In de moderne uitgave van bovengenoemde romanGa naar eind1 is matteloes gewijzigd in machtloes. In de Ripuarische vertaling van de roman, hs.BGa naar eind2, staat:
Dat he machtloes henen vlo (vs. 1019).
Op het eerste gezicht is er sprake van een copiistenfout, en wel van het type kijkfout (in de ‘litera textualis’ vertonen t en c grote gelijkenis) en/of schrijffout (in de vorm van een anticipatieGa naar eind3) en/of dicteerfout (de copiist kan inwendig een geassimileerde vorm hebben gehoord en zichzelf gedicteerdGa naar eind4) en/of vervorming tijdens het onthouden (hij kan, met Jonas nog in het achterhoofd, een associatiefout hebben begaan). We mogen vrijelijk aannemen dat Verdam hier aan corruptie heeft gedacht: in het Mnl. Wb. (IV, 936 en VIII, 125) zien we vs. 920 zonder commentaar geciteerd met de vorm machtloos, en in Verdams diverse tekstkritische verhandelingen, waaronder de speciaal aan de
Limborch-roman gewijde artikelenGa naar eind5, missen we een bespreking van deze plaats.
Geen van de in aanmerking komende woordenboeken, waaronder dat van het ‘Corpus Gysseling’, vermeldt deze vorm. Maar is het ondenkbaar dat het middelnederlands een adjectief matteloes heeft gekend? Misschien heeft het woord - àls het tot het lexicon heeft behoord - een zeer geringe frequentie gehad.Ga naar eind6 Aan welke formatie zouden we, theoretisch gezien, kunnen denken?
(a) | Gesubstantiveerd adj. mat (= ‘toestand van verslagen zijn’; vgl. Mnl. seker = ‘zekerheid’, in het adj. sekerloos) + overgangs-eGa naar eind7 + suffix -loos (= ‘zonder dat er sprake is van’; vgl. mnl. boetloos, brokeloos costeloosGa naar eind8 = resp. ‘zonder dat er sprake is van straf, misdaad, kosten’). Het bezwaar tegen deze interpretatie is tweeërlei: 1. hi in vs. 920 is hoogstwaarschijnlijk coreferentiëel met hi in vs. 917, en van deze hi wordt gezegd dat hij de mindere is van Jonas; 2. mat lijkt als gesubstantiveerd adj. een zeer beperkt gebruik te hebben, nl. uitsluitend als schaakterm (zie de citaten s.v. mat in Mnl. Wb. IV, 1212). |
(b) | Gesubstantiveerd adj. mat + overgangs -e + suffix -loos (betekenis van het geheel: ‘zwaar verslagen’Ga naar eind9, naar analogie van mnl. scandeloosGa naar eind9 (= ‘schandelijk’, ‘onterend’) >lat. scandalosus, ofra. scandaleux.
Hiertegen pleit het feit dat het accent in vs. 920 hoogstwaarschijnlijk op mat- ligt, en in een geval als scandeloos op -loos. |
(c) | Werkwoord matten (= ‘verslaan’) + suffix -loos (betekenis van het geheel: ‘zonder te verslaan’ of ‘zonder verslagen te kunnen worden’, in dit geval het eerste).
Een bezwaar tegen deze interpretatie is, dat afleidingen met -loos die onmiskenbaar van ww. zijn gevormd (type reddeloosGa naar eind10) pas in 16e-eeuwse teksten schijnen te worden aangetroffen (zie WNT VIII, 2911) en ook daarna slechts in zeer beperkte mateGa naar eind11. De mnl. vormen die als zodanig zouden kunnen worden geïnterpreteerd, zijn hoogstwaarschijnlijk allemaal afleidingen van substantieven, bv. roekeloos, hopeloos, sorgeloos, werkeloos (deze laatste vorm waarschijnlijk met overgangs -e) en zelfs kenneloos (evenals veel andere adjectieven op -loos in mystieke teksten aangetroffenGa naar eind12). Een vergelijkbare kwestie doet zich voor bij het suffix -dom: een geval als mnl. wasdom is nu eens opgevat als een verbale, dan weer als een nominale afleiding.Ga naar eind13 |
We kunnen er niet omheen: matteloos is vrijwel zeker een voorbeeld van Ongaaf Middelnederlands. Blijft de vraag of we in dit geval van een ‘nonsenswoord’ mogen spreken. Deze term wordt gehanteerd in het kader van de tekstkritiek, m.n. door Duinhoven. Deze zegt in zijn dissertatieGa naar eind14 het volgende: ‘Woorden
| |
zonder betekenis treffen we alleen in de drukken aan’ en ‘Wat niet betekent dat kopiisten deze fout niet zouden kunnen maken. Maar in handschriften zullen nonsens-woorden niet frequent voorkomen.’ Afgezien van de wat merkwaardige tegenstrijdigheid, is het de vraag wat Duinhoven onder een nonsens-woord verstaat. Hij geeft als voorbeeld een aantal zetfouten uit de ‘Karel ende Elegast’, en dan blijkt dat deze, welbeschouwd, tot 5 categorieën behoren:
1. | Grafieën die in strijd zijn met de (middel)nederlandse fonologische systeem, bv. crnyt i.p.v. cruyt; |
2. | Grafieën die in strijd zijn met de (middel)nederlandse morfologie, bv. hebbeu i.p.v. hebben; |
3. | Grafieën die op de uitspraak zouden kunnen berusten, bv. valche i.p.v. valscheGa naar eind15; |
4. | Grafieën die niet in de woordenboeken worden vermeld, maar die fonologisch en morfologisch denkbaar zijn, bv. mindernacht i.p.v. middernacht (vgl. mnl. minderdeel e.d.); |
5. | Grafieën die in de woordenboeken worden vermeld, maar die niet in de context passen, bv. mesen i.p.v. wesen (het Mnl.Wb. noemt 2 ww. mesen) |
en die vallen maar gedeeltelijk onder het hoofd ‘nonsens’ (= ‘zonder betekenis’); immers 3. houdt misschien op ‘nonsens’ te zijn zodra we een volledig overzicht hebben van de mnl. spellingvormen, 4. houdt mogelijk op dat te zijn zodra de beschrijving van het mnl. lexicon is voltooid, en 5. heeft op zichzelf wel degelijk betekenis, maar niet in elke context.
De vorm matteloes valt niet onder 1., niet onder 2. (het Mnl.Wb noemt 2 subst. matte, matteloes kan in theorie betekenen ‘zonder mat’ of ‘zonder mot’), mogelijk onder 3., en in elk geval onder 4. Het lijkt hier te gaan om een vorm die in onze 20-eeuwse visie ‘bestaanbaar’ is. Maar in het hoofd van de 14e-eeuwse copiist?
|
-
eind1
- Uitg. L.Ph.C. van den Bergh, 2 dln., Leiden 1846-47.
-
eind2
- Uitg. R. Meesters, A'dam etc. 1951. De overige tekstvarianten konden helaas niet worden geraadpleegd.
-
eind3
- Voer voor psychologen? L. Koelmans (‘Teksten en klank bij Michiel de Ruyter’, Assen 1959, pag. 15) kon n.a.v. 13 gevallen van prolepsis in het hs. van Michiel niet nalaten te beweren: ‘De proleps past bij De Ruyter's doortastende natuur.’ Het is waarschijnlijker dat anticipatie inhaerent is aan het westeuropese schrijfproces in het algemeen.
-
eind4
- A. van Loey noemt in zijn ‘Klankleer’ (Middelnederlandse spraakkunst dl. II, 7e herz. uitg., Groningen 1976) weliswaar geen assimilatie van ch aan t, maar hoe volledig is v. Loey? Ter vergelijking, A. Weynen vermeldt in zijn ‘Zeventiendeeeuwse taal’ (5e dr., Zutphen z.j., pag. 32-33 en 56) geen assimilatie van kb<bb, rd<dd en mb<mm, terwijl Michiel de Ruyter wel degelijk vormen als babbort (= ‘bakboord’), hadderwyck (= ‘Harderwijk’) en noorthummerlant (= ‘Northumberland’) uit z'n pen heeft laten vloeien (zie Koelmans pag. 109).
-
eind5
- Zie J. Verdam: ‘Tekstcritiek van middelnederlandsche schrijvers’ (Leiden 1872, diss.), en 3 artikelen in resp. versl. en Med. der Kon. Ak. van Wet., afd. Lettk., Derde reeks, Derde deel (A'dam 1887) en Derde reeks, Vijfde deel (A'dam 1888), en Ts. 1888.
-
eind6
- Alleen al in de ‘Tweede rose’ (uitg. K. Heeroma, Zwolle 1958) treffen we 11 gevallen aan van woorden die noch als lemma noch als spelling-variant in het Mnl.Wb. zijn opgenomen. Instructief is in dit verband ook de klaagzang over ‘den grooten nood der nederlandsche philologie’ van W. de Vreese (‘Over handschriften en handschriftenkunde’, Zwolle 1962, pag. 175-176).
-
eind7
- Deze kan hetzij ritmisch (nl. uit behoefte aan een extra - onbeklemtoonde - syllabe) hetzij fonisch (nl. als een svarabhakti-vocaal vóor de 1) hetzij metanalytisch (naar gevallen als mnl. endeloos, waarin de -e- bij het substantief hoort) worden verklaard. Vgl. D.C. Hesseling: ‘De woorden op loos’ (N.Tg. 2e jg., 1908, pag. 249-53), G. Royen: ‘Taalrapsodie’ (Bussum 1953, pag. 608) en C.G.N. de Vooys: ‘Nederlandse spraakkunst’ (herz. door M. Schönfeld, 7e dr., Groningen 1967, pag. 236-37).
-
eind8
- Vgl. Hesseling pag. 252.
-
eind9
- Vgl. A. van Loey: ‘Schönfelds Historische grammatica van het Nederlands’ (8e dr., Zutphen 1970, pag. 198).
-
eind9
- Vgl. A. van Loey: ‘Schönfelds Historische grammatica van het Nederlands’ (8e dr., Zutphen 1970, pag. 198).
-
eind10
- W.L. van Helten, die meende dat ‘derivata op -loos van verbale stammen in onze taal niet bestaan’, denkt zelfs in dít geval aan afleiding van een substantief: zie ‘Vondel's taal. Vormleer’ (R'dam 1881, pag. 115).
-
eind11
- Vgl. J. van Marle: Veranderingen in woordstructuur. In: G.A.T. Koefoed en J. van Marle [red.]: Aspecten van taalverandering (Gron. 1978, pag. 152).
-
eind12
- Vgl. C. van de Ketterij: ‘Grammaticale interpretatie van middelnederlandse teksten. Werkboek’ (3e dr., Gron. 1981, pag. 223) en de citaten die - via het Retrograad woordenboek van het Middelnederlands (uitg. B. van den Berg, 's Grav. 1972, pag. 309-10) - in het Mnl.Wb. te vinden zijn.
-
eind13
- Vgl. L. Koelmans: ‘Uit de geschiedenis van de. Nederlandse achtervoegsels II: het suffix -dom.’ In: N.Tg. jg. 72 (1979) pag. 43. Voor de kwestie ‘verbale of nominale afleiding’ zie ook v. Loey-Schönfeld pag. 198, De Vooys pag.
236, W. de Vries: ‘Iets over woordvorming’ (uitg. C. Kruyskamp, Zutphen z.j., pag. 101) en G.S. Overdiep: ‘Stilistische grammatica van het moderne Nederlandsch’ (2e dr. door G.A. van Es, Zwolle 1949, pag. 222).
-
eind14
- A.M. Duinhoven: ‘Bijdragen tot reconstructie van de Karel ende Elegast’, dl. I (Assen 1975) pag. 255.
-
eind15
- Zie v. Loey II pag. 116: derchere = ‘dorser’.
|