Tabu. Jaargang 11
(1980-1981)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermdInleidende opmerkingen over ‘taal en sekse’ in Nederland/ Albert SassenHet gaat in dit stukje dus over taal en sekse, in hun onderlinge verhouding, en niet over taal en seks. Het laastste woord is een tamelijk recente ontlening aan het Engels. In ‘Van Dale’ staat het pas sinds 1970 (Supplement). In het Engels betekent sex zowel ‘sekse’ als ‘seks’. Of sex daar polyseem is dan wel sex1 en sex2 homoniem, is niet ons probleem. In het Nederlands zijn seks en seks twee verschillende woorden, al bestaan er ook woordvarianten van hetzelfde woord zoals uitgaaf en uitgave. Vormonderscheid is dus noch een noodzakelijke noch een voldoende voorwaarde voor ‘twee woorden w1 en W2’. Het woord seks wordt in het Nederlands ook vaak met een x gespeld: sex, bv. in (tal van) samenstellingen: sexbioscoop, sexblad, sexboerderij, sexclub, enz. Trouwens, ook sexe mag, maar sekse heeft de voorkeur (van het ‘Groene boekje’, dat - in 1965 - seks/sex nog niet vermeldt). Sekse en seks worden in Nederland niet altijd uit elkaar gehouden. Zo wordt er in de 9e jaargang van Spektator (1979-1980) gesproken van sex-discriminerende opmerkingen op een plaats (p. 559) waar blijkens de context sekse bedoeld wordt. Het Lexicon van de Taalwetenschap bevat het lemma Sex-anatonymie en het desbetreffende artikel het adjektief sex-antoniem. In beide (Nederlandse) samenstellingen zou sekse (sexe) moeten staan. Behalve ‘Taal en Sekse’ is natuurlijk ook ‘Taal en Seks’ een mogelijk (taalkundig) onderwerp. Je zou er o.m. toe kunnen rekenen de volgende door Charles J. Fillmore gepubliceerde zinnen, hoewel het erin gesignaleerde verschijnsel ook alles met sekse te maken heeft:
Wel doet zich bij zulke taalgebruiksgevallen makkelijk de vraag voor of we het over taal en dan speciaal de betekenis (van woorden en/of zinnen) hebben dan wel over de werkelijkheid. Dat geldt voor ‘Taal en Seks’, maar net zo goed voor ‘Taal en Sekse’. Het is al vaak en wordt geregeld opnieuw opgemerkt: ‘it is impossible to tell where linguistic knowledge leaves off and extralinguistic knowledge takes over’Ga naar eind2 Het znw. sekse, dat dus de soortnaam is voor het geheel van fysieke eigenschappen dat maakt of een (dierlijk) levend wezen vrouwelijk (V) of mannelijk (M) is, is volgens de etymologische woordenboeken ontleend aan het Frans of aan het Latijn (sexus). Het Nederlandse woord dat vaak op officiële stukken gebruikt wordt is geslacht. Maar dat woord heeft meer betekenissen, o.a. van ‘genus’: het geslacht van zelfstandige naamwoorden. Ondubbelzinnig is het oude woord kunne ‘sekse’, dat nog wel in de woordenboeken staat maar toch niet meer gebruikt wordt, behalve een enkele keer in de vaste verbinding van beiderlei kunne. Het is meen ik C.B. van Haeringen geweest die op grond van kunne het adjektief gemeenkunnig gevormd heeft, ter onderscheiding van gemeenslachtig, dat dan, in de taalkunde, | |||||||||
[pagina 84]
| |||||||||
uitsluitend op het genus, het grammaticaal geslacht dus, betrekking kan hebben. Een zelfstandig naamwoord is gemeenkunnig als het, een levend wezen aanduidend, de sekse daarvan in het midden laat, taalkundig geformuleerd: niet voor het kenmerk [V] of [M] gespecificeerd is. In de feature-semantiek wordt er van uitgegaan dat [+M] = [-V] en [+V] = [-M], d.w.z. mensen en dieren worden geacht ‘eenslachtig’ (= [-hermafrodiet]) te zijn. Zelfstandige naamwoorden waarmee ze worden aangeduid zou je eenkunnig kunnen noemen. Dat is voorzover mij bekend, nog niet (eerder) gebeurd. Eenkunnige woorden zijn woorden als man, jongen, vrouw, meisje, Kevel, wijf, hengst, ooi, enz. enz. Gemeenkunnig zijn kind, tweeling, wees, collega, vedette, hond, paard, enz. enz. Soms is er verschil van opvatting mogelijk, bv. bij poes. Gemeenslachtige woorden zijn woorden zoals omslag, vuilnis, rooster, afval e.d., d.w.z. die houden er in het Nederlands twee genera op na (misschien niet bij elke Nederlandssprekende). Maar gezegd moet, dat de term gemeenslachtig vaak gebruikt wordt in de betekenis van gemeenkunnig. Jammer dat je van het woord genus geen afleiding op -ig kunt maken!. Het adjektief seksistisch, vooral gebruikelijk in vereniging met het znw. taalgebruik, is nog zo jong dat het door geen enkel Nederlands woordenboek vermeld wordt. Als het al een Nederlandse formatie is, is het dat, blijkens zijn betekenis, bij sekse, niet bij seks. Ook niet bij seksist, dat ik ergens heb horen of zien gebruiken in de vocatief: smerige seksist!, hoewel dat formationeel wel zou kunnen: vgl. bv. communist: communistisch. Zo onderscheiden we dus seks, sekse (kunne) en genus en vermijden het dubbelzinnige geslacht, behaleve in gemeenslachtig (als we even mogen aannemen dat daar het woord geslacht ‘in’ zit) als kwalificatie van zelfstandige naamwoorden die je zowel ‘onzijdig’ als ‘niet-onzijdig’ kunt gebruiken. Dit laatste is dus uitsluitend een kwestie van genus, d.w.z. van soortelijke eigenschappen van woorden en niet, zoals sekse en kunne, van levende wezens, van objecten dus in de buitentalige werkelijkheid. Hoewel het uiteraard een vraag is of en wat die twee, sekse en genus, met elkaar te maken hebben, is het absoluut noodzakelijk het onderscheid, althans voor het Nederlands, scherp in de gaten te houden. Helaas gebeurt dat niet altijd. Hebben we in
met genusaanduiding of met seksaanduiding te doen? M.i. met seksaanduiding. P.C. Paardekooper meent evenwel: met genusaanduiding (Beknopte ABN-syntaksis5, 531), ten onrechte dus. Immers, het Nederlands kent maar twee genera: dat van het-woorden en dat van de-woorden en naar de laatste wordt in het ABN waarvan Paardekoopers ‘Beknopte’ de syntaxis beschrijft, nooit met het voornaamwoord ze verwezen behalve wanner het om wezens, dat wil eigenlijk zeggen: om personen met een sekse, om ‘geslachtelijke’ wezens dus gaat. Gebruik je ze, zoals sommige Nederlanders doen, voor verwijzing naar een [-telbaar] substantief, bv. in
dan duidt dit ze (dat in dit geval in geen enkele positie vervangen kan worden door zij) natuurlijk niet op het seksuele kenmerk [+V], net zo min als hij op het seksuele kenmerk [+M] bv. in
Maar doet ze in (2) dus wel, daar is sprake van (pronominale) sekseaanduiding. Vergelijk voor alle zekerheid nog | |||||||||
[pagina 85]
| |||||||||
Het persoonlijk voornaamwoord het in (5), stel dat je het daar überhaupt kunt gebruiken (in mijn indiolect kan dat niet), duidt op het ‘onzijdige’ genus van het woord konijn. Ze d.e.t. onthult de sekse van het beest, die blijkbaar bij de spreker bekend is. Daarop wijst ook het feit dat hij of zij het over ‘jongen hebben’ heeft, tenzij zij of hij in dit soort zaken (nog) onwetend is. Trouwens, de meeste ‘wetende’ Nederlanders, mogen we aannemen, gebruiken desondanks in zo'n zin als (2) of (5) het voornaamwoord hij, dat dan zowel m.b.t. genus als seksueel neutraal is. Er zijn meer voorbeelden te geven van verwarring van genus en sekse, bij taalkundigen. Ik noem er nog een. Van de Engelse zin
merkt R.S. Jackendoff op dat hij niet voldoet aan de eis van semantische welgevormdheid ‘since the noun phrases differ in gender’Ga naar eind3, terwijl het conflict in werkelijkheid een van sekse is. Daarbij moet overigens wel worden opgemerkt dat genus (gender) in het Engels niet hetzelfde kan zijn als in het Nederlands, vanwege het feit dat aan ndl. de - het niet een overeenkomstige oppositie in het Engels beantwoordt. Vandaar een vraag als (titel van een tijdschriftartikel): ‘Kent het Engels “gender of nouns”?’Ga naar eind4. Over genus-sekse bestaat heel veel literatuur. Voor het Nederlands is aan te bevelen Genus en geslacht van C.B. van Heeringen (A'dam 1954). De Nederlandse taalkundige die er verreweg het meeste over geschreven heeft, o.a. in vier delen (samen 1360 bladzijs omvattende) Buigingsverschijnselen in het Nederlands, is P. Gerlach Royen, in wiens werk ook veel te vinden is over de ‘haar-cultuur’ van een zin als
een nog altijd actuele (schrijftaal-)kwestie, die als zodanig buiten het onderwerp ‘Taal en Sekse’ valt; eventueel valt die niet buiten ‘seksistisch taalgebruik’, nl. als daartoe niet alleen wordt berekend de ‘discriminerende vermannelijking’ in zinnen als
geuit tevenover een groep personen van beiderlei kunne of eventueel zelfs tegenover een groep uitsluitend uit vrouwen bestaande (‘zijn-cultuur’!). Maar daar gaat het in deze, zich tot enkele inleidende opmerkingen over ‘Taal en Sekse’ beperkende spiering ter ere van Theo Janssen dus verder niet over. |