De konceptualisering in (2), waar de gebeurtenis Tx en het fokus Fx gelijktijdig zijn met het heden, verlangt een onvoltooid tegenwoordige tijd. Evenals in het Engels wordt hier een -PAST en geen perfectum geselekteerd.
Konceptualiseringen als die in (7) verlangen een voltooid verleden tijd. Een voltooid verleden tijd wordt verkregen door kombinatie van een +PAST en een perfectum, hetgeen ook het geval was voor de korresponderende Engelse zin.
Wanneer we naar de Nederlandse equivalent van (10) kijken, blijkt dat het tempusgebruik in het Nederlands hier verschilt van het Engelse tempusgebruik. Bij een konceptualisering als die in (10) selekteert het Nederlands een onvoltooid tegenwoordige tijd, terwijl het Engels hier een presentperfect selekteert. Het Engelse regelsysteem is kennelijk gevoelig voor dat deel van Fx dat in (10) links van P ligt, en selekteert daarom een perfect, terwijl het Nederlandse regelsysteem juist gevoelig is voor dat deel van Fx dat in (10) niet links van P ligt. Het Nederlands selekteert daarom geen perfectum. Beide talen selekteren overigens wel een -PAST in het hoogste tempuspredikaat.
Als tempusselektieregels voor het Nederlands stel ik de regels in (11) voor.
(11) |
(a) |
Als Fx links van P ligt, selekteer +PAST |
|
Als Fx niet links van P ligt, selekteer -PAST |
|
(b) |
Als Tx geheel links van Fx ligt, selekteer een Perfectum |
|
Als Tx niet geheel links van Fx ligt, selekteer geen Perfectum |
Dit regelsysteem voorspelt dat we in het Nederlands bij een konceptualisering als die in (9) een voltooide tegenwoordige tijd gebruiken en dat we bij een konceptualisering als die in (8) een onvoltooid verleden tijd gebruiken.
Het tijdsdiagram dat de onvoltooid verleden tijd weergeeft verschilt van het tijdsdiagram dat de voltooid tegenwoordige tijd representeert. Zowel Ebeling (1962) als Kirsner (1969, 1976) benadrukken dat er een verschil bestaat tussen deze twee tempora. Volgens hen heeft de voltooid tegenwoordige tijd relevantie voor het heden en is dit voor de onvoltooid verleden tijd niet het geval. In de bovengeschetste theorie komt dit verschil duidelijk tot uiting. In de tijdsdiagram in (9) wordt relevantie voor het heden weergegeven, doordat Fx gelijktijdig is met P. In dit diagram is relevantie voor het heden dus afleesbaar door het samenvallen van Fx en P. In het tijdsdiagram voor de onvoltooid verleden tijd dat u in (8) vindt, is er geen sprake van relevantie voor het heden. Het fokus van de aandacht van de spreker, Fx, ligt hier in het verleden.
Een onderwerp dat verwant is aan het gebruik van de tempora is het gebruik van tijdsadverbialen. Ik wil hier twee soorten adverbialen behandelen. Dit zijn de zogenaamde DTW of definite time when adverbialen en de ITW of indefinite time when adverbialen. In (12) vindt u enkele voorbeelden van deze adverbialen.
(12) |
DTW adverbialen: nu, gisteren, de dag daarvoor, op vrijdag. |
|
ITW adverbialen: altijd, vaak, onlangs, (zie ook Rigter (1980a: 416)) |
In het Engels is het gebruik van deze adverbialen aan enige beperkingen onderhevig. Een DTW adverbiaal die naar het verleden verwijst, kan wel met een simple past tense samengaan, maar niet met een present perfect. Een ITW adverbiaal die naar het verleden verwijst, kan daarentegen juist wel met een present perfect samengaan.
In het Nederlands kunnen deze twee types adverbialen, die beide naar het verleden verwijzen, zowel met een voltooid tegenwoordige tijd als met een onvoltooid verleden tijd samengaan. Het Nederlands kent hier geen beper-