Tabu. Jaargang 10
(1979-1980)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Energiebesparing
|
(1) | hiep hiep hoera! |
tararaboemdiejee! | |
halleluja!Ga naar eind1 | |
pief paf poef! | |
hihaho, hiha...... | |
gieze gaze goezeGa naar eind2 |
Bij de vorming van zulke betrekkelijke betekenisarme bouwsels als in (1) maken we bij voorkeur gebruik van de klinkers [i], [u] en [a]. Ditzelfde drietal treffen we aan in talen met een minimaal klinkersysteem zoals het klassiek Arabisch en het Eskimo van Groenland, zie O'Connor (1973). Ze vormen de hoekpunten van de bekende klinkerdriehoek:
Vanwege hun extreme positie is de onderlinge distinctie tussen deze klinkers optimaal., en deze eigenschap maakt ze blijkbaar geschikt voor het effekt dat met uitroepen als in (1) beoogd wordt.
Ook voor het vormen van onomatopeeën maken we veelal gebruik van twee elementen uit het minimale klinkersysteem:
(2) | a | bimbam | b | woefwaf |
klikklak | hoempa | |||
klinkklank | ||||
tiktak | ||||
tingeltangel | ||||
tjiftjaf | ||||
trippeltrappel | ||||
wiewaaw ‘wielewaal’ (Oost-Brabants) |
In het NederlandsGa naar eind3 kiezen we bij de vorming van deze klanknabootsingen meestal de ongespannen vokalen [I] en [a]. Zowel in (2)a als in (2)b vinden we een hoge klinker tegenover een lage.
Dezelfde hoog/laag oppositie speelt een rol in wat De Vooys (1963.189) aanduidt als ‘klanksymbolische formaties’; Jespersen (1922.313) geeft het in (3) vermelde type de treffende naam ‘echowords’.
(3) | a | kriskras | b. | poespas |
liflaf (-je) | toeta ‘domme gans’ (Oost-Brabants) | |||
mikmak | hola? | |||
* | rifraf | oelewap? | ||
* | rimram | * | ||
* | wirwar | * | ||
* | wipwap | * | ||
* | wissewas (-je) | * | ||
* | zigzag | * | ||
* | biezebazen | * | ||
* | viezevazen | * | ||
* | ziegezagen | * |
Het vaste volgordepatroon in deze onomatopeeën (2) en echowoorden (3) heeft blijkbaar te maken met de tegenstelling hoog/laag tussen de betrokken vokalen. Zonder dat we daar als eenvoudig hoorder iets van merken, blijken lage klinkers een hogere intensiteit te hebben dan hoge, zie b.v. O'Connor (1973.102) en Ladefoged (1975.165): de spreker stopt er blijkbaar meer energie in. Hoge vokalen geven bij een vergelijkbare hoeveelheid energie meer hoorbaar resultaat.Ga naar eind4
Lokroepen voor het vee zijn in semantisch opzicht te beschouwen als vrijwel lege hulzenGa naar eind5 en daardoor kunnen zij zich vrijelijk ontwikkelen tot optimale klankvormen. Juist uit dergelijke gevallen kan blijken of de taalgebruiker het (intuïtieve) besef heeft dat hij kan kiezen tussen ‘dure’ en ‘goedkope’ klinkers. In (4) zijn achter de naam van de diersoort in kwestie een aantal van deze lokroepen vermeld. Ze werden op een nogal willekeurige manier verzameld via toevallige bronnen en informanten uit Oost-Brabart, Noord-Limburg, Gelderland, Overijsel, Groningen, Friesland en Bretagne (Pays Gallo):
(4) | varkens: | kuus kuus..., koes koes..., tjoe tjoe... |
kippen: | tiet tiet..., tuut tuut..., kiep kiep..., ptie ptie... |
koeien: | koes koes..., kuus kuus..., kies kies..., tjeu tjeu... | |
kalveren: | koes koes..., kies kies..., kieman kieman... | |
eenden: | tjuut tjuut..., hisp hisp..., huusp huusp..., poele poele... | |
katten: | poei poei..., poes poes..., mi mi.... |
In alle voorbeelden die ik kon optekenen wordt gebruik gemaakt van hoge, goedkope klinkers. Ook in andere situaties zal dit streven naar de meest funktionele klankvorm zich openbaren. Te denken valt aan het geval waarin ons spraakapparaat voor het overbrengen van een enkelvoudige mededeling een zekere afstand moet overbruggen. Een treffend voorbeeld hiervan vinden we beschreven in Verhoeven (1978), die herinneringen ophaalt aan zijn Brabantse moedertaal. Als de boerin de huisgenoten die op wat grotere afstand in het veld aan het werk waren wilde waarschuwen dat ze het eten klaar had, dan riep zij: koew, koew... Deze roep, die afhankelijk van de persoon wel ‘een kilometer ver’ te horen was, werd volgens Verhoeven niet beantwoord met het (dure!) ja maar met joho!
Na dit uitstapje op het gebied van hoge en lage vokalen keren we terug naar het probleem dat ons bezighoudt. Het lijkt voor de hand te liggen dat in een materie waarin de klank zo'n centrale plaats heeft, ook rytme en accent een rol spelen. Alle voorbeelden in (2) en (3) en de lokroep kieman! in (4) hebben het accent op de eerste lettergreep zoals gebruikelijk in Germaanse talen:
(5) |
Zo komen we tot de stelling dat accent vergezeld gaat van een hoge, goedkope vokaal, terwijl een lettergreep zonder (of eventueel met secundair accent) een lage klinker zal bevatten.
Als deze stelling juist is, dan moet bij een omgekeerd accentpatroon ook de klinkervolgorde anders zijn: Tegenover en het Oost-Brabantse Ga naar eind6 ‘wielewaal’ kent het Nederlands de onomatopee . Ook de gebruikelijke klanknabootsingen voor het niesgeluid hatsjie en hatsjoe volgen dit patroon, en terwijl de kleuteltaal woefwaf kent, legt de rytmische structuur van het bekende wijsje de omgekeerde volgorde op: waf-woef-waf-woef... Verder blijkt de stelling op te gaan voor de vormen hallo!, en holaGa naar eind7, die in etymologisch opzicht met halen in verband schijnen te staan.Het Frans, met zijn eigen accentpatroon, kent eveneens klanknabootsende woorden die evidentie opleveren voor de stelling:
(6) | a | babil ‘gebabbel’ | b | gazouille(nt) ‘sjilp(t)(en)’ |
babille(nt) ‘babbel(t)(en)’ | papouille ‘liefkozing’ | |||
gazouillis ‘gesjilp’ | patapouf ‘plof!, val’ | |||
halali! (hoorngeschal) | * | |||
patati(-patata) ‘gerebbel’ | * | |||
tarin ‘sijsje’ | ||||
vrombit ‘ronkt’Ga naar eind8 |
Ook bij de voorbeelden in (6) blijkt de beklemtoonde lettergreep te worden gevormd met behulp van een hoge, goedkope klinker.
Doordat de klank-betekenis relatie in natuurlijke talen door conventies bepaald is, blijft het effekt van dit proces op de woordvorming beperkt. Misschien heeft dit beginsel van rytmiek en optimale klank een rol gespeeld toe de Franse filmregisseur Jacques Tatischeff zijn naam verkortte tot Tati, terwijl onze Tita-tovenaar meer past in de sfeer van knibbel-knabbel-knuistje, simsalabim, Pipo? en Mammalou. Ook in de reclamewereld heeft men blijkbaar ‘weet’ van dit principe, getuige kodak Eng. [ku:dæ k], pimpampet, kittekat en pinda-rinda.
Bibliografie
Bax, M. en H. van den Heuvel | |
1978 | ‘De donkere stem van het verleden’ in: Proeven van Neerlandistiek. Groningen |
Bont, A.P. De | |
1962 | Dialekt van Kempenland; meer in het bijzonder d'Oerse taol. deel I klank- en vormleer en enige syntaktische bijzonderheden. Assen. |
Elemans, J.H.A. | |
1958 | Woord en wereld van de boer; een monografie over het dialect van Huisseling. Utrecht/Antwerpen |
Jespersen, O. | |
1922 | Language; its nature development and origin. London. Gebruikt werd de herdruk van 1928. |
Jones, D. | |
1969 | Everyman's English pronouncing dictionary. ed. by A.C. Gimson. London/New York |
Klein, M. | |
1979 | ‘Problemen rond een liflafje’ in: Gramma 3.3 |
Ladefoged, P. | |
1975 | A Course in Phonetics. New York/Chicago/San Francisco/Atlanta. |
O'.Connor, J.D. | |
1973 | Phonetics. Harmondsworth etc. (penguin Books) |
Robert, P. | |
1979 | Dictionnaire alphabétique & analogique de la langue francaise. (Petit Robert 1) redaction dirigée par A. Rey et J. Rey- Debove. Nouvelle édition. Parijs. |
Verhoeven, C. | |
1978 | Herinneringen aan mijn moedertaal. Baarn. |
De Vooys, C.G.N. | |
1963 | Nederlandse Spraakkunst. 6e druk herzien door M. Schönfeld. Groningen |
- eind1
- Dat deze woorden in zekere mate op taalgebonden conventie berusten blijkt bijvoorbeeld uit de uitspraak [æ li 'lu: j∂] die volgens Jones (1969) in het Engels gebruikelijk is.
- eind2
- In het refrein van het oude volksliedje ‘Daar was e wuf die spon’
- eind3
- Ook in het Engels vinden we [I] in b.v. tiptop en pingpong die blijkbaar door ons zijn overgenomen; de [I] wisselt in het Engels echter met de [ ] Het Frans: babil, patati en het Duits: ticktack, bimbam gebruiken de gespannen [i].
- eind4
- Nader onderzoek naar de fonetisch-akoestische aspecten van dit verschijnsel wordt uitgevoerd in samenwerking met Tjeerd de Graaf van het Instituut voor Fonetische Wetenschappen van de RUG.
- eind5
- Ook hier is sprake van een zekere mate van conventie: Mijn eigen Oost-Brabantse dialect kent de lokroep kuus kuus... voor de varkens, elders in dit gebied, vergelijk b.v. Elemans (1958.161), roept men er de koeien mee. Zo wordt in Noord-Limburg koes koes.... gebruikt als lokroep voor de varkens terwijl een aantal Oost-Brabantse dialecten er de koeien mee aanspreken. Overigens lijken deze lokroepen geschikt materiaal te leveren voor een onderzoek naar zulke verschijnselen als fronting en ontronding.
- eind6
- Deze klanknabootsing komt voor in mijn eigen dialect maar ook elders in Oost-Brabant. Zie voor het dialect van Oerle De Bont (1962.376)
- eind7
- Theo van den Hoek bracht me op deze tegenstelling.
- eind8
- Het Frans vormt nieuwe werkwoorden in de klasse op -er zoals blijkt uit socialiser (1786), starter (1862), téléphoner (1885), signaliser (1909), téléviser (1930). De dateringen zijn ontleend aan (le petit) Robert (1979). Volgens dezelfde bron is het klanknabootsend vrombir, dat vervoegd wordt als finir etc., voor het eerst gedocumenteerd in 1908.