Tabu. Jaargang 11
(1980-1981)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fonologie en idiomatische rijmvormen
|
(1) | argle-bargle |
cag-mag | |
grumpy-frumpy | |
(2) | hawker and squawker |
grub and bub | |
trim and slim |
Zo bevat Thun (1963) een collectie van 2000 ‘reduplicative words’ waaronder de types tick-tick, hurly-burly en shilly-shally worden gerekend.
Voorzover uit de bestudeerde werken blijkt (zie de Bibliografie), beperkt men zich goeddeels tot het opstellen van vaak indrukwekkende lijsten, voorzien van etymologiserende en semantische notities. Bij het type hurly-burly wordt bijvoorbeeld nagegaan, welke element het oudst moet zijn, of anders gezegd: wat moet het basiswoord zijn en wat is daar aan vastgehecht als een ‘playful appendix’? Voor wat de betekenis betreft wordt vaak gewezen op het onomatopeĭsch karakter en de ‘verächtlichen Nebensinn’ (Müller (1909: 5)) die deze composita kenmerken.
In de zeventiger jaren heeft John Ross, onder meer samen met William Cooper, geprobeerd de vraag te beantwoorden ‘why the ordering of certain conjoined elements is fixed’ (Cooper & Ross (1975: 63)).Ga naar eind1 Hier gaat het dus om vaste combinaties in het algemeen, zoals:
(3) | bigger and better |
fore and aft | |
kit and caboodle |
De kwestie wordt in Cooper & Ross (1975) op verschillende manieren benaderd: er wordt nagegaan in hoeverre er sprake kan zijn van (vooral) semantische, fonologische en psychologische ‘constraints’. Op p. 71 e.v. wordt een set van zeven fonologische regels gepresenteerd, die evenzovele criteria zouden vormen voor de onderlinge volgorde van vaste combinaties als:
(4) | a. | dribs and drabs |
b. | spic and span | |
c. | by guess and gosh | |
d. | by hook or by crook | |
e. | hem and haw |
Uit (4) blijkt, dat Cooper & Ross allittererende paren (b, c en e), ablautcombinaties (a) en woordparen met eindrijm (d) niet van elkaar scheiden bij hun onderzoek. Wij menen dat het voor de hand liggender is, dat wèl te doen.
In dit artikel wordt een poging gedaan, na te gaan of het mogelijk is dat de interne of onderlinge volgorde van idiomatische rijmvormingen in het
Gronings en het Nederlands bepaald is op basis van zekere fonologische regels. Daarbij wordt zoveel mogelijk geabstraheerd van woorden en woordparen waarbij de volgorde ontstaan zal zijn op andere gronden. (Zo is denkbaar dat in de allittererende voorbeelden van (5) het eerste woord vooraf gaat op grond van de eigenschap [+menselijk]:
(5) | man en muis |
man en macht | |
kind noch kraai |
Er zullen meer van dergelijk ‘voorrangsregel’ werkzaam zijn. Het Nederlands laat immers veelal [+mannelijk] vooraf gaan aan [+vrouwelijk], getuige:
(6) | man en vrouw |
zoon en dochter | |
broer en zus |
Ook ‘dichterbij’ komt in het algemeen eerder dan ‘verderaf’, net als ‘eerder’ voorrang heeft boven ‘later’, cf:
(7) | hier en daar |
deze en gene | |
vandaag en morgen | |
nu en dan |
Véél meer van zulke regels zijn voor het Nederlands waarschijnlijk niet te vinden.)
Het uitgangspunt wordt gevormd door een verzameling gegevens uit de Groninger dialecten. In paragraaf 2.1. wordt geprobeerd te bezien of internrijmende woorden als halter-kwalter, kirriemirrie, smeernpeern e.d. kunnen zijn opgebouwd volgens eenvoudige fonologische regels. In paragraag 2.2. wordt gepoogd de bevindingen te toetsen aan vergelijkbare woorden uit de standaardtaal als haaibaai, lanterfanter en schorriemorrie. Paragraaf 3. bevat vaste, idiomatische woordparen die eindrijm vertonen. Ook hier wordt eerst voor het Gronings gekeken naar zekere regelmatigheden, daarna wordt hetzelfde gedaan bij soortgelijke Nederlandse specimina. Vaste vormen dus als groedeln en poedeln, hutseln en knutseln, in geuren en kleuren, reilen en zeilen. Voorbeelden met beginrijm komen aan de orde in paragraaf 4. Op vergelijkbare wijze eerst de Groningse voorbeelden (zoals stroekn en streveln, lapm en lontn) en vervolgens de Nederlandse (als klip en klaar, kommer en kwel). Daarna volgt nog een afsluitende paragraaf 5.
2.0. Intern rijmende woorden
2.1. Intern rijmende woorden in het Gronings
De gegevens die onder (8) worden opgevoerd, zijn vrijwel alle te vinden in Ter Laan (1929). Voor deze geldt - net als voor de overige gegevens in dit artikel - dat ze voor het grootste deel in oorsprong met andere oogmerken zijn bijeengebracht. De verzameling is dus aselect tot stand gekomen. De collectie omvat de volgende woorden:Ga naar eind2
(8) | galliballi ‘garibaldi-hoed’ |
hakmak ‘slecht volk’ | |
halterkwalter ‘schorriemorrie’ | |
hampetamp ‘'n rare’ | |
hampslamp ‘sul’ | |
hankemank ‘kreupel’ | |
harrewarn ‘harrewarren’ | |
heernveern ‘ongeschonden’ | |
hekjeperfekje ‘voortreffelijk’ | |
hèlbèl ‘tierende vrouw’ | |
heltertelter ‘raadselfiguur’ | |
hirrewirn ‘harrewarren’ | |
hizzebizn ‘schelden’ | |
hokkebokn ‘schelden’ | |
hokkefokn ‘stoeien’ | |
holbol ‘winderig’ | |
hommelstommel ‘spelfiguur’ | |
hoorndoorn ‘slak’ | |
hottefotn ‘zorgen voor’ | |
hozzebozn ‘wiegen’ | |
huibui ‘drukte’ | |
hunteletunt ‘raadselwoord’ | |
hutjebutje ‘alles bijelkaar’ | |
hutjemutje ‘slordige huishouding’ | |
karriefarrie ‘onzinwoord’ | |
kirremirrie ‘gespikkelde stof’ | |
kuutjebuutjn ‘ruilen’ | |
larriefarrie ‘gekheid’ | |
orbedor ‘lomperik’ | |
porlmorln ‘mompelen’ | |
riepeltiepke ‘druk kind’ | |
rietnspliet ‘sleets kind’ | |
rikkikn ‘kwaken’ | |
romtommelderij ‘spullen’ | |
roeskevoeske ‘slordige meid’ | |
ronkonkel ‘slag’ | |
sankelmankel ‘licht ziek’ | |
schatvat ‘lief kind’ | |
slampamper ‘sul’ | |
smeernpeern ‘vleien’ | |
soieboie ‘schommel’ | |
spirrewirn ‘druk gebaren’ | |
striedewied ‘raadselwoord’ | |
stuidelbuideln ‘stralen’ | |
stuknbrukn ‘stukken en brokken’ | |
taaiterlaaiter ‘lang persoon’ | |
taalterkwaalter ‘kriskras’ | |
trillebil ‘gelei’ | |
zoezemoes, in - ‘aan de zwier’ |
Op drie van de 49 woorden na hebben alle woorden van (8) gemeen dat het beginsegment van het eerste lid van de samenstellingGa naar eind3 niet wordt gearticuleerd op een plaats die ligt vóór de articulatieplaats van de beginconsonant van het tweede lid. (Hierbij is uitgegaan van een glottisslag voor de eerste vocaal van orbedor, terwijl de laryngale [h] als meer [+achter] wordt beschouwd dan de velaire [k]: halterkwalter). De drie vormen waarvoor de gesignaleerde regelmatigheid niet op gaat zijn: rikkikn, ronkonkel en taalterkwaalter. Het laatste is een (minder voorkomende) nevenvorm van het wel regelmatige halterkwalter; rikkikn is een geluidnabootsing van het kwaken van een kikker; ronkonkel is een rijmvorm opgekomen naast rekonkel.
Naast de drie uitzonderingen op de regel, zijn er vijf vormen waarop de constatering niet van toepassing is omdat de betreffende segmenten in riepeltiepke, rietnspliet, romtommelderij, taaiterlaaiter en in porlmorln op dezelfde plaats worden gerealiseerd.
Stel de algemene regel nu op
(9) | [+achter] gaat vóór [+voor].Ga naar eind4 |
dan kan voorlopig worden uitgegaan van drie andere regelmatigheden die optreden als (9) loos wordt toegepast:
(10) | explosief gaat vóór nasaal |
(11) | [r] gaat vóór explosief |
(12) | explosief gaat vóór [1]. |
2.2. Intern rijmende woorden in het Nederlands
Onder (13) zijn 37 woorden uit de standaardtaal opgesomd, die op identieke wijze zijn gevormd als de voorbeelden onder (8). Ze zijn even willekeurig verzameld, zij het nu uit een veelheid van bronnen afkomstig.
(13) | abracadabra |
apegapen | |
etterletter | |
haaibaai | |
habbilabbie | |
hakketakken | |
hapsnap | |
harrewarren | |
hassebassen | |
hassiebassie | |
heutemeteut | |
hillebillen | |
hinkepinken | |
hocuspocus | |
holderdebolder | |
honnepon | |
hoteldebotel | |
hotemetoten | |
hotsebotsen | |
houtje-touwtje | |
husselebusselen | |
ietsjepietsje | |
kersvers | |
kinnesinne | |
kissebissen | |
lanterfanter | |
lariefarie | |
lellebel | |
nitwit | |
rambam | |
rampetampen | |
raudau | |
reutemeteut | |
roezemoezen | |
rompslomp | |
schorriemorrie | |
slakkebak |
Merk op, dat voor abracadabra, apegapen e.d. voor de eerste klinker weer een glottisslag moet worden aangenomen, gelijk bij het Groningse orbedor.
Regel (9) is zonder tegenvoorbeelden van toepassing op (13), behoudens bij rampetampen, raudau, reutemeteut en rompslomp. Voor de eerste drie daarvan geldt de regelmatigheid van (11), voor rompslomp kan voorlopig iets als (14) worden verondersteld:
(14) | [r] gaat vóór een spirant |
Wanneer de [r] velair of gutturaal wordt gerealiseerd, treden (11) en (14) niet in werking; daar geldt (9).
3.0. Woordparen met eindrijm
3.1. Woordparen met eindrijm in het Gronings
De voorbeelden zoals gepresenteerd onder (15) zijn wederom te vinden in Ter Laan (1929). Daarover vooraf nog het volgende. Wanneer Ter Laan (1929) zowel een volgorde X en Y bevat, als Y en X, is afgezien van opneming in de lijst vanuit de gedachte dat er in dat geval geen sprake kan zijn van een vaste of staande volgorde. Er is hier volstaan met vermelding van de ‘kale’ vormen, dus zonder de verbindende voegwoorden.
(15) | daai - waai |
gleer - smeer | |
goande - stoande | |
graauwn - snaauwn | |
groedeln - poedeln | |
gromm - bromm | |
grootn - blootn | |
grui - blui | |
haail - zaail | |
haandjn - taandjn | |
hain - fain | |
hak - (s) mak | |
hakkemak - vegezak | |
hap - snap | |
heegn - pleegn | |
heegn - steegn | |
heern - veern | |
hekn - stekn | |
hoddern - schoddern | |
holke - tolke | |
hötkn - stötkn | |
houern - snouern | |
hultn - bultn | |
hutseln - knutseln | |
inne - winne | |
jaizes - taizes | |
jeugd - vreugd | |
kantn - rantn | |
klaidn - raidn | |
koggeln - roggeln | |
krimmeln - wimmeln | |
krukkeln - sukkeln | |
kui - mui | |
kwikjes - strikjes | |
laand - zaand | |
laauw - flaauw | |
lak - flak | |
lak - smak | |
lek - bek | |
let - zet | |
loes - ploes | |
lortn - flortn | |
lustern - flustern | |
naain - braain | |
old - kold | |
op - top | |
raauw - traauw | |
rèln - drèln | |
schrievn - vrievm | |
soann - moann | |
tol - mol | |
vèln - bèln | |
wind - bekind | |
zaaiel - traaiel |
De onderlinge volgorde van de woordparen met eindrijm in het Gronings is klaarblijkelijk volgens soortgelijke principes tot stand gekomen als gecon-
stateerd zijn bij de intern rijmende woorden van paragraaf 2.1. (Dat klopt met de gedachte dat intern rijmende woorden ontstaan zijn uit vaste hendiadys-verbindingen). Principe (9) is in vrijwel alle gevallen werkzaam, daarna ook (11) (wegens raauw-traauw en rèln-drèln). Daarnaast moeten nog ‘verklaard’ worden: laand-zaand, lak-smak, let-zet, zaaiel-traaiel, vèln-bèln, wind-bekind. Daartoe kunnen we eerst regelmatigheid (14) uitbreiden tot:
(16) | liquide gaat vóór spirant. |
Na aanneming van
(17) | glide gaat vóór explosief |
resteren nog twee voorbeelden van de oorspronkelijke 54 gevallen, namelijk zaaiel-traaiel en vèln-bèln. Het is niet mogelijk daarvoor een regel op te stellen die een spirant voorrang geeft boven een explosief, omdat dat strijdig zou zijn met de regelmatigheden van (12) en (16) samengevoegd. Een andere oplossing is die waarbij vèln-bèln als een uitzondering wordt gekarakteriseerd, en waarbij voor zaaiel-traaiel (18) als werkzaam principe wordt aangenomen:
(18) | de relatief kleinste cluster gaat vóór. |
Uit diverse vormen, zoals klaidn-raidn, krimmeln-wimmeln, blijkt dat (9) een sterker principe moet zijn dan (18).
Overigens zijn onder (15) geen voorbeelden te vinden die strijdig zijn met regel (18) indien die ‘ondergeschikt’ wordt gemaakt aan (9), en hetzelfde geldt voor de reeksen die zijn opgevoerd onder (13) en (8).
3.2. Woordparen met eindrijm in het Nederlands
De belangrijkste bron voor de voorbeelden onder (19) is Stoett (1943), weer aangevuld met willekeurig verzamelde soortgelijke gevallen.
(19) | aai - draai |
bakken - klakken | |
deus - meus | |
eertje - kleertje | |
gaande - staande | |
geuren - kleuren | |
geus - meus | |
goed - bloed | |
grauw - blauw | |
haak - staak | |
hak - tak | |
hand - span | |
hand - tand | |
handel - wandel | |
hangen - verlangen | |
haren - snaren | |
haver - klaver | |
heerd - steert | |
heg - steg | |
heug - meug | |
heusje - beusje | |
kanten - ranten | |
kik - mik | |
kleuren - fleuren | |
land - zand | |
lerven - verven | |
letten - zetten | |
licht - dicht | |
liegen - bedriegen | |
mijken - smijken | |
naam - faam | |
op - dop | |
op - top | |
pellen - vellen | |
pot - god | |
raad - daad | |
reilen - zeilen | |
rekt - strekt | |
ruit - muit | |
rukken - plukken | |
schot - lot | |
schrijven - wrijven |
hoeren - snoeren | |
hoeten - toeten | |
hol(letje) - bol(letje) | |
hoop - stoop | |
hoot-poot | |
hot - tot | |
hou - touw | |
hutje - mutje | |
todden - vodden | |
teeuwes - meeuwes | |
waai - draai | |
wassen - plassen | |
wijd - zijd | |
zagen - klagen | |
zeil - treil |
Vier van de 57 gevallen zijn in strijd met regel (9), nl: bakken-klakken, mijken-smijken, waai-draai, zagen-klagen, waar steeds sprake is van een cluster aan het begin van het tweede rijmwoord. Gegeven vormen als heerd-steert, rukken-plukken, schrijven-wrijven e.d., is het niet mogelijk voor het Nederlands een sterkere status toe te kennen aan regel (18) dan aan (9). De opgesomde vier voorbeelden merken we daarom aan als uitzonderingen, net als ook schot-lot (noch kloppend met (9) noch met (16)), wijd-zijd (in strijd met (9)) en pot-god (in strijd met (9)).
Geen vermelding behoeven de 49 voorbeelden waarvoor de tot nu toe gestelde regels een juiste voorspelling doen. Alleen de combinatie licht-dicht behoeft nog aandacht, wat gebeurt in paragraaf 3.3.
3.3. Tussenbalans
Het is zinvol de tot dusver gehandhaafde regels nog eens te bezien. Principe (9) blijkt erg krachtig te zijn, sterker over het algemeen dan (18). Daarnaast zijn er de regelmatigheden (10), (11), (12), (16) en (17), die nog in een zeker verband met elkaar moeten worden gebracht.
Om redenen van generalisering verdient het aanbeveling om regel (12) te laten vervallen en (11) uit te breiden tot:
(21) | liquide gaat vóór explosief. |
Daarmee wordt taaiterlaaiter (par. 2.1.) tot een uitzondering, maar de combinatie licht-dicht (par. 3.2.) is nu wel verklaard.
Er zijn geen voorbeelden gevonden waaruit voorrang kan blijken tussen nasalen en spiranten; evenmin geldt dit voor de verhouding tussen bijvoorbeeld glides en liquiden/spiranten/nasalen. Toch, of: juist daardoor kunnen we de regels (10), (16), (17) en (21) samenvatten in één principe dat werkzaam is na (9) en na (18), nl.:
(22) | glide vóór liquide vóór explosief vóór nasaal vóór spirant. |
Omdat (22) op déze wijze een handig letterwoord (GLENS) op levert, is gekozen voor de volgorde nasaal vóór spirant.
Het volgende schema (23) bevat enkele Nederlandse en Groningse voorbeelden, waaruit duidelijkheidshalve de GLENS-volgorde nog eens blijkt:
4.0. Woordparen met beginrijm
Vanzelfsprekend gaan de drie uiteindelijk geformuleerde regels niet op voor idiomatische allitteraties. Voor het opsporen van fonologische regelmatigheden moet dus naar segmenten in andere posities worden gekeken. De paragrafen 4.1. en 4.2. zullen duidelijk maken, dat de ordening van de twee betrokken stafrijmende vormen (twee voegwoordelijk verbonden elementen) vooral kan worden beregeld met behulp van de eerste niet-rijmende consonant van elk van de twee leden.
4.1. Woordparen met beginrijm in het Gronings
De allitteraties opgevoerd onder (24) zijn in de eerste plaats afkomstig uit Ter Laan (1953: 149 e.v.). De verzameling is uitgebreid met behulp van Ter Laan (1929), en op andere wijzen.Ga naar eind5
(24) | baksels - braauwsel |
belapm - benaain | |
belkn - broaskn | |
bep - bes | |
bepoapt - bepist | |
ber - bolster | |
beroad - beraauw | |
bestòpm - benaain | |
boek - bak | |
braivm - bruln | |
dag - deur | |
deur - drumpel | |
dik - doen | |
dik - dubbeld | |
dik -dun | |
dòbm - dèin | |
fòts - foazel | |
flapm - fleern | |
giebeln - gaaieln | |
giern - groapm | |
groetjn - graimm | |
haim - heerd | |
hoakn - houzn | |
hoed - hoar | |
hoes - hòf | |
houkn - hörns | |
jakn - joagn | |
kaps - koal | |
kat - keuvel | |
kerk - klooster | |
kerk - kluus | |
kliedern - klijmm | |
kloetjn - klijmm | |
knibbeln - krinzeln | |
kop - kont | |
lamp - lontn | |
letter - laif | |
loekn - lastn | |
maark - munt | |
pier - pòl | |
te post - te peerde | |
pot - paan | |
raagn - reern | |
rakn - riwm | |
rap -roet | |
repeln - rebentern | |
repm - ruiern | |
roeg - raauw | |
rond - rij | |
roupm - raagn | |
roupm - reern | |
schaif - schèl | |
schepper - schriever | |
slag - schik | |
sleepm - slooin | |
sloot - sling | |
speern - spinkenaaiern | |
spoukn - spenèln | |
staart - stoal | |
te stöt - te slag | |
stroekn - strevèln | |
verschoel - verbaarg | |
vout - vin | |
voutn - voamm | |
vree - verbaarg | |
wipm - weevm | |
woord - wies | |
wotter - wind | |
zaik - zuchteg | |
zaikte - zeerte |
(In overeenstemming met de opmerkingen die in paragraaf 1. gemaakt zijn n.a.v. (5), zijn weggelaten: kind-kraai, kind-kuukn, man-macht, man-moes).
De set fonologische regels uit Cooper & Ross (1975: 71) levert bij nadere beschouwing weinig positieve gegevens voor de voorbeelden van (24). In plaats daarvan stellen wij in (26) een principe van afnemende
obstruentie voor:
(26) | de eerste niet-rijmende consonant van het eerste lid van een idiomatische allitteratie is meer obstruent dan de eerste niet-rijmende consonant van het tweede lid. |
De graden van obstruentie zijn ontleend aan Cooper & Ross (1975: 72)Ga naar eind6. Daar wordt de volgende reeks gehanteerd, die een afnemende obstruentie (oftewel: toenemende sonoriteit) te zien geeft van links naar rechts:
(27) | explosieven-spiranten-nasalen-liquiden-glides |
Toepassing van (26) op de gegevens van (24) levert het volgende resultaat. In 50 van de 70 gevallen wordt correct voorspeld. Zesmaal klopt het principe niet: belapm-benaain, maark-munt, slag-schik, speern-spirikenaaiern, verschoel-verbaarg, woord-wies. De overblijvende veertien gevallen betreffen die waarbij de te vergelijken consonanten even obstruent zijn, zoals in bèr-bolster, dik-dubbeld e.d. Daarvan zijn met behulp van de regel van Pānini een zes-tal te verklaren (het tweede lid heeft meer syllabes dan het eerste, cf. Cooper & Ross (1975. 71); via de clusterregel (18) zijn vormen als kerk-kluus, giern-groapm op te lossen; met behulp van etymologisering wordt bèr-bolster regelmatig wanneer bèr is ontstaan uit bed, en zo zou ook de volgorde rap-roet ‘regelmatig’ zijn, indien werd aangenomen dat roet ontstaan is uit een ouder roegt(e) (cf. Mnl. ruychte).
Het aantal gevallen (veertien) evenwel is te gering om op een bevredigende wijze regels op te kunnen stellen, zo lijkt 't.
4.2. Woordparen met beginrijm in het Nederlands
Een systematische verzameling van vaste allitteraties in het Nederlands is bij mijn weten niet voorhanden. Bruikbaar is ook hier Stoett (1943), weer aangevuld met elders aangetroffen voorbeelden.
(28) | appel - ei |
arfelik - eeuwig | |
bed - bult | |
bepakt - bezakt | |
blauw - blot | |
blikken - blozen | |
bont - blauw | |
bot - been | |
dag - dauw | |
dik - dun | |
dubbel - dwars | |
geknipt - geschoren | |
glans - glorie | |
gorre - guil | |
grappen - grollen | |
haantje - hentje | |
hot - haar | |
huid - haar | |
huis - haard | |
kannen - kruiken | |
kant - klaar | |
kap - keuvel | |
klak - keer | |
kruis - kras | |
kust - keur | |
oud lood - oud ijzer | |
lust - leven | |
paal - perk | |
pracht - praal | |
proper - pront | |
puntje - paaltje | |
reizen - rossen | |
rep - roer | |
ruiten - roven | |
schade - schande | |
schoen - slof | |
schots - scheef | |
slag - stoot | |
slotje - sleutel | |
spek - spinde | |
stegen - straten | |
steij - sprong | |
stijf - strak | |
stijf - stram | |
stok - steen | |
taal - teken |
klip - klaar | |
kloppen - kleuren | |
klus - kluis | |
koetjes - kalfjes | |
kommer - kwel | |
kort - klein | |
top - takel | |
vuur - vlam | |
water - wind | |
weer - wind | |
wikken - wegen | |
wis - waarachtig |
Toetsing van het principe van afnemende obstruentie (26) levert een vrijwel gelijke uitkomst als bij het Gronninger materiaal: op een totaal van 58 gevallen wordt 39 maal correct voorspeld, vier maal incorrect (blauw-blot, slag-stoot, taal-teken, weer-wind) en zestien keer is (26) niet van toepassing. Pānini biedt ook hier weinig hulp, zodat de conclusie hier vooralsnog gelijk moet zijn aan die onder par. 4.1. Overigens kan de etymologie wellicht ook hier uitkomst bieden bij ‘onregelmatigheden’ als weer-wind, gegeven het ontstaan van weer uit weder.
5. Besluit
In zijn dissertatie concludeert Thun (1963) ten aanzien van de ‘reduplicatives’ als hurly-burly (p. 301): ‘The words in which the initial consonant is changed are most heterogeneous.’ En: ‘The more unexpected the combination, the stronger the effect of rime jingle. () In the OED (Oxford English Dictionary, SR) we sometimes find the phrase “Of fanciful formation”. This may be said to be a loose way of accounting for the origin of a word, but it is sometimes the only explanation we can give.’
Hier is geprobeerd, aan te tonen dat voor het Gronings en het Nederlands geldt, dat de betreffende groep - en evenzeer de verzameling van rijmende woordparen - minder heterogeen is dan verondersteld, als maar gelet wordt op zekere fonologische eigenschappen van de voorbeelden uit die groepen. Dan blijken de combinaties niet zo vreemd te zijn als bijvoorbeeld Thun aanneemt. Wellicht kunnen voor de verklaring van de vorm en de volgorde van de beschreven gevallen de bedoelde fonologische verschijnselen tot uitgangspunt dienen.
Kirchner (1956: 391) bevat onder andere een lijst van 32 intern rijmende woorden en eindrijmende paren van het Duits. Als we voorbij gaan aan de semantisch bepaalde volgordes in de zinnen ‘Not kennt kein Gebot’ en wie der Herr, so 's Geschirr’, dan blijken van de 30 gevallen 28 te zijn gevormd in overeenstemming met de regels (9) en (22). Twee kloppen niet: ‘auf Schritt und Tritt’ en ‘Weg und Steg’.
Aangezien bij vluchtig doorbladeren van een Fries woordenboek ook enkel ‘regelmatige’ vormen werden aangetroffen, zal het bij de bedoelde regels wel niet gaan om taalspecifieke principes. (Voor staande allitteraties is geen poging gedaan om Duitse, Friese of Engelse voorbeelden te vinden.)
In tegenstelling tot bijvoorbeeld Ross (1977) is hier afgezien van gevallen met meer dan twee elementen zoals
(29) | Brimbrambrorium |
Kli Kla Klawitter | |
Friede, Freude, Eierkuchen |
Ook andere stereotiepe combinaties zoals van kleuren (30), namen (31) en andere (32) zijn buiten beschouwing gelaten:
(30) | Rood-Wit |
Oranje-Zwart | |
zwart-wit | |
de geel-zwarten | |
(31) | Koot en Bie |
Jacobse en Van Es | |
Walden en Muyselaar | |
Bram en Freek | |
(32) | door merg en been |
pijl en boog | |
kat en muis | |
kant noch wal |
Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of in gevallen als deze de onderlinge volgorde ook is bepaald op grond van zekere fonologische principes. Op grond van de voorgaande paragrafen is een dergelijke veronderstelling op voorhand niet onredelijk.
Bibliografie
Cooper, W.E., & J.R. Ross (1975) | ‘World Order’. In: Papers from the Parasession on Functionalism (pp. 63-111) Chicago Linguistic Society |
Kirchner, G., (1956) | ‘Der Reimklang im Englischen’. In: Zeitschrift für Anglistik und Amerikanistik 4 (pp. 389-447) |
Laan ter, K., (1929) | Nieuw Groninger Woordenboek, Groningen - Den Haag |
Laan tr, K., (1953) | Proeve van een Groninger Spraakkunst, Winschoten |
Müller, M., (1909) | Die Reim- und Ablautkomposita des Englishen, Straatsburg |
Ross, J.R., (1977) | ‘Der Ton macht die Bedeuting’, ongepubliceerd, FU Berlijn. |
Stoett, F.A. (1943) | Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen. Uitdrukkingen en Gezegden naar hun oorsprong en beteekenis verklaard, Zutphen |
Thun, N., (1963) | Reduplicative words in English (etc.), Lund |
- eind*
- Een woord van dank is op z'n plaats aan het adres van drs. A.M. van der Hoeven, en aan drs. C.A.J. Hoppenbrouwers, die door zijn opmerkingen bijdroeg tot herformulering van eerdere versies van dit artikel en die waardevol materiaal verschafte.
- eind1
- Het betreffende artikel draagt de woordspelerige titel ‘World Order’, en niet ‘Word Order’, zoals begrijpelijk in de index van CLS 1975 staat, en zoals ook Bax en Van den Heuvel het aanhalen in hun bijdrage in de Sassenbundel (p. 131).
- eind2
- Twee voorbeelden zijn onder (8) niet opgenomen, nl. bagstag en smakhak. Het gaat hier om toevallige composita. In de Engelse literatuur worden om diezelfde reden samenstellingen als cook-book en night-light evenmin als echte rijmvormen aangemerkt.
- eind3
- In eigenlijke zin kan er niet steeds worden gesproken van een ‘samenstelling’. Zo komt bijvoorbeeld noch kirrie noch mirrie los voor, e.d. Bij gebrek aan beter wordt hier de term gehanteerd.
- eind4
- Hier is dus uitgegaan van een Noordelijke - of tongpunt - [r].
- eind5
- Ik dank met name de heer K.G. Pieterman te Zandeweer voor de gegevens die hij verstrekte.
- eind6
- Cooper & Ross maken gebruik van het begrip ‘obstruentie’ in twee van de zeven regels, nl. 56d. en 56g. (p. 71), die voor de hier gebruikte gegevens niets opleveren.