Tabu. Jaargang 11
(1980-1981)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Een mislukte aanslag op Gapping/ Nico van der ZeeHet septembernummer van Spektator 1981/82 bevat een nogal vinnige discussie tussen Johan Kerstens en Anneke Neijt, naar aanleiding van de bespreking van de eerste van de dissertatie van de laatste. Het centrale punt van de discussie betreft de vraag of een gapping-zin als (1a) afgeleid dient te worden met behulp van een deletie (1b) of basis-gegenereerd moet worden als in (1c)
Een deletie-analyse is voorgesteld door Anneke NeijtGa naar eind1, terwijl Johan Kerstens basis-generatie als in (1c) verdedigt. De positie van Kerstens is het meest komfortabel: het taalkundig getij van de jaren '80 lijkt gunstiger voor afleidingen waarbij de afstand tussen dieptestruktuur en oppervlaktestruktuur zo gering mogelijk is. Bovendien geeft het gekozen kader van de discussie - een bespreking van het werk van Neijt - hem het voordeel te kunnen opereren op basis van een theorie die niet onmiddellijk ter discussie staat. Op deze pagina's zal ik enkele kanttekeningen plaatsen bij de door Kerstens voorgestelde beregelingen voor samentrekking. Dat deze kanttekeningen negatief uitvallen dient niet gezien te worden als een ondersteuning van de analyse van Neijt: met Kerstens ben ik van mening dat voor gapping-zinnen een deletie-loze beregeling gewenst is, al zou zijn voorstel zeker niet het mijne zijn. Kerstens (1980) - voor het grootste deel herhaald en uitgebreid in zijn noten bij de Spektator-bespreking - maakt een indeling in gevallen van echte en onechte samentrekking. Echte samentrekking heeft betrekking op plaatsen in de zin die geen klankvorm bezitten, maar wel naar betekenis aanwezig zijn.
Deze gevallen voldoen aan een algemeen principe dat alleen perifere posities voor regels van de grammatika te bereiken zijn: rechts-perifeer als er een relatie gelegd wordt met een element ter rechterzijde en links-perifeer als er een relatie gelegd wordt met een element ter linkerzijde. Hiertegenover staan de onechte samentrekkingen als in (1). De deletie-regel in (1b) heeft betrekking op een element dat niet in een perifere positie staat. Voor Kerstens is dit dan ook geen geval van samentrekking. Zijn indeling komt in grote lijnen overeen met de indeling in gemarkeerde en ongemarkeerde samentrekking als voorgesteld in Van der Zee (1979), al worden daar de lege plaatsen in infinitief-complementen niet bij de beschouwing betrokken. Kerstens wijst zelf al op het enigszins afwijkende patroon bij deze ondergeschikte samentrekking: a. De grammatische funktie van kontroleerder en lege plaats hoeft niet identiek te zijn: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
b. De kontroleerder hoeft niet per se een in de struktuur aanwezig element te zijn:
De verschillen tussen ondergeschikte en nevengeschikte samentrekking zijn voor Kerstens niet zodanig dat hij hier sprake wil laten zijn van twee te onderscheiden verschijnselen. Maar dit lijstje kan gemakkelijk uitgebreid worden. c. Naast elke zin met een nevengeschikte samentrekking bestaat een zin waarin lexikale elementen op de lege plaatsen staan, met een sterk verwante betekenis.
Maar een dergelijke parallelle zin hoeft bij infinitiefcomplementen niet te bestaan:
d. Kerstens verantwoordt het feit dat in onderschikkingen samentrekking alleen voorwaarts mogelijk is, door te wijzen op de ‘hogere’ plaats die de kontroleerder in de boom moet innemen ten opzichte van de lege plaats. In de struktuur van Nederlandse zinnen bevinden ‘hogere’ posities zich altijd ter linkerzijde en is alleen voorwaartse samentrekking mogelijk. Maar wat is ‘hoger’ in Kerstens opvattingen? Welke strukturele definitie van ‘hoger’ maakt dat in de struktuur van zin (11) positie A even hoog in de boom zit als positie B?
Zonder een goede definitie van ‘hoger’ is niet alleen de verklaring op drijfzand gebouwd, maar keert de verklaring zich bovendien tegen het voorstel: het verschil tussen nevengeschikte en ondergeschikte samentrekking wordt nog signifikanter. e. Nevengeschikte samentrekkingen zijn alleen mogelijk bij een voorspelbaar intonatiepatroon:
Ondergeschikte samentrekking stelt geen enkele eis aan het intonatieverloop. Dit geldt overigens ook voor voorwaartse nevengeschikte samentrekking, maar | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
hiervan geeft Kerstens aan dat dit mogelijke proces zich in de praktijk nooit zal voordoen (Kerstens 1981a, noot 5)Ga naar eind2. Schrappen we de infinitief-konstrukties uit het lijstje samentrekkingen en nemen we met Kerstens aan dat links-perifere-ellips nooit gerealiseerd wordt, dan resteren één echte samentrekking - rechts-perifeer in nevenschikkingen - en één onechte samentrekking - voorwaarts niet-perifeer in nevenschikkingen van S̄, S en VP. Beide zijn beperkt tot nevenschikkingen en in beide is de rol van fokus van belang, waarmee twee bouwstenen vrijkomen voor een beregeling. Over één van die bouwstenen, de beperking tot coördinaties, heeft Kerstens een zeer eigengereide mening: nevenschikking hoeft voor hem niet betrekking te hebben op enkele syntaktische konstituenten en hij wil de eis laten vallen dat de samenstellende delen van een nevenschikking tot eenzelfde kategorie moeten behoren. Dit biedt hem de mogelijkheid om voor gapping-zinnen een deletie-loze generatie voor te stellen: een coördinatie van een zin en de afzonderlijke ‘restanten’.
Het opheffen van de beperking op nevenschikkingen levert Kerstens geen kopzorgen op; het ‘door Chomsky gekoesterde idee’ wordt in twee zinnen van de tafel geveegd. Daarbij gaat hij echter voorbij aan de merites van het oude voorstel. Als we elliptische konstrukties even buiten beschouwing laten, blijkt dat in coördinaties strenge eisen gesteld worden aan de samenstellende delen. In de meest eenvoudige vorm vereist het connectief en een woordgroep ter linkerzijde en een woordgroep ter rechterzijde, die van dezelfde kategorie moeten zijn.
In (15) zijn twee ongelijke kategorieën verbonden en is ongrammatikaliteit het gevolg. In (16) wordt zichtbaar dat elke syntaktische operatie (hier vraagwoordverplaatsing) altijd op beide delen van de konjunktie tegelijk moet werken; een verdergaande eis van gelijkheid aan de samenstellende delen. Door de restriktie tot gelijke kategorieën is de totaal-kategorie voorspelbaar geworden: A → A en A. Nergens geeft Kerstens aan wat het resultaat is van zijn conjugeringen. Daarbij komt nog dat niet duidelijk is wat de konsekwenties zijn van het voorstel voor de semantiek. De denotatie van NP en NP kunnen we zien als de doorsnede van de beide collecties verzamelingen. Maar wat is de denotatie van X en Y als X en Y niet van hetzelfde type zijn? Voor (14): wat is de doorsnede van een waarheidswaarde en een collectie verzamelingen? Natuurlijk bestaan er uitzonderingen op de beperkingen op coördinaties:
Maar dergelijke gevallen zijn alleen mogelijk bij identieke semantische funktie | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
van de samenstellende delen en het totaal. In een meer semantisch georiënteerde syntaxis, bv. in een categoriale grammatika, zullen de beide konjunkten in (17) tot eenzelfde kategorie behoren. Zowel in Kerstens (1980) als in de Spektator-bespreking doet de auteur een beroep op het beperkte bestek van het artikel, zodat problemen als de bovenstaande niet ter sprake komen. Nogmaals: ik geloof dat het de moeite waard is te zoeken naar deletie-loze oplossingen voor samentrekkingen. Maar dergelijke oplossingen zullen degelijk uitgewerkt moeten worden om de confrontatie met de deletie-analyse te kunnen winnen. Voor de deletie-analyse pleit vooralsnog dat beperkingen op nevenschikkingen gehandhaaf kunnen worden en dat een basis verleend wordt aan de semantische interpretatie van het gereduceerde konjunkt. Kerstens indeling van samentrekkingsverschijnselen en zijn manipulaties met nevenschikkingen dienen eerste vaste vorm te krijgen voor hij met kans op succes de confrontatie met het deletie-alternatief kan aangaan. In de vorm waarin hij tot nu toe zijn voorstellen gepresenteerd heeft ontbreekt de konkrete uitwerking en zijn zijn ideeën in hoge mate speculatief. | |||||||||||||||||||||||||||||||
bibliografie
|
|