Tabu. Jaargang 10
(1979-1980)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het domein van lexikale regelsGa naar eind*
|
(1) Wasow geeft de volgende vijf distinktieve criteria voor lexikale regels en transformatieregels. | ||
lexikale regels | transformaties | |
---|---|---|
Criterium 1 | zijn struktuurbehoudend | hoeven niet struktuurbehoudend te zijn |
Criterium 2 | kunnen grammatikale kategorieën veranderen | veranderen geen knoop-labels |
Criterium 3 | zijn ‘lokaal’; hebben alleen betrekking op NP's die in functionele relatie staan met het werkwoord. (NP's in subcategorisatieschema van V) | zijn niet ‘lokaal’; zijn geformuleerd in termen van strukturele eigenschappen van boomdiagrammen. |
Criterium 4 | werken vóór transformaties | kunnen gevoed worden door transformaties |
Criterium 5 | hebben idiosynkratische uitzonderingen | hebben weinig of geen uitzonderingen |
Een korte bespreking van deze criteria: Bij criterium 1 moeten we ‘struktuur’ interpreteren als ‘syntaktische struktuur’. Maar zodra we dat doen, kunnen we criterium 4 wel laten vallen, omdat
1 en 4 op hetzelfde neerkomen. Uit zowel 1 als 4 kunnen we opmaken dat lexikale regels en transformatieregels langs elkaar heen werken. Zijn lexikale regels geordend vóór transformationele, dan is er voor hen helemaal geen struktuur om te veranderen. Volgen ze op transformationele regels, dan kunnen ze de eerdere syntaktische struktuur niet aantasten. Met criterium 2 wordt gedoeld op transpositie, bijvoorbeeld verandering van het label V in het label N, door nominalisering (werken wordt werk of werking) en met criterium 3 wordt bereikt dat alleen de funktionele relaties van een werkwoord (subjekt, objekt, indirekt objekt) toegankelijk zijn voor lexikale operaties. We kunnen bijvoorbeeld op basis van een transitief werkwoord een compositum vormen door een NP uit het subkategorisatieschema te kombineren met de verbale stam of met een derivatie daarvan: wijnschenker, autocontrole en huizenverkoop zijn goed, maar *gelovigenschenker, *op-de-grote-wegcontrole en *vandaagverkoop niet.
Criterium 5 spreekt voor zich. Transformaties zijn operaties op abstrakte strukturen, los van hun lexikale inhoud. Een vraagwoord kan dus altijd naar de eerste positie van de zin, ongeacht de lexikale vorm van die zin. Maar een lexikale regel is tamelijk konkreet. Hij werkt op woorden zonder acht te slaan op hun syntaktische positie, maar lang niet op alle woorden die voldoen aan de struktuurbeschrijving van de lexikale regel. Hij moet per geval ‘weten’ of hij wel of niet van toepassing is. Neem formaties op -ing, op basis van een verbale stam. Er is wel benoeming, bevalling, afstraffing, maar niet *noeming, *valling of *straffing. Hetzelfde geldt voor de lexikale regel die agentiva beschrijft. Wel bevelhebber, voorzitter, dwarsligger, niet *hebber, *zitter, of *ligger.
2. Een deel van Wasow's criteria keert terug in de karakteristiek van woordvormingsregels die Roeper & Siegel (1978) geven in het kader van hun studie over composita met een verbale afleiding als kern (‘verbal compounds’, type drankvoorziening, kerkganger, woningbouw, handgemaakt, zonverbrand, welgemikt, etc.).
(2) | (WVR = woordvormingsregel) | |
a. | WVR's hebben geen betrekking op ‘phrasal categories’; | |
b. | WVR's kunnen de syntaktische kategorie veranderen; | |
c. | WVR's maken geen gebruik van variabelen voor niet-aangrenzende kategorieën; | |
d. | WVR's kennen geen extrinsieke ordening; | |
e. | WVR's gaan samen met semantische kompositionaliteit; | |
f. | WVR's laten ruimte voor idiosynkratische informatie. |
Opmerkingen bij (2): Criterium b is hetzelfde als 1.2, c is identiek aan 1.3, f is vergelijkbaar met 1.5 en e komt niet voor bij Wasow. In het laatste geval wordt bedoeld dat de betekenis van een morfologisch geleed woord een funktie is van de betekenis van de samenstellende delen, of althans dat de betekenis van een gelede vorm een systematische relatie onderhoudt met de betekenis van de stam plus de betekenis of funktie van het affix.
De sterkte van e wordt wel enigermate ontkracht door f.
Door criterium a worden woordgroepen uit de morfologie, en dus uit het lexikon, geweerd en met criterium d wordt recht gedaan aan het feit dat affixen in onderling verschillende volgordes kunnen voorkomen. Denk aan de standaardvoorbeelden uit het Engels: organizational en industrialize (ize + al en al + ize) en aan de Nederlandse afleidingen voorzitterschap en wetenschapper, voogdijschap en maatschappij. Overigens zijn dit soort tegengestelde volgordes nu niet bepaald karakteristiek voor de morfologie van het Nederlands.
3. Aan deze criteria voegen we er voorlopig nog enkele toe die exklusief het domein van de syntaxis
kenmerken. Complementeerders: dat, of, etc., stellen zich niet beschikbaar voor woordvormings-processen. Dat geldt ook voor tempus-dragers (werkt, werkte): weliswaar worden tempus-affixen gefourneerd door de morfologie, maar ze funktioneren alleen in een syntaktische kontekst. Pronomina hebben evenmin toegang tot lexikale regels, ook al danken zij hun fonologische vorm (ik, mij) aan een, voor elk type pronomen verschillend, morfologisch paradigma. De indexen, die pronomina in een bepaalde syntaktische omgeving binden aan een antecedent, zijn eveneens absent in het domein van het lexikon. Zo ook ontbreken daar de determinatoren.
In schema (3) geven we een inventaris van de opgesomde distinktieve kenmerken voor lexikale en syntaktische regels, met weglating van 2 d.
(3) | |||
Domein | |||
---|---|---|---|
Lexikon | Syntaxis | ||
1. | struktuurbehoudend | + | - |
2. | transpositie | + | - |
3. | lokaal | + | - |
4. | semantische kompositie | + | - |
5. | idiosynkrasie | + | - |
6. | variabelen (2 c) | - | + |
7. | COMP/tense | - | + |
8. | indexen | - | + |
9. | ‘phrasal categories’ | - | + |
4. We zullen de lijst kenmerken van (3) onder de loep nemen met het doel het aantal ervan te reduceren, door de redundanties zo veel mogelijk weg te nemen. Niet alle genoemde criteria krijgen dezelfde aandacht: criterium 3.4 vinden we bijvoorbeeld niet zo problematisch, dus laten we dat met rust.
De beoogde reduktie zullen we proberen te bereiken door de notie ‘phrasal category’ zo te definiëren, dat de kenmerken 1, 3, 6, 7, en 8 automatisch volgen.
Syntaktische regels hebben betrekking op woordgroepen (‘phrasal categories’) en WVR's niet. WVR's werken dus op een kleiner domein dan transformatieregels, namelijk op het woorddomein. De konsequentie van deze domeinafbakening is dat onderstaande konfiguraties alleen als woordgroep te analyseren zijn.
(4) | Perzische olieboycot | valse herdershond |
dode talenleraar | dubbele bodemtheorie | |
gelabelde hakennotatie | tweede woningbelasting | |
onzuivere koffieschenker | vrije marktprincipes | |
wilde dierentemmer | derde huwelijksreis |
Dergelijke konfiguraties zijn ook door Roeper & Siegel gesignaleerd: voor hen is American historyteacher weliswaar ambigu, maar dan zo dat in de woordgroeplezing American adjectief is bij het nomen historyteacher en dat in de woordlezing American history als één woord gezien moet worden. Hoe dat ook zij met betrekking tot het Engels, de data van (4) zijn volgens ons ambigu. In het Zuidafrikaans schijnt karakteristiek (2)a helemaal niet op te gaan (De Villiers, 1979):
(5) | baie-laat-slaper |
besonder-hard-prater | |
kerk-toe-ganer | |
huis-toe-verlanger | |
stroom-op-swemmerij | |
pad-langs-loperij | |
agter-die-muur-loper | |
laat-in-die-bed-kommerij | |
met-die-hand-in-die-sak-stanerij | |
vroue-en-kinder-hater |
Zo nu en dan duikt er ook in het Nederlands wel wat verdwaalde syntaxis op in de morfologie, maar Zuidafrikaans gaat het er niet toe. Afgezien van de gememoreerde kategorie NP + N (4) valt er te wijzen op konstrukties als een laat maar waaien-houding, (ik heb) ik weet niet hoeveel (boeken), die we wel naar de taalperiferie mogen sturen, en op produktievere konstrukties als een zware roker (Zie Van den Hoek (1974)):
(6) | een goede speler |
een zware roker | |
een snelle beslisser | |
een professionele schaker | |
een duidelijke vergissing | |
een openlijke geweldpleging |
In sommige gevallen van (6) zijn de woordgroepen ambigu, omdat er een adjektivische en een adverbiale lezing is: een zware roker betekent dan respektievelijke een zwaar individu dat rookt en een individu dat zwaar rookt. Het is alsof hier een verbale konstituent in zijn geheel getransponeerd wordt tot een nominale konstituent. Het ‘oorspronkelijke’ adverbium verandert daarbij in een adjektief, blijkens het paramorfeem e (zware), dat zich nooit aan adverbia hecht. Vergelijkbare gevallen levert (7):
(7) | een hele grote |
een ernstige zieke | |
een dikke honderd |
Dergelijke gevallen beschouwen we maar als uitschieters, omdat we toch geneigd zijn informaties als een zware gehandicapte (adverbiale lezing) af te keuren, en een zwaar gehandicapte niet.
Nominaliseringen als een duidelijke vergissing laten zelfs alleen een adverbiale lezing van het adjektief toe. De korresponderende verbale konstituent is zich duidelijk vergissen. Dit in tegenstelling met bijvoorbeeld een betreurenswaardige vergissing, aangenomen dat zich betreurenswaardig vergissen niet kan.
In al deze gevallen lijkt het erop dat er ‘phrasal categories’ in het geding zijn. De subkategorisatieschema's van werkwoorden moeten dus naast subjekten, objekten en indirekte objekten, ook adverbiale bepalingen bevatten, anders valt de korrespondentie tussen NP's met een genominaliseerde kern en de VP of S met het verbum als kern niet te formuleren. In konstrukties als (6) kunnen we een direkt objekt toevoegen, zij het niet in alle gevallen:
(8) | een goede pokerspeler |
een zware pijproker | |
een openlijke geweldpleging (als in (6)) |
De met (8) korresponderende subkategorisatieschema's zouden, afgezien van ambiguiteiten, in elk geval zoveel informatie moeten verschaffen, dat (8) kan worden gerelateerd aan (9):
(9) | x speel - goed poker |
x rook - zwaar pijp | |
x pleeg - openlijk geweld |
De criteria 1, 2, 3 en 9 van schema (3) blijken in geval van nominalisering met elkaar in konflikt. Dat komt des te sterker tot uitdrukking wanneer we het lege subjekt x lexikaal invullen.
(10) | de openlijke geweldpleging van een troep op hol geslagen jongelieden |
Als nominalisering een lexikale regel is, dan zou de regel struktuurhoudend en lokaal moeten zijn, en geen ‘phrasal categories’ mogen behelzen. Wat een syntaktische analyse blokkeert, is de transpositie van het verbum tot nomen.
Wat is er mis met deze voorstelling van zaken?
5. Als we subkategorisatieschema's opvatten als een soort dieptestruktuurkonfiguratie van een werkwoord, conform Chomsky (1965), Vergnaud (1973) en Roeper & Siegel (1978), dan zullen we er nooit in slagen om ‘phrasal categories’ buiten het lexikon te houden. Chomsky heeft ze er zelf in gestopt volgens (11).
(11) | frighten, [+V, +- NP, (+ selektie restrikties)] |
In een ‘lexical entry’ wordt dus een syntaktische struktuur gedefiniëerd. Dat dit tot begripsverwarring kan leiden komt aardig tot uiting in de omstandigheid dat Roeper & Siegel een ‘adjustment rule’ moeten verzinnen om een compositumregel (‘compound rule’ voor ‘verbal compounds’, zie begin paragraaf 2 hierboven) te laten werken op woorden en niet op woordgroepen. Roeper & Siegel stellen dat alleen de ‘First Sister’ van het werkwoord geselekteerd kan worden ter vorming van een ‘verbal compound’. Dat wil zeggen dat het direkt objekt beschikbaar is bij transitieve werkwoorden, en adverbiale bepalingen bij intransitieve werkwoorden. Overeenkomstig dit ‘First Sister Principle’ kunnen we composita maken als de volgende:
(12) | koffiezetter | * vaakzetter |
sokophouder | * hoogophouder | |
snelwandelaar | * gisterenwandelaar | |
landbewerking | * Frieslandbewerking | |
kippenfokkerij | * thuisfokkerij | |
objektdeletie | * opnieuwdeletie |
Op dit principe zelf hoeven we niet in te gaan. Het gaat er evenwel om dat de ‘compound rule’ in strijd is met het ‘no-phrasal categories’ principe. Dat hadden Roeper & Siegel wel in de
gaten, en daarom bedachten zij een regel ‘Subcategorization Insertion’ die, voorafgaand aan de compositum regel, de eerste zus van het werkwoord verandert van een konstituent in een woord, ofwel van een N''' in een N. Dat woordgroepen van het niveau N''' niet beschikbaar zijn voor de vorming van composita blijkt uit (13)
(13) | * een twee-vrouwen-met-blonde-harenliefhebber |
* een alle-foto's-van-James Dean-verzamelaar | |
* een een-automobiliste-met-pech-helper | |
* een een-orginele-Spaanse-gitaar-met-pas-nieuwe-kattedarm-snaren-aanbieding |
Wel goed - zie ook (4) - zijn informaties met een N'' als eerste lid:
(14) | een blonde-vrouwenliefhebber |
een Spaanse-gitaaraanbieding | |
een vrouwelijke-automobilistenhelper |
De operatie van Roeper & Siegel is een syntaktisch proces binnen het lexikon. Alleen al de notie ‘First Sister’ is van syntaktische oorsprong. Toepassing daarvan op een subkategorisatieschema komt op hetzelfde neer als toepassing op een syntaktische dieptestruktuur (anno 1965). Om uit deze terminologische, en daardoor ook inhoudelijke, chaos te ontsnappen, zouden we ‘phrasal categories’ en syntaktische bomen eigenlijk uit subkategorisatieschema's moeten weren. In plaats daarvan moeten we een predikaat-argument-struktuur opvoeren die informatie verschaft over het aantal open plaatsen bij een predikaat. Een transitief werkwoord zou dan alleen gerepresenteerd worden als (15).
(15) | P(x,y): zien, kopen, maken, bouwen, wensen, dragen, etc. |
Op lexikaal niveau (i.c. compositum-niveau) is het mogelijk om x of y (volgens het ‘First Sister Principle’ alleen y) in de vorm van N, N' of N'' te combineren met het predikaat (respektievelijk vrouwenliefhebber en blonde-vrouwenliefhebber), en op syntaktisch niveau worden x en y alleen als ‘phrasal categories’, N''', gerepresenteerd, zie nominalisering (9).
We kunnen deze verschillende domeinen wel uittekenen in boomdiagrammen:
(16) | Nominale Constituent (N''') | |||||
Det | Q | Adj | N | N | NP | |
(de) | (twee) | (blonde) | (vrouwen) | (met) | (nijlonkousen) | |
(die) | (vele) | (mooie) | (films) | (van) | (Charlie Chaplin) | |
(Karel's) | (enige) | (slechte) | (gedicht) | (in) | (de nieuwe bundel) |
(18) | Verbale Constituent (V''') | |||
modaal/temporeel adv. | A'''/P''' | P'''/N''' | V | |
(misschien) | (beter/op zolder) | (de stoel) | (repareer) | |
(mogelijk) | (snel) | (naar de stad) | (rijd) | |
(gelukkig)(vandaag) | (lekker/op het strand) | (lig) |
De feiten met betrekking tot de vorming van ‘verbal compounds’ nodigen ons uit tot de volgende stelling:
(20) | Lexikale regels zijn gebonden aan het X" domein |
Deze domeinbeperking sluit de meeste karakteristieken van (3) automatisch in, namelijk 1,3, 6, 7, 8 en 9.
6. De notie ‘struktuurbehoudend’ is, zoals al opgemerkt, exklusief syntaktisch. Zouden we er
mee opereren binnen het domein van het lexikon, dan is het begrip ‘transpositie’ er al mee in strijd: een van een verbale stam afgeleid nomen heeft, volgens de gangbare opvattingen, meer struktuur dan de verbale stam, vergelijk [werk]V en [[werk]V]N en [[werk]V ing]N.
Door nu subkategorisatieschema's alleen te formuleren in termen van open plaatsen bij een predikaat, kunnen we ook niet meer spreken van al of niet struktuurbehoudende operaties op zo'n schema, want er is daar geen syntaktische struktuur. Wanneer we nu de status van bijvoorbeeld nominalisering bezien, dan kunnen we de korrespondentie tussen een verbum en een genominaliseerde afleiding beschrijven met een lexikale regel die een affix levert en transpositie bewerkstelligt, maar een syntaktische beschrijving is uitgesloten.
De funktionele korrespondentie tussen de N‴ en de S-konfiguratie kan echter wel lexikaal beschreven worden.
(21) | P(x,y): | a) Miesx bouwt woningeny |
b) de bouw van woningeny door Miesx |
Door de domeinbeperking (20) krijgen we het criterium ‘lokaal’ cadeau. We nemen maar aan dat dit geen nadere uitleg behoeft en bekijken vervolgens de criteria 3.7 en 3.8 (3.6 slaan we over, ook al is de afwezigheid van ‘medial variables’ wellicht ook een gevolg van de domeinbeperking). Volgens 3.7 vallen COMP en tense buiten het bereik van lexikale regels. Ook dat is struktuurbepaald, volgens (19). Daarom zijn formaties als (22) niet mogelijk.
(22) | * een liefhadder (voormalige liefhebber) |
* een brildroeger | |
* een hoerenlieper | |
* een of-vrager |
De afwezigheid van indexen bij lexikale regels kunnen we demonstreren aan de hand van (23).
(23) | a. | de belegger in huizenx | laat zex zelf bouwen |
huizenbouwer | * ze-bouwer | ||
b. | als er een televisiey | in huis is, kijk je ery steeds naar | |
televisiekijker | * ernaarkijker |
Indexen zijn tekens die ervoor dienen om meerdere labels semantisch (koreferentie) te verbinden. Als nu een pronominaal objekt in het voor de morfologie toegankelijke V'' domein valt, dan verwijst de index van het pronomen toch naar een N''' domein, dat niet toegankelijk is.
Hetzelfde geldt voor preposities. Werkwoorden die prepositie-objekten selekteren staan geen kompositie toe, weer afgezien van het Zuidafrikaans, met een PP.
(24) | naar de kerk gaan | kerkganger | * naar-de-kerk-ganger |
op zee varen | zeevarend | * op-zee-varend | |
op het strand lopen | strandloop | * op-het-strand-loop | |
met de trein reizen | treinreiziger | * met-de-trein-reiziger | |
in het bos wandelen | boswandelaar | * in-het-bos-wandelaar | |
tegen griep inenten | griepinenting | * tegen-griep-inenting |
Zodra ‘verbal compounds’ toch een prepositie te zien geven, dan is dat een werkwoord dat een prepositie insluit, en geen kombinatie van werkwoord en prepositioneel objekt.
(25) | beleidsuitstippelaar |
tijdopnemer | |
inboedelovername | |
hormoneninspuiting | |
wegaanduiding |
We besluiten met de opmerking dat via stelling (20) kategorieën als Complementizer, Tense, Aux, Modal, Determinator buiten het bereik van het lexikon blijven, maar dat niet al het morfologiewerk zich afspeelt op het woordniveau.
7. Het domein van lexikale regels kunnen we nu als volgt afbakenen van dat van de syntaxis:
(26) | ||||
Domein | ||||
---|---|---|---|---|
Lexikon | Syntaxis | |||
1. | X'''-niveau | - | + | |
2. | Transpositie | + | - | |
3. | Semantische kompositie | + | - | |
4. | Idiosynkrasie | + | - |
‘I hope this paper will serve as a stimulus to further research on all of these questions.’.
Literatuur
Chomsky, N. 1965 | Aspects of the Theory of Syntax, Cambridge Mass. |
Hoek, Th. van den 1974 | ‘De ambiguïteit van woordgroepen als een goede speler: syntaktische homonymie?’, Handelingen van het Ned. Filologencongres 33. |
Jackendoff, R.S. 1977 | ‘Constraints on Phrase Structure Rules’, in: Formal Syntax, eds. Culicover, Wasow en Akmajian, New York. |
Roeper, T. en M.E.A. Siegel 1978 | ‘A lexical transformation for verbal compounds’, Linguistic Inquiry 9.2. |
Vergnaud, J.R. 1973 | ‘Formal Properties of Lexical Derivations’, QPR No. 108, Cambridge Mass. |
Villiers, M. de 1979 | ‘Phrasal categories in word formation rules’, Stellenbosch Papers in Linguistics 2. |
Wasow, T. 1977 | ‘Transformations and the Lexicon’, in: zie Jackendoff. |
- eind*
- ({dit is de goede!!!} Deze schets is een uitwerking van paragraaf 6.2 van het experimentele werkboek ‘Morfologie voor het B-diploma’, dat gebruikt wordt voor het taalkunde-onderwijs aan Neerlandici in de tweede fase van hun opleiding.)