chillende subsystemen van de grammatika die niet in elkaars verlengde liggen.
Onder deze gezichtspunten lijkt de wgb de keuze van analyzes en middelen in een grammatika op strikte wijze te belasten. De strekking van deze belasting is evenwel in hoge mate afhankelijk van de impakt van een niet op de voorhand doorzichtige notie in de wgb: welgevormde reeks van een bepaalde kategorie. Tot de klasse van welgevormde uitdrukkingen van een taal die een grammatika dient te karakterizeren, behoort tenminste de klasse van welgevormde formules of zinnen van die taal, uitdrukkingen van een bepaalde primitieve kategorie, zeg: S. Naar mijn mening is een hanteerbare en niettriviale uitleg van de centrale notie van de wgb slechts mogelijk indien het volgende verband wordt aangenomen tussen de welgevormdheid van reeksen van de kategorie S en de welgevormdheid van reeksen van elke andere kategorie:
(2) |
een reeks van de kategorie X is welgevormd dan en slechts dan indien een welgevormde reeks [S...[X...]...] afgeleid kan worden |
Deze bijzondere positie van uitdrukkingen van één bepaalde kategorie, S, is door twee overwegingen te rechtvaardigen: het is zinvol om in een grammatika minstens één niet-lexicale primitieve kategorie op te nemen om te garanderen dat elke regeluitvoer ‘van een bepaalde kategorie’ kan zijn en om rekursiviteit te verzekeren, en zinnen zijn de enige uitdrukkingen waarover intuǐtieve welgevormdheidsoordelen uit te spreken zijn.
De vermelding in (1) dat alle bestanddelen van de invoer en de uitvoer van een bepaalde kategorie dienen te zijn en de in (2) geformuleerde benadering van welgevormdheid in zinsperspektief, bieden nog geen uitsluitsel over de vraag of de wgb diskrimineert tussen - bijvoorbeeld - natuurlijke en onnatuurlijke, realistische en irreële, of elegante en plompe analyzes en beregelingen. De wgb, onder de in (2) vervatte uitleg, schrijft onmiskenbaar spaarzaamheid en behoudzucht inzake syntaxis voor; het is in zekere zin een ‘no funny bussiness’ gebod, zoals Partee opmerkt. Dit ekonomisch beginsel alléén is echter geen voldoende voorwaarde voor linguistische relevantie; de volgende redenering maakt dat wellicht duidelijk.
Een opbouwende grammatika die aan de wgb beantwoordt en zich met name niet te buiten gaat aan intrinsieke abstraktie, dient over een uitgebreider kategoriaal vokabularium te beschikken dan nodig is voor een voortbrengende grammatika met een hoge graad van abstraktie. Het kategoriaal vokabularium van de laatstgenoemde soort kan worden beperkt tot de primitieve kategorie S, enkele niet produktieve lexikale kategorieën zoals DET en - centraal - de vier mogelijke kombinaties van de kategoriekenmerken [±N] en [±V]. Een wgb-beperkte grammatika zal echter een kategoriaal onderscheid moeten kunnen maken tussen de twee welgevormde reeksen dat komt en dat Jan komt; beide zijn onmiskenbaar welgevormde bestanddelen van welgevormde zinnen (cf. (3)a resp. (3)b) maar verschillen even onmiskenbaar in kombineerbaarheid met andere reeksen (cf. (4)a,b):
(3) |
a |
Wie denk jij [dat komt]? |
|
b |
Ik denk dat Jan komt |
|
(4) |
a |
*Ik denk [dat komt] |
|
b |
*Wie denk jij [dat Jan komt]? |
De meest doorzichtige manier om dergelijke onderscheidingen aan te brengen, is het scheppen van samengestelde kategorieën uit een klasse van basiskategorieën. Zo kan de reeks dat komt worden gekategorizeerd als een S minus een NP, in notatie: S/NP,