Tabu. Jaargang 9
(1978-1979)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Concessieve En-zinnenVoor zover mij bekend is in de grammatica van het Nederlands nimmer de aandacht gevestigd op zinnen als de volgende uit de mond van spreker BGa naar eind1):
Over dit soort zinnen valt het volgende op te merken. 1. Ze worden fortissimo uitgesproken, met een bepaalde intonatie: relatief hoge toon vanaf de inzet, uitroepend, zwaar accent op een woord in het staartdeel. Ik geef die intonatie aan door onderstreping van de hele zin en ‘!!’ achter het laatste woord. Ze is duidelijk onderscheiden van de intonatie die een zin als (1B) heeft als de spreker de bedoeling heeft constaterend iets aan wat A zei toe te voegen, ook als hij de zin op luide toon en uitroepend uitspreekt (eventueel met accent op en):
De hier bedoelde intonatie is bepálend voor de identiteit van het soort zinnen als (1B). De spreker geeft daarin uiting aan ongelovige verbazing, in het geval van (1) over het feit dat Klaas, naar de mededeling van spreker A, golf speelt, terwijl B weet dat Klaas voetbalt, hetgeen hij blijkbaar niet goed met elkaar te rijmen vindt.
2. Noodzakelijke voorwaarde voor de identiteit van het soort zinnen als (1B) is ook de aanwezigheid van en aan het begin. Vgl.:
Tussen de zinnen van (3) kan een bepaald verband bestaan, spreker B kan spreker A bv. uitroepend corrigeren, maar het tussen de zinnen van (1) bedoelde verband is uitgesloten. Het woord en heeft in (1B) niet z'n normale coördinerende functie.
3. In tegenstelling bv. tot
is samentrekking van het onderwerp in (1) niet mogelijk:
De punten 2 en 3 hangen ongetwijfeld samen.
4. Een taaluiting kan met een zin als (1B) niet beginnen, er gaat perse iets anders aan vooraf. Het is wat Paardekooper noemt een verbandzin. In (1) wordt het voorafgaande niet door dezelfde spreker geuit. Is dat perse zo? Denkbaar is dat iemand die de krant zit te lezen de volgende zin uit:
Dit lijkt een speciaal geval. De a-zin is min of meer een citaat, de b-zin een verbale reactie op de inhoud ervan. Ik duid (6a) voorlopig aan als een geval van een releverende voorzin waarop de spreker een zin van het type van (1B) laat volgen. Een en dezelfde spreker sticht dan het verband als tussen de zinnen van (1) bestaat. Heeft de a-zin niet dat releverende ka- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rakter dan is de b-zin er m.i. niet precies zo een als (1B), ook al wordt er een (bv. met een terwijl-zin parafrazeerbaar) tegenstellend verband uitgedrukt:
5. Het verband tussen de zinnen van (1) kan worden aangeduid als concessief. Concessiviteit is herleidbaar tot
Tussen twee causaal (conditioneel) samenhangende proposities p en q zijn verschillende relaties-met-ontkenning mogelijk:
Met (a-c) corresponderen bv. de zinnen (8a-8c):
In (8c) hebben we te maken met de ontkenning van De gasten vertrekken om de regen, dit is: met concessief verband: ondanks p toch niet q. Uiteraard is ook mogelijk: ondanks p toch (wel) q, bv.:
Dit verband kan ook tot uitdrukking worden gebracht in een zinsverband als van (1):
Nog een ander voorbeeld:
=‘Dat K. en K. kinderen hebben maakt niet dat ze niet gaan scheiden’. Op dezelfde manier is ook het verband van de zinnen van (1) parafrazeerbaar: ‘Dat Klaas golft maakt niet dat Klaas niet voetbalt’. De eerste spreker (A) noemt een bepaald feit waartegenover spreker B als zijn mening uitspreekt dat dat feit niet in overeenstemming is met iets wat hí\'j vervolgens, ‘verbaasd-ongelovig’, onder woorden brengt. Een dergelijk verband van ‘strijdigheid’ tussen twee proposities is niet altijd goed met ‘p maakt niet dat niet q’ te parafrazeren. Zo is bv.
beter dan met maken als volgt te parafrazeren: ‘Dat hij onder de rooie vlekken zit houdt (nog) niet in / betekent (nog) niet dat dat kind mazelen heeft’. Iets soortgelijks geldt voor: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(13) bevat twee uitspraken die om zo te zeggen niet beide tegelijk waar kunnen zijn, het een sluit het ander in dit geval zelfs uit: of A heeft Klaas vanmorgen niet gezien of Klaas zit niet in Amerika. Maar waar het om gaat is het door spreker B - in tweede instantie - gelegde verbánd. Hoewel van andere aard dan in de voorgaande gevallen is dit verband toch ook hier concessief te noemen: A kan vervolgens weer op B reageren met:
Het is uit de bovenstaande voorbeelden van concessieve en-zinnen wel duidelijk dat dit type zin aan de hand van meer observationele gegevens nog nader gedetermineerd dient te worden en in verband gebracht met concessieve zinsrelaties in het algemeen. Het zal denk ik noodzakelijk blijken de herleiding van (15a) tot (15b):
hoe dan ook te verruimen tot (negatie van) een relatie van implicatie. Er is ook de vraag naar de ‘oorsprong’ van en: hoe is de aanwezigheid van en in concessieve zinnen als de hier gesignaleerde synchronisch / diachronisch te verklaren? Er zit natuurlijk ook een ‘pragmatische’ kant aan die en-zinnen: om een verband tussen zinnen als in (1) te kunnen begrijpen heeft een hoorder meer nodig dan kennis van de grammática van het Nederlands. Dat geldt trouwens voor de meeste, zo niet alle uitingen. Als spreker A zegt:
en spreker B laat daarop volgen
dan moet hoorder C raadslidmaatschap en werken bij Ubbo Emmius onverenigbaar kunnen vinden of bv. (vgl. zin 10) in het hebben van kinderen een reden kunnen zien om niet te scheiden. De grammática biedt hem géén grond voor twijfel: het zinsbegin (En....) en de intonátie van (17), alsook wellicht nog andere grammaticale eigenschappen laten maar één interpretatie toe, nl. een concessieve: werken bij Ubbo Emmius doet Klaas in de ogen van B ondanks het feit dat hij raadslid is. Spreker B kan (17) ook met een intonatie zeggen die veel weg heeft van de concessieve, door verbaasd uitroepend, bv. op een toon van ‘dan heeft die Klaas even een fijn inkomen!’, de woorden van (17) in de gegeven volgorde aan (16) toe te voegen (en is dan nevenschikkend). Maar dan nog is de concessieve intonatie van (17) daarvan voor de kenner van het Nederlands onmiskenbaar te onderscheiden, althans voor mijn (intuïtief) gehoor. Misschien zou dit proefondervindelijk getoetst kunnen worden. Als men vindt dat de betekenisbeschrijving van formeel gekarakteriseerde zinnen en zinsverbanden (discourse grammar) in termen van ‘causaal’, ‘conditioneel’, concessief’ etc. etc. tot de grammatica behoort, valt uit het voorgaande af te leiden dat de beschrijving van de intonationele kenmerken van zinnen eveneens deel uitmaakt van de grammatica (Wat niet wegneemt dat het erg lastig om niet te zeggen ondoenlijk is om over intonatie te schrijven!).
A. Sassen |
|