Tabu. Jaargang 10
(1979-1980)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingMijn onderzoekje is verricht in het kader van een cursus ‘Geschiedenis van de Taalkunde’, waarbij de syllabus ‘Traditionele en Moderne Grammatica’ (Elffers & de Haan (1979)) en het artikel ‘Structuralistische en Generatieve Taalkunde’ (Elffers (1977)) als achtergrondinformatie zijn gebruikt. Het belangrijkste doel van onderzoek naar metatheoretische uitspraken is wel onderzoek naar de waarde en de functie van die uitspraken. Metatheoretische uitspraken blijken i.t.t. wat je zou verwachten de verhouding tussen de verschillende ‘theorieën’ alleen maar te verduisteren, omdat de uitspraken vaak erg oppervlakkig, onvolledig en onderling tegenstrijdig zijn. Hiervoor zijn een aantal verklaringen te geven. Ten eerste de complexiteit van de materie, die zich niet in een klein overzichtje ontwarren laat en ten tweede de vaak ‘propagandistische’ functie van de uitspraken. Ga naar eind1. Ze hebben immers vaak tot doel de eigen benadering t.o.v. andere eerdere benaderingen, die als ontoereikend of onjuist beschouwd worden, in het zonnetje te zetten, omdat de eigen theorie wel als toereikend of althans als meer toereikend beschouwd wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Het onderzoekjeAchtergronden Mijn onderzoekje kan beschouwd worden als een aanvulling op het onderdeel T.G.G.-metatheoretische uitspraken van na 1960' van de eerder genoemde syllabus, waarbij nog eens extra benadrukt moet worden, dat het om het beeld en niet om de realiteit van die verhoudingen gaat. Je zou kunnen verwachten door de toenemende afstand tussen de verschillende benaderingen en door het feit dat de T.G.G. haar doorbraak gehad heeft, dat de meer recente uitspraken in T.G.G.-inleidingen wat vollediger, minder tegenstrijdig etc. en minder propagandistisch zijn. Ik heb ± 35 inleidingen, die vrijwel alle voor beginners bestemd zijn, doorgewerkt, waarvan er slechts 7 in -meer of mindere mate bruikbaar bleken, omdat slechts deze 7 enige metatheoretische uitspraken bevatten betzij in een korte inleiding hetzij in een kort historisch overzicht. De andere waren onbruikbaar, hoewel ze vaak wel het doel, de data en de methoden van de T.G.G. weergaven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verhouding traditionele grammatica - T.G.G.In de syllabus wordt gesteld, dat met de opkomst van de T.G.G. een herwaardering van de traditionele grammatica plaatsvindt. De traditionele grammatica wordt echter als inadequaat beschouwd, waarvoor naast en door elkaar 3 diagnoses gesteld worden.
Hieronder volgen de belangrijkste punten, die ik m.b.t. het bovenstaande gevonden heb; ik zal slechts de naam van de auteur(s) vermelden. Bornstein bevat een klein historisch overzicht. Zij geeft zowel 1. (c) als 2. (a,b) en 3. (b) expliciet aan.
Grinder/Haden Elgin geven impliciet aan, dat de data van de traditionele grammatica en de T.G.G. gelijk zijn, maar dat de methoden verschillen (gedeeltelijk 2. en 3.). Jacobs geeft bij zijn bundel een kleine algemene historische inleiding, waarin hij vermeldt dat de T.G.G. de oude traditie van universele of rationele grammatica terugbracht gecombineerd met sommige van de beste inzichten van Jespersen. Hij vermeldt expliciet dat de data van de traditionele grammatica en de T.G.G. gelijk zijn (=gedeeltelijk 2.). Jacobs/Rosenbaum beginnen hun historisch overzichtje bij de grammatica van Port Royal (1660)Ga naar eind4. ‘Syntactic Structures’ van Chomsky betekende een terugkeer naar de oude traditie van het zoeken naar verklaringen voor de linguistische intuïties van de ‘native speaker’ en zijn creativiteit (= gedeeltelijk 2.). Jacobsen is een soort ‘geschiedenisboek’ en bedoeld voor vergevorderde taalstudenten. De T.G.G. is een uitvloeisel van het structuralisme en een terugkeer naar bepaalde aannames van de traditionele grammatica. De T.G.G. heeft verband met de rationalistische grammatica van Port Royal, die bovendien van universalia, uitgaat. Jespersen behoudt het idee van de univer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
salia,maar legt geen verband tussen deze en de taalverwerving, bovendien werkt hij vanuit een empiristische traditie. Zowel de theorie van Port Royal als van Jespersen zijn in essentie correct, immers ze zijn gebaseerd op de intuǐtieve kennis van de ‘native speaker’, maar ze moeten expliciet geformuleerd worden (= 2. (gedeeltelijk) en 3.). De benadering van zowel Port Royal als de T.G.G. is deductief, grammatica is een regelbepalend fenomeen. De T.G.G. is echter geen opstanding van de traditionele grammatica. Liles heeft wel een klein historisch overzicht, maar doet geen uitspraken over de verhouding traditionele grammatica-T.G.G. Nivette noemt Port Royal als de inspiratiebron van Chomsky. Allen, behalve Jacobs noemen Port Royal expliciet, hoewel niet iedereen een kleine schets van deze grammatica geeft. Bovendien wordt door allen een onderscheid gemaakt tussen de traditionele grammatica van de Grieken en Romeinen en die van Jespersen, die zich meer bezig hield met onderzoek dan met regulering van de levende en veranderende talen, omdat hij inzag, dat de traditionele classificaties niet voldeden, hoewel hij wel het idee van universele categorieën bleef hanteren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De positie van het structuralismeDe syllabus geeft niet veel informatie over het beeld van de positie van het structuralisme in T.G.G.-inleidingen; het wordt slechts genoemd i.v.m. punt 1. (zie p. 2.): Het structuralisme suggereert vaak dat de uitspraken, die de traditionele grammatica doet, onjuist zijn. Het zet zich af tegen b.v. het idee van universele categorieën, waarmee alle talen te beschrijven zouden zijn. Structuralistisch onderzoek zou uitwijzen, dat de aannames van de traditionele grammatica i.v.m. universalia onjuist zijn en dat elke taal in zijn eigen termen beschreven moet worden i.t.t. de T.G.G., die juist suggereert dat die aannames door syntactisch onderzoek bevestigd zullen worden. Het artikel van Elffers bevat een analyse van het chaotische en onvolledige beeld van het structuralisme binnen T.G.G.-inleidingen. Hieronder volgt een zeer korte schets van het beeld van het structuralisme in de door mij doorgenomen inleidingen. Bornstein noemt de Saussure als de grondlegger van de descriptieve linguistiek. Vervolgens noemt ze een aantal vertegenwoordigers van het Amerikaanse structuralisme, nl. Boas, antropologisch + een descriptieve inductieve methode; Sapir deductief + psychologische verklaringen; Bloomfield, behaviouristisch, descriptief, geen semantiek; Fries, inductieve methode voor een descriptieve linguistiek. Elke taal moet in zijn eigen, dus niet in universele, termen beschreven worden. De structuralisten waren met hun ‘verzamelen’ en ‘classificaties’ op de verkeerde weg. De T.G.G. zet zich af tegen het niet universele karakter van het structuralisme. Grinder/Haden/Elgin benadrukken zowel enkele voor- als nadelen van het structuralisme en dan vooral van het Amerikaanse behaviourisme. Voordelen: de gesproken taal is object van linguistisch onderzoek; een grammatica moet i.v.m. de eis van wetenschappelijkheid expliciet geformuleerd worden; een grammatica mag niet normatief zijn en moet aandacht hebben voor sociaal en anders bepaalde variaties. Nadelen: de semantiek is extra-linguistisch; de scheiding tussen systemen, die verbiedt dat men informatie uit een hoger systeem gebruikt voor een lager. Het structuralisme is het begin van het transformatie begrip, waarop de T.G.G. verder bouwt. Jacobs noemt het onderscheid in synchronie en diachronie en het vergelijken van Indianentalen (Boas, Sapir). Het structuralisme ziet een grammatica als een eindig systeem, de grammatica maakt uitsluitend gebruik van fysische data, de betekenis wordt buiten de theorie gehouden, de gesproken taal is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
object van linguistisch onderzoek, er bestaan verschillende taalnveaus en syntactisch gedrag kan niet goed door het structuralisme verklaard worden. Het idee van universalia wordt afgewezen. Hij heeft een positieve waardering voor het werk van de structuralisten. Jaoobs/Rosenbaum stellen dat structuralisten als Bloch, Harris, Bloomfield etc. de linguistiek wetenschappelijk maakten; zij negeerden talige intuǐties; de basis voor linguistisch onderzoek bestaat uit fysische data, dan volgen de fonologie, de syntaxis en tenslotte de semantiek, die echter nooit in praktijk werd gebracht. Men gebruikte veel methodologische tests. De T.G.G. keerde terug naar de ideeën van intuǐtie en creativiteit. Jacobsen stelt dat het Amerikaanse structuralisme als belangrijkste band met de T.G.G. de ‘immediate constituent’ analyse heeft. Het Amerikaanse structuralisme heeft de volgende kenmerken: behaviouristisch (Bloomfield), fysische data, anti-mentalistisch verband met de antropologie, talen in eigen termen beschrijven, geen universalia, organisatie van geluid en segmentatie. De T.G.G. was vooral een syntactische revolutie, tegen het taxonomisch begrip van het structuralisme. De T.G.G. is een uitvloeisel van het structuralisme en tegelijk een reactie daarop en het structuralisme heeft een dergelijke positie t.a.v. de traditionele grammatica. Liles stelt dat het structuralisme zich afzet tegen de traditionele grammatica omdat deze inadequaat is; talen moeten in hun eigen termen beschreven worden, de semantiek is extra-linguistisch. Nivette noemt het onderscheid in synchronie en diachronie i.v.m. het structuralisme en het empirische en statische karakter van die theorie. De T.G.G. is daarentegen rationalistisch, dynamisch en synchroon. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. ConclusieHet is opvallend dat er van de ± 35 boeken maar 7 overbleven, waaruit men zou kunnen concluderen, dat de meeste auteurs een historisch overzicht niet nodig vinden, omdat zij óf de materie te ingewikkeld vinden om in een kort overzichtje te stoppen óf de antecedenten van de T.G.G. niet belangrijk genoeg vinden i.v.m. hun doel. Hoewel het erg moeilijk is om uit zó weinig materiaal conclusies te trekken, kan ik, geloof ik, toch wel zeggen dat de inleidingen nog steeds onvolledig en niet al te duidelijk zijn en dat ze de eigen theorie, d.i. de T.G.G. toch wel als de beste beschouwen. Mijn conclusie luidt dan ook dat 6 van de zeven, immers Jacobsen is een ‘geschiedenisboek’ en niet een inleiding zoals de andere 6, een inleiding als een ‘verplicht nummertje’ zien, waarmee ze bovendien voor hun publiek een verantwoording geven van hun theoretische kader, nl. de T.G.G. Het beeld, dat de beginner voorgschoteld krijgt is echter zeer onvolledig en onduidelijk, zodat het naar mijn mening voor de beginner beter is, dat dergelijke historische overzichten achterwege gelaten worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|