprake zijn van een natuurlijk geval van strengthening; een oorspronkelijk gemeenschappelijke /g/ moet, zoals bleek, worden betwijfeld. Het is overigens niet onmogelijk dat in noordelijk en westelijk Fries [g] (ook na niet-sonorant) wel teruggaat op een oude wgm. /g/, al kan het genoemde proces van regelverlies hier ook - en dan al veel eerder - hebben gewerkt. De werking van regel (1)' is wel terugvindbaar in oostelijk Fries materiaal uit deel 15 van de Reeks Nederlandse Dialect-atlassen (RND)Ga naar eind3. Hoe kunnen we ons het ontstaan van regel (1) of (1)' voorstellen? In een bepaald voorstadium van het Stellingwerfs/Fries zette de verandering /γ → /g/ in. De segmenten [γ] en [g] werden door elkaar gebruikt. In posities waarbij /γ/ na een stemloze niet-sonorant kwam (en daarbij [χ] kon worden), gebeurde dat minder vaak. Dit kan worden voorspeld door een bepaalde aanname m.b.t. processen van weakening en strengthening. Konsonanten in sterke positie (hier dus anlaut) verzwakken syllabe-finale konsonanten; die staan nl. in een ‘zwakke’ positie. Men denke aan de regel regressieve assimilatie van stem, waarbij de konsonant van de sterke positie die in de zwakke beĭnvloedt (verzwakt). Nu is er ook, mag men aannemen (vgl. ook Hooper 1976: 220-221), een streven van konsonanten in anlaut om minstens even sterk, zo niet sterker te zijn/worden dan voorafgaande syllabe-finale konsonanten. /g/ is sterker dan voorafgaande sonoranten, terwijl [χ] (uit /γ/ ontstaan) minstens even sterk moet zijn als voorafgaande niet-sonoranten: /g/ is dat niet. (In die Friese dialecten waarin in elke fonologische omgeving [g] in anlaut optreedt, wordt de zaak ‘kloppend’ gehouden door de regel regressieve assimilatie van stem.) Toen dus de verandering inzette trad [g] vaker op na sonorant, waardoor een regel /γ → [g] / [+ son] # (#) - of, evt. later, na herstructurering, regel (1) c.q. (1)' werd geformuleerd (vgl. in verband hiermee de uiteenzetting in Van der Hulst 1979 m.b.t. de lexicale diffu- | |||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||
sie-theorie).Ga naar eind4 Door eigen waarneming, het raadplegen van Friestalige informanten en bestudering van materiaal uit de RND blijkt dat (1)' steeds zwakker komt te staan. Het kan hier om een intern geval van regelverlies gaan, maar ook om de invloed van noordelijk en westelijk Fries. De oudere situatie (dus met regel (1)') gaat misschien terug op een gemeenschappelijk Stellingwerfs/Fries uitgangspunt. Helaas is er erg weinig bekend over de verhouding tussen beide taalgroepen vroeger. Met name de taaltoestand benoorden de Tjonger (de huidige taalgrens) is hier interessant. | |||||||||||||||||||
bibliografie
| |||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||
|
|