Tabu. Jaargang 10
(1979-1980)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 2]Zinsbepalingen en V-raisingskomplementen
|
(1) | ..., omdat hij zijn makker probeerde te verlinken |
(2) | ..., omdat hij [S hij zijn makker te verlinken] probeerde |
Het S-label dat is toegekend in (2) aan het komplement van probeerde, is niet onaangevochten. De kritiek van Nieuwenhuijsen (1976)Ga naar eind2. op Evers (1975), waar dit wordt aangenomen en verdedigd, draait om juist dit punt. Volgens Nieuwenhuijsen moeten we een VP-status aannemen voor komplementen van werkwoorden die V-raising regeren, zoals het komplement van probeerde in (2), zodat we i.p.v. (2) struktuur (3) krijgen:
(3) | ..., omdat hij [YP zijn makker te verlinken] probeerde |
Een van de argumenten, die Nieuwenhuijsen daarvoor aanvoert, is gebaseerd op het gedrag van zinsbepalingen. Wanneer men aanneemt, met Evers, dat V-raisingskomplementen S-status hebben, dan moet (4) als mogelijke DS'en (5) en (6) hebben. Echter, alleen (5) geeft een aanvaardbare lezing.
(4) | ..., omdat hij zijn makker waarschijnlijk probeerde te verlinken |
(5) | ..., omdat hij waarschijnlijk [hij zijn makker verlinken] probeerde |
(6) | ..., omdat hij [hij zijn makker waarschijnlijk verlinken] probeerde |
Dit kan automatisch verantwoord worden, als we VP-status aannemen voor het V-raisingskomplement: een VP kan geen zinsbepalingen bevatten.
De DS van (4) wordt dan (7); V-raising en een verplaatsingsregel, die ofwel de bepaling naar rechts, ofwel zijn makker naar links verplaatst (Nieuwenhuijsen laat zich niet uit over deze vraag) zorgen voor de OS (4).
(7) | ..., omdat hij waarschijnlijk [YP zijn makker verlinken] wilde |
Voor infinitiefkomplementen, die geen V-raising ondergaan, maar Extrapositie, neemt Nieuwenhuijsen S-status aan. Dit houdt in, dat we in deze komplementen wel zinsbepalingen mogen verwachten. Nieuwenhuijsen geeft hiervan geen voorbeelden, maar Blom, Daalder en Nieuwenhuijsen (1974) geven er een, hun (41 c):
(8) | ..., dat hij probeert om de ouderen niet te kwetsen |
Dit voorbeeld is niet erg overtuigend, omdat niet ook andere dingen dan zinnen kan negeren,
en dus niet altijd een zinsadverbium is (zie ook sektie 4 voor een opmerking van dezelfde strekking). Het is moeilijk om goede voorbeelden te vinden, omdat werkwoorden allerlei semantische eisen opleggen aan hun komplementen. In de volgende zin, waarin een aantal nevengeschikte infinitiefkomplementen voorkomen, staan er echter een paar:
(9) | Karel besloot om al zijn bezittingen te verkopen, zijn land de rug toe te keren, misschien een vliegtuigticket te kopen, in elk geval zo snel mogelijk te vertrekken, en natuurlijk nooit terug te keren. |
In de volgende sekties zal getracht worden Nieuwenhuijsen's oplossing te problematiseren, en wordt tevens een alternatieve oplossing aangeboden.
2. Het is een bekend gegeven dat adverbiale bepalingen onderling verschillen in de plaatsingsmogelijkheden die ze hebben in de zin. Men tracht dit te verantwoorden door onderscheid te maken in de plaats waar deze bepalingen geïnserteerd kunnen worden in de boom (d.i. het onderscheid tussen S- en VP-bepalingen), terwijl enige plaatsingsregels voor de rest zorgen. Met dit syntaktische onderscheid komt een semantisch onderscheid overeen: de S-bepalingen zijn funkties met proposities als argumenten, de VP-adverbia nemen predikaten als argumenten.
Verhagen (1979) geeft een andere benadering van de plaatsing van adverbiale bepalingen, waarbij het syntaktisch onderscheid tussen beide soorten bepalingen opgeheven wordt, althans: hij staat insertie van een willekeurige bepaling toe op zowel S- als VP-nivo; een aantal pragmatische konventies dragen zorg voor de juiste woordvolgorde. Hieronder volgen er een aantal.
(10) | [47] | Zinsbepalingen associëren met fokus, waarbij de fokus zich rechts van de bepaling bevindt. |
Vandaar dat Verhagen zinsbepalingen fokusbepalingen noemt. Onder fokus verstaat Verhagen ‘de kern van de in de zin vervatte mededeling’, de nieuwe informatie, dit kontrasterend met de bekend veronderstelde informatie, de presuppositie.
(11) | [57] | ongemarkeerd: [presuppositie - fokusbepaling - fokus] |
(12) | [60] | ongemarkeerd: [fokusbepaling - fokus] |
Met dit soort principes kan Verhagen bijv. verklaren waarom predikaatsbepalingen doorgaans rechts van zinsbepalingen staan: omdat bepalingen niet om redenen van taalsystematische aard in een zin nodig zijn, kan op grond van Griceaanse principes als ‘wees relevant’ aangenomen worden, dat de spreker ze blijkbaar nodig had voor de boodschap, en ‘zo zullen ze dan ook (...) natuurlijkerwijze als onderdeel van de fokus geïhterpreteerd worden’ (a.w., 390). Met andere woorden: niet het feit dat een zinsbepaling onder S, en een predikaatsbepaling onder VP wordt geïnserteerd zorgt ervoor dat de eerste links van de tweede komt te staan, maar pragmatische faktoren.
Sterker nog, een restriktie op insertie van bepalingen is voor Verhagen taboe, omdat dan extra verplaatsingsregels nodig zijn om die gevallen te verklaren waar predikaatsbepalingen links van zinsbepalingen staan. Verhagen genereert dergelijke volgordes in de basis, en laat pragmatische principes verklaren waarom deze volgorde ‘uit’ is, tenzij een dergelijke volgorde funktioneel is, en dat is die z.i. wanneer de predikaatsbepaling topic is, een notie die hij onderscheidt van fokus. Een voorbeeld:
(13) | [64] | dat je machináal helaas geen bòmen kunt kweken |
Laten we aannemen dat Verhagen gelijk heeft, en dat de distributie van bepalingen iets is, dat het best pragmatisch beregeld kan worden. Dan zitten we met het probleem voor de analyse van Nieuwenhuijsen, dat er geen enkel syntaktisch middel is om te voorkomen, dat zinsbepalingen in VP's komen te staan.
Ook Verhagen kan ons hier niet helpen, omdat zijn konventies, die betrekking hebben op de OS, niet in staat zijn om (6) uit te sluiten als een mogelijke DS voor (4).
Dit vormt het eerste probleem voor het voorstel van Nieuwenhuijsen; in de volgende paragraaf zullen we het tweede tegenkomen.
3. We hebben gezien, dat Nieuwenhuijsen's aanname, dat een zinsbepaling niet in een V-raisingskomplement kan staan omdat dat een VP is, problemen oplevert met Verhagen's theorie. We zullen nu een andere aanname van hem onder de loep nemen, nl. dat er een transformatie V-raising bestaat. Tegen de transformatie, zoals Evers (1975) die heeft gegeven bestaan tal van bezwarenGa naar eind3., maar de meeste daarvan zijn te ondervangen met meer of minder ingrijpende aanpassingen - zo blijkt alleen maar het toekennen van VP-status aan V-raisingskomplementen al een hele reeks bezwaren op te heffen. Er blijft echter één staan dat iedere transformationele aanpak in twijfel doet trekken, en dat is reeksvormende nevenschikkingGa naar eind4.. Neem de volgende zin:
(14) | ..., omdat hij de wedstrijd én trachtte te winnen én hoopte te verliezen |
Als we af willen van konjunktiereduktie als transformatie, dan is er geen mogelijkheid om (14) af te leiden via V-raising of een andere transformatie. Zouden we, wat ons niet geraden is, de argumenten die er in de literatuur zijn aangevoerd tegen konjunktiereduktie willen vergeten, dan is er nog het bezwaar dat we een ongemotiveerde extraktieregel nodig hebben, die de wedstrijd uit de nevenschikking haalt via across-the-board-toepassing (zie Ross (1967)).
Niettegenstaande deze overwegingen is een DS zoals Evers die voorstelt, een handig instrument bij de interpretatie van zinnen waarop V-raising geacht wordt plaatsgevonden te hebben. Dit betekent in feite dat we, nu de transformationele weg versperd is, onze toevlucht moeten nemen tot interpretatieregels die, op basis van oppervlakkige strukturen, in de LF-komponent van de grammatika (voorondersteld is hier het bekende T-model van de grammatika) strukturen maken die overeenkomen met Evers' DS'en. Een voorzichtig begin in deze richting heb ik elders gemaakt (Hoeksema (1979)), maar in dit verband wil ik volstaan met de vermelding van deze regels.
Ik wil aannemen, dat de V-raisings-komplementen, zoals ik de in de LF-komponent te vormen strukturen gemakshalve maar blijf noemen, met zinskomplementen overeen komen. Het argument hiervoor vormt het verschijnsel zinspronominalisatie, dat ook Evers reeds heeft aangevoerd om de S-status van V-raisings-komplementen te verdedigen. De zinspronomia dat en het moeten refereren naar proposities, niet naar predikaten. Daarom is (15) grammatikaal, en (16) niet.
(15) | ..., dat wij haar een liedje hoorden zingen en dat zij dat ook hoorden |
(16) | *..., dat wij haar een liedje hoorden zingen en dat zij haar dat ook hoorden |
Nu rijst opnieuw de vraag, waarom de V-raisings-komplementen geen zinsbepalingen verdragen, als het proposities zijn, en geen predikaten. Nieuwenhuijsen kan hierop geen antwoord geven, omdat hij een oplossing voorstelt op een ander nivo, nl. het syntaktische, waar V-raisings-komplementen in zijn visie VP's zijn en insertie van zinsbepalingen verboden is, terwijl de interpretatie van zinspronomia in zijn theorie op een ander plan, nl. in de semantische komponent, dient plaats te hebben, waar de VP's via interpretatieregels een subjekt toegewezen hebben gekregen, en overeenstemmen met proposities (Nieuwenhuijsen laat zich hier niet over uit, maar iets dergelijks ligt in de lijn der verwachting). Wij laten dit onderscheid in nivo's vallen, en kunnen om die reden niet langer verklaren, waarom zinsadverbia niet in V-raisings-komplementen kunnen voorkomen.
We hebben nu twee problemen laten zien, waar Nieuwenhuijsen's oplossing tegen op loopt. Voordat we met een andere oplossing komen, laat ik eerst een aantal mogelijke tegenwerpingen tegen zijn observaties de revu passeren, teneinde de lezer ervan te overtuigen dat een alternatief überhaupt nodig is.
4. Blom, Daalder en Nieuwenhuijsen geven aan de volgende zin een ster; sprekers met een minder restriktief idiolekt zouden hem goedkeuren (zoals ik, al vind ik hem niet erg fraai).
(17) | ..., dat hij niet meende te hoeven werken (a.w., 28) |
De door hen gevoelde ongrammatikaliteit verklaren ze uit de onmogelijkheid van een zinsadverbium in een VP-komplement enerzijds en de door hoeven geeiste aanwezigheid, op enig nivo, van een negatieëlement in hetzelfde komplement anderzijds. Letterlijk genomen is dit natuurlijk onzin. Volgens dezelfde redenering zijn alle zinnen met hoeven ongrammatikaal, omdat hoeven als werkwoord altijd in een VP staat, en niet als zinsadverbium er niet in kan staan. Verlangen we daarentegen dat hoeven en het negatie-element in dezelfde clause staan, dan zijn niet en hoeven clausemates in (17) en zou de zin dus grammatikaal moeten zijn, nog altijd uitgaand van de VP-analyse voor V-raisings -konstrukties.
Merk overigens op, dat Blom, Daalder en Nieuwenhuijsen twee dingen aannemen die mogelijk niet waar zijn: ten eerste, dat niet een zinsadverbium is, ten tweede dat hoeven en niet bij grammatikale zinnen clausemates o.i.d. in de DS moeten zijn (waarbij VP-komplementen blijkbaar ook gelden als clauses).
Wat de eerste aanname aangaat: Bartsch (1976, 33-35) voert een aantal argumenten aan die pleiten voor het maken van onderscheid tussen zinsadverbia en de Duitse tegenhanger van niet, nicht.
De tweede aanname is alleen geldig indien we een transformatie Neg-raising postuleren, die (18) afleidt van (19); in het andere geval zou (18) een tegenvoorbeeld vormen.
(18) | Ik geloof niet, dat we op haar hoeven te rekenen |
(19) | Ik geloof, dat we niet op haar hoeven te rekenen |
Nu is Neg-raising een uitermate komplexe materie, waarop ik in dit verband onmogelijk diepgaand zal kunnen ingaan (ik verwijs naar Horn (1978) voor een uitvoerige studie), maar ik ben de mening toegedaan, op grond van zinnen als (20), waar men niet, zoals in (18), een verplaatsing aannemelijk kan maken, en ook gezien de uitzonderingen op de regel, dat een lexikaal-interpretatieve aanpak de voorkeur verdient boven een transformationele.
(20) | Ik betwijfel, of we op hem hoeven te rekenen |
Als we een interpretatieve tegenhanger van Neg-raising aannemen, dan is er voor degenen, die (17) grammatikaal achten, geen reden meer om aan te nemen, dat het komplement van meende een zinsadverbium bevat (zo niet al een zinsadverbium zou zijn). Tevens is het nu aannemelijk, dat er verschil bestaat in de oordelen over (17), immers, Neg-raising, of liever: het proces dat die regel tracht te verantwoorden, is een bekend geval van wisselend? en onzekere oordelen. Terwijl sommige werkwoorden voor iedereen Neg-raising regeren, zijn andere alleen voor sommigen Neg-raisers (men leze er Horn (1978) maar op na).
Hiermee is een mogelijk argument tegen de stelling dat V-raisings-komplementen geen zinsadverbia kunnen bevatten weerlegd.
Hoe belangrijk het is om goede kriteria te hebben voor het onderscheid tussen zins- en predikaatsbepalingen, laten de volgende mogelijke tegenvoorbeelden tegen de observatie van Nieuwenhuijsen zien.
(21) | ..., dat ik haar dat boek ten onrechte hoorde afkraken |
(22) | ..., dat ik haar opzettelijk wilde slaan |
(23) | ..., dat hij de race zonder twijfel hoopte te winnen |
Ten onrechte, opzettelijk, en zonder twijfel (de lijst is gemakkelijk uit te breiden) voldoen aan een aantal tests voor zinsbepalingen. Zo heeft Bartsch (1976, ch. 2) een test (haar test nr. 37) die ervan uitgaat dat alleen zinsadverbia voor nicht kunnen staan in niet-kontrastieve uitingen.
(24) | Jan komt waarschijnlijk niet |
(25) | *Jan loopt hard niet |
(26) | Barend zal helaas niet winnen |
(27) | *Barend slaat de hond met een stok niet |
In (24) en (26) kan op de plaats van waarschijnlijk en helaas elk van de drie bepalingen uit (21-23) gezet worden. Volgens deze test, waarvan ik niet weet hoe waterdicht hij is, moeten de drie derhalve zinsbepalingen zijn.
Een andere test daarentegen, nr. 36 van Bartsch, doet het tegendeel vermoeden. Deze kijkt naar de mogelijkheid van het ontkennend bijwoord vlak voor de bepaling; deze bestaat alleen bij predikaatsbepalingen:
(28) | *Jan komt niet waarschijnlijk (o.k. met komma-intonatie) |
(29) | Jan loopt niet hard |
(30) | *Barend zal niet helaas winnen |
(31) | Barend slaat de hond niet met een stok |
De genoemde drie bepalingen kunnen wel staan op de plaats van het zinsadverbium in (28) en (30), en zijn volgens deze test dus predikaatsadverbia.
We kunnen nu twee kanten op: ofwel we beschouwen de ene test als beter dan de andere, ofwel we aanvaarden dat sommige bepalingen zich zowel als zins- als predikaatsbepalingen kunnen gedragen. Ik neem aan dat het laatste het geval is, zoals in de volgende zinnen gelukkig en natuurlijk twee interpretatiemogelijkheden hebben:
(32) | Hij is gelukkig getrouwd |
(33) | Hij wil natuurlijk overkomen |
Bartsch doet niet anders wanneer ze zegt over de zinsadverbia van haar Type K3: ‘If the adverbial constructions in which these verbs occur yield positive results with tests (36), (40), (41) and (42), then these adverbials are interpreted as manner adverbials.’ (a.w., 24)
De beweringen die ik gedaan heb en nog zal doen over zinsadverbia, moeten derhalve getoetst worden aan bepalingen waarvan de status eenduidig is, de echte modale bepalingen.
5. In deze laatste paragraaf wordt bekeken in hoeverre we hetgeen we tot dusver hebben gevonden, verantwoorden kunnen.
Eén mogelijke verklaring voor de afwezigheid van zinsbepalingen in V-raisings-konstrukties, nl. dat zinsbepalingen niet in infinitiefkomplementen kunnen voorkomen, bijvoorbeeld omdat ze de aanwezigheid van tense vereisen, moet al meteen afvallen wanneer we bedenken dat zinsbepalingen wel in Extrapositiekomplementen kunnen voorkomen. Voor Nieuwenhuijsen was dat aanleiding om beide komplementen een verschillend label toe te kennen, nl. VP en S, resp. We hebben gezien, dat er bezwaren zijn tegen zijn oplossing, maar op zichzelf is het idee van verschillende labels zo gek nog niet. Laten we aannemen, dat ik gelijk heb met m'n stelling dat de in LF te vormen V-raisings-konstrukties overeenkomen met een zin, dan hebben we nog als mogelijkheid dat het verschil in status tussen beide komplementen gelijk is aan dat tussen kale S en S-streep (S')- Nieuwenhuijsen merkt op dat één van de verschillen tussen Extrapositie- en V-raisings-komplementen is, dat de eerste wel, en de laatste niet voorafgegaan kunnen worden door de komplementeerder om, en illustreert dat met de volgende voorbeeldzinnen:
(34) | a..., dat hij probeert om de gang van zaken te versnellen |
b *..., dat hij (om) de gang van zaken probeert (om) te versnellen |
Evers heeft hetzelfde gesignaleerd, want hij vermeldt in de SD van zijn transformatie dat de komplementeerder ϕ moet zijn. Dat hij dat expliciet moet doen, en niet automatisch uit de status van het komplement kan laten voortvloeien, is een nadeel van zijn theorie. Het feit dat V-raisings-konstrukties geen komplementeerder om hebben, zoals andere infinitiefkonstrukties, volgt echter even zeer uit een kale S-status, als uit een VP-status.
Gegeven het feit dat in onze visie een V-raisings-komplement geen DS-konstruktie is, maar een bouwsel dat in de LF-komponent van de grammatika wordt gevormd uit elementen van de matrixzin, is het ook niet meer dan logisch dat dit komplement geen komplementeerder heeft: waar zouden de interpretatieregels die vandaan moeten halen? De komplementeerder van de matrixzin is in het overgrote deel van de gevallen onbruikbaar, omdat die matrixzin finiet is, terwijl voor om op posities als in (34b) geen plaats is, aangezien dat geen komplementeerdersposities zijn.
We moeten ons nu gaan afvragen wat het onderscheid tussen S en S' te maken heeft met het al dan niet voorkomen van zinsadverbia. Immers, in beide gevallen hebben we een zin, dat wil zeggen een subjekt-predikaat verbinding, dus in beide gevallen zou men zinsbepalingen mogen verwachten. Om het verband te kunnen zien, moeten we even teruggaan naar de tweede paragraaf, en wel de stelling vervat in (10), die we leenden van Verhagen, en die hier herhaald wordt:
(10) | [47] | Zinsbepalingen associëren met fokus, waarbij de fokus zich rechts van de bepalingen bevindt. |
Verhagen gaat niet in op de logische vorm, die hij wil toekennen aan zinnen met zinsbepalingen, maar een aannemelijke logische vorm voor (35) zou (36) kunnen zijn.
(35) | Hij heeft helaas een hònd gezien |
In dit boomdiagramGa naar eind5. wordt uitgedrukt, dat fokuselementen, net als bij voorbeeld wh-expressies, in LF kwantoren zijn, die een variabele binden (in navolging van Chomsky (1976)), en door een verplaatsing naar COMP het domein dat ze dan k-kommanderen (nl. S) als bereik krijgen toegewezen (cf. Reinhart (1976), May (1977)).
Gegeven een dergelijke theorie, ligt de oplossing die we zochten voor de hand. Aangezien een kale S geen COMP bevat, kan een zinsbepaling nooit die S als volledig bereik hebben, maar alleen de S direkt onder de eerst dominerende S'. Bij het opbouwen van V-raisings-komplementen in LF heeft het derhalve geen enkele zin, om zinsbepalingen aan deze komplementen toe te wijzen.
Tevens maakt deze analyse duidelijk waarom Gapping in (37) wel, en in (38) niet kan, als we aannemen dat Gapping een S deleert die de presuppositie bevat (zoals de S in (36), terwijl de fokuselementen in COMP blijven staanGa naar eind6..
(37) | Laten we afspreken, dat Jan zijn vader probeert te bestelen, en Piet zijn moeder. |
(38) | Laten we afspreken dat Jan probeert om zijn vader te bestelen, en *Piet zijn moeder. |
In (37) heeft de nevengeschikte bijzin vóór Gapping slechts een COMP, waar alle fokuselementen in staan, terwijl die in (38) er twee heeft, zodat deletie van de hoogste S alleen Piet zou overlaten, terwijl deletie van de laagste Piet probeert zijn moeder zou laten staan, allebei ongewenste resultaten, omdat in het eerste geval een fokuselement is gedeleerd, en in het tweede een presuppositieëlement niet is gedeleerd, terwijl (38) op geen enkele manier verkregen kan worden.
Literatuur
Bartsch, R. | |
(1976) | The grammar of adverbials. A study in the semantics and syntax of adverbial constructions. Amst. etc. |
Blom, A., S. Daalder en P. Nieuwenhuijsen | |
(1974) | Tempusloze komplementen in het Nederlands. Ongepubl., UvA. |
Chomsky, N. | |
(1976) | ‘Conditions on rules of grammar’. Linguistic Analysis 2, 303-352. |
Evers, A. | |
(1975) | The transformational cycle in Dutch and German. Diss. RUU. |
Haan, G. de | |
(1979) | Conditions on rules. The proper balance between syntax and semantics. Dordrecht. |
Hoeksema, J. | |
(1979) | De werkwoordelijke eindgroep: analyses en alternatieven. Ongepubl. RUG. |
Horn, L.R. | |
(1978) | Remarks on Neg-raising. In: Syntax and Semantics, vol. 9, Pragmatics. Ed. by P. Cole. New York etc., p. 129-220. |
May, R. | |
(1977) | The grammar of quantification. Diss. MIT. |
Nieuwenhuijsen, P. | |
(1976) | ‘Evers' V-raising’. Spektator V-9, 589-603. |
Reinhart, T. | |
(1976) | The syntactic domain of anaphora. Diss. MIT. |
Ross, J.R. | |
(1967) | Constraints on variables in syntax. Diss. MIT. |
Thiersch, C. | |
(1978) | Topics in German syntax. Diss. MIT. |
Verhagen, A. | |
(1979) | ‘Fokusbepalingen en grammatikale theorie’. Spektator 8-7, 372-402. |
Zwart, H. | |
(1979) | V-klusters en V-raising in het Nederlands. Ongepubl. RUG. |