[Nummer 4]
De morfologische en fonologische structuur van gelede woorden.
1. In zijn artikel ‘Morfeem- en syllabegrens’ (TABU 9(1978-79), 25-28) maakt prof. A. Sassen een aantal interessante kanttekeningen bij een in de fonologie en morfologie van het Nederlands inmiddels veel bediscussiëerd probleem: de relatie tussen de morfologische en de fonologische structuur van woorden. Hij zet in de eerste plaats enkele vraagtekens bij het onderscheid tussen +-suffixen en #-suffixen, en wijst vervolgens op enkele uitzonderingen op de door mij op basis van Kahn (1976) voorgestelde syllabificatieregels van het Nederlands (cf. Booij 1978). Hieronder zal ik op beide punten nader ingaan, en zowel het genoemde onderscheid tussen twee typen suffixen als de door mij voorgestelde syllabificatieregels verdedigen.
2. Wat betreft het onderscheid tussen +-suffixen en #-suffixen merkt Sassen terecht nadrukkelijk op, dat ik dit onderscheid in mijn proefschrift (Booij 1977) baseerde op het gedrag van suffixen t.o.v. syllabificatie, en niet, zoals Chomsky en Halle (1968), op de invloed van suffixen op het accentpatroon van gelede woorden.
Een dergelijke indeling heeft niets circulairs. Het enige is, dat gegeven dit indelingscriterium het onderscheid +/# niet bij machte is, of althans slechts gedeeltelijk, het accentgedrag van suffixen te voorspellen. Verder heb ik in Booij (1977) betoogd, dat er slechts drie suffixen zijn, waar beslist # als grenssymbool gekozen moet worden: -achtig, -ling en -loos. Bij een aantal andere suffixen, zoals -dom, -nis en -heid is het vanuit het gezichtspunt van syllabificatie inderdaad arbitrair of men + of # kiest. In zulke gevallen zijn er trouwens wel secundaire, niet dwingende argumenten om # te kiezen, b.v. dat keuze van # de formulering van bepaalde accentregels vereenvoudigt. Ik zie echter niet in, waarom van het onderscheid tussen twee suffix-klassen daarmee ‘niet veel overeind blijft’, zoals Sassen stelt (p. 26).
Pas als men heeft aangetoond, dat ook voor -achtig, -loos en -ling aanname van een grenssymbool # overbodig is, vervalt de indeling. Tot nu toe heeft niemand dat gedaan.
Een tweede probleem rond #-suffixen dat Sassen aan de orde stelt, is dat ook bij sommige woorden op -achtig de syllabegrens verschuift, evenals het accentpatroon, b.v. in leugenáchtig en reusáchtig. De hypothese, o.a. voorgesteld door Kooij (1978) is, dat hier een overgang van # naar + heeft plaats gevonden ten gevolge van lexicalisatie, het verschijnsel dat een woord niet-voorspelbare, idiosyncratische eigenschappen krijgt (cf. Van Marle 1978). Sassen zet ook hier een aantal vraagtekens bij:
‘[...] leugenáchtig onderscheidt zich semantisch toch niet van léugenachtig en woorden als twijfeláchtig, vreesáchtig, woonáchtig zijn stellig, ook uit semantisch oogpunt, gelede woorden. Daarentegen zijn woorden als schílderachtig en zénuwachtig, met het accent op het “basiswoord”, niet of nauwelijks “gemotiveerd”.’ (p. 26)
M.i. wordt in dit citaat ten onrechte gesuggereerd, dat ‘gelexicaliseerd’ hetzelfde is als ‘semantisch ongeleed’. Inderdaad kan verlies van semantische doorzichtigheid verlies van formele morfologische structuur ten gevolge hebben. Maar er zijn ook andere vormen van lexicalisatie, b.v. dat een affix op die manier gebruikt niet (meer) productief is. Het suffix -achtig wordt in de door Sassen genoemde woorden gebruikt op een niet (meer) productieve manier. Leugenachtig b.v. zou, als we het nu zouden maken, ‘als een leugen’, lijkend op een leugen’ betekenen, parallel aan hondachtig. Er is dus wel sprake van semantische geleedheid, maar er zijn duidelijk semantische onregelmatigheden. Een woord als woonáchtig (en waarschijnlijk ook twijfelachtig en vreesachtig) is