Tabu. Jaargang 8
(1977-1978)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0. De kwestieIn de historische taalkunde spreekt men van /r/metathesis in gevallen als de volgende (Schönfeld, 1959, 70 e.v.): Krist-Kerst, pres-pers, grut-gort, bron-bom, drop-dorp, drie-derde, kristal-mnl. -kevstael, hgd. Brust-borst, etc.. Ook in het moderne Nederlands blijkt de triller zich te kunnen losmaken uit de cluster Konsonant + Triller: procent-pèrcent, professor-pèrfessèr, kroketkèrket. (è=schwa). Deze eigenaardigheid van de /r/ gaat steeds samen met reduktie of elisie van de vokaal in dezelfde syllabe. In sommige gevallen blijkt de triller, tegelijk met reduktie van de vokaal, geheel te kunnen verdwijnen: partij-pètij (Den Uyl heeft het altijd over de ‘Ptij van de Arbeid’), praktijk-pèktijk (-eerder waarneembaar in de woordgroep in de praktijk dan in de samenstelling artsenpraktijk), progranma-pègranma (waar ook de tweede /r/ kan wegvallen). We hebben hier te doen met zogenaamde performance-verschijnselen, vandaar dat Chomsky-Halle (1968, 110 e.v.) hun hoofdstuk Vowel Reduction met een zekere aarzeling aanbieden, gegeven hun stelling dat een grammatika alleen geidealiseerde representaties genereert. Dergelijke reduktieverschijnselen worden nogal eens als substandaard beoordeeld. Ik kan me echter niet aan de indruk onttrekken, dat ook de meer geletterden woordklanken produceren die afwijken van de ideale representatie. Sommige informanten bezondigen zich aan redukties die zij zelf als onbeschaafd afdeden (‘De /o/ in pesietsie mag je niet riddeseren!’, of ‘Elisie van de /r/ ken ik niet uit mijn geboortestad, Amèsfoort’). Er is vast en zeker een verschil tussen wat men hoort en wat men meent te horen. Mogelijk kan fonetisch onderzoek dat ook aantonen en kan psychologisch onderzoek deze diskrepantie verklaren. Mijn informanten waren steeds studenten of kollega's in de wetenschap. Zij beschikken dus allemaal over ‘het ideale woordbeeld’ en proberen dat al sprekend ook te benaderen. Daarom misschien schreven zij de reduktievormen die ik uit hun mond optekende bij voorkeur toe aan mijn perceptie, die gekonditioneerd zou zijn door mijn Haagse afkomst. Los daarvan is voor een taalkundige de vraag te stellen, hoe in deze gevallen van /r/metathesis en reduktie de fonetische vorm in regels kan worden gevangen. Een afdoend antwoord op die vraag zal ik schuldig blijven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Zogenaamde /r/metathesis(Omwille van de leesbaarheid zal ik geen gebruik maken van fonetische tekens, haken, symbolen.)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Triller-elisie
Geen elisie: krokodil (xkokèdil), krediet (xkèdiet), grenadier (xgènèdier), grotesk (xgotesk), frivool (xfivool), frigide (xfigide), etc... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. ReduktiesZowel bij (1) als bij (3) is de vokaal van de syllabe waarin de triller zit de schwa. Die schwa moet het resultaat zijn van vokaalreduktie, volgens Booij (1977, 110, e.v.) en Flapper (1977) - voor een meer gedetailleerde beschrijving, steunend op dezelfde basis als Booij, nl. Chomsky-Halle (1968) -. Het lijkt dan aannemelijk dat bv. introduktie eerst vokaalreduktie ondergaat: intrèduktie en vervolgens /r/metathesis: intèrduktie, tenslotte: intèrduksie via spirantisering. Een alternatief biedt een analyse die niet uitgaat van /r/metathesis en vokaalreduktie, maar van syllabifikatie van de triller, gevolgd door deletie van de oorspronkelijke vokaal, i.c. de /o/: introduktie wordt intèroduktie (syllabifikatie van /r/) wordt intèrduktie (deletie van /o/). Een soortgelijke verklaring wordt al overwogen in Schönfeld (1959, 70) voor Kerst-Krist: Krist < x kèrist < x kérist < x kérèst < kerst. In die lijn denkend kan men zich voorstellen dat de /r/ in (1) eerst syllabisch wordt, d.w.z. een schwa voor zich krijgt, en dat deze nieuwe syllabevokaal de oude vokaal verdringt. Dus zou het te verwachten zijn dat er fonetische vormen te vinden zijn waarbij de oude vokaal nog in gereduceerde vorm aanwezig is, zodat de fonetische vorm een syllabe meer telt dan de fonologische. Het Haagse taaltje lijkt die verwachting in te lossen: sikkèrètarès, sakkèrèment, degèrèderè, menstèrèwasie, ins tèrèment, pèrèsies. Maar nu is het Haags jammergenoeg niet het beste dialekt om de fonologie van de /r/ in het standaard-Nederlands op weg te helpen: De Hagenaars kunnen de triller niet eens uitspreken na de velaire spirant: ‘Geet gaast op het gijsgoene gas’. Schwa plus /r/ levert aan het woordeind een ongespannen /a/, vergelijkbaar met het Engels (tuner, spreek uit tjoenà): ‘Die goosà hep èn Roovà.’ Tussen vokaal en obstruent produceert het plathaags een /g/achtige /r/: ‘Een Engelse Logt met èn bogt vol egtesoep.’ Het Amsterdams verstrekt ook wel de gezochte vormen, overeenkomend met het Haags, maar in dezelfde kontreien komen ook vormen voor, waarbij de triller gevolgd wordt door een zogeheten svarabaktivokaal, een schwa die dus niet het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
resultaat van vokaalreduktie kan zijn, maar alleen van syllabifikatie: Naast kèwei is er karrèwei, naast vèdomme: vèrrèdomme, naast nèveus: nerrèveus, etc... Zo stuit dus een syllabische analyse van de triller-eigenaardigheden op problemen, zodat we de segmentele analyse, die bv. Booij geeft voor vokaalreduktie, maar eens moeten bekijken.
Booij (1977, hoofdstuk 2, paragraaf 3) geeft drie regels voor vokaal-reduktie, een algemene en twee min of meer marginale.
Regel (a) is de hoofdregel en bewerkt reduktie bij vokalen die direkt voorafgaan aan vokalen die het woordaksent dragen: frèkwentie, relèkwie, jèstitie, persèflage, perèskoop, karèmbool, kolpèrteur, dokumèntatie, kompènsatie. De konditie sluit reduktie uit voor bv. rembours, pendant, flambouw, karton, portier, kwartier.
Regel (b) produceert een schwa in de slotsyllabe van de volgende woorden: koning, kennis, penis, motor, avond.
Regel (c) is een soort dissimilatieregel, die toestaat dat de tweede vokaal gereduceerd mag worden als de derde vokaal hetzelfde is: Canèda, Barbèra, Panèma, piccèlo, thejèlogie, sollèsitatie, felèsitatie, klassèfikatie, psychèlogie.Ga naar eind1) Vokaalreduktie in afleidingen - samenstellingen bespreekt Booij niet - verloopt cyclisch, dus regel (a) werkt eerst op het grondwoord en vervolgens op grondwoord plus affix. Neem grammatika, dan produceert regel (a): grèmatika. Maak grammatikaal, dan wordt regel (a) tweemaal toegepast. Eerst grammatika wordt grèmatika, dan grèmatika+aal wordt grèmatèkaal. Op dezelfde wijze: dèbilèteit, krimènalèteit, monèpolèseer, kènalèseer, etc. Voor we terugkeren op het gedrag van de triller in deze konteksten, kunnen we nog wel wat opmerkingen maken over de reduktieregels van Booij. Het effekt van de regels is, net als Chomsky-Halle dat voor het Engels beschreven, dat een zwak of niet geaksentueerde vokaal zoveel van zijn onderscheidende kenmerken verliest dat er nog slechts een schwa overblijft. De schwa zelf kan dus niet meedoen aan de regel voor vokaalreduktie, zodat er een aparte regel zou moeten worden geformuleerd voor schwa-deletie. Schwa-deletie, in mijn ogen zoiets als absolute vokaalreduktie, treedt op in dezelfde kontekst als regel (a):
Schwa-deletie blijft dus buiten het bereik van de algemene regel voor vokaalreduktie. Wat valt er nog meer buiten? De fonetische veranderingen in de omgeving van de gereduceerde vokaal. Naar mijn waarneming verliest de vokaal die direkt voorafgaat aan de reduktievokaal ook iets van zijn fonologische kwaliteit. Zo wordt reduceren ongeveer riddeseren, paradijs: parrèdijs, karamel: karrèmel, redenering: riddenering, televisie: tillèvisie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In dergelijke gevallen gaat vokaalreduktie samen met verlies van het kenmerk plus gespannen van de voorafgaande vokaal. Dit soort spanningsverlies lijkt me toch ook een vorm van reduktie die onder de noemer vokaalreduktie thuishoort. Andere gevallen waarin dit proces zich voordoet, zonder dat regel (a) er vat op heeft: akwarium-akkwarium, adagiumaddagium, agenda-aggenda, anaal-annaal, amandel-ammandèl, etc. Evenmin staat regel (a) een schwa aan het begin van een woord toe, terwijl de gewone spreektaal die beperking niet kent: ereksie-èreksie, ellende-èlende, enorm-ènorm, elektries-èlektries, etappe-ètappe, Egypte-ègypte, abortus-èbortus, abuis-èbuis, azijn-èzijn, Athene-ètenè, Europa-èropa. Nog een proces dat buiten de regel valt: de verschuiving van de onbeklemtoonde gespannen /e/ richting /ie/: C.D.A., uit te spreken als seediejaa, net als lineaal en alinea klinken als lieniejaal en alieniejaa. Zo ook: H.B.S., P.P.R., C.P.N., A.B.N., H.B.O., ideaal, ideoloog, reëel, etc. Kortom, regel (a) dekt maar een deel van de verschijnselen door zich uitsluitend te beperken tot de kwalitatieve verandering van slechts één segment, namelijk de te reduceren vokaal, en met slechts één effekt, namelijk de schwa. De fonetische realiteit is minder simpel, en zal waarschijnlijk alleen korrekt beschreven kunnen worden door de reduktieverschijnselen in een wijdere kontekst dan op woordniveau, zoals de morfoloog dat doet, te bestuderen. Proefpersonen die alleen maar rijtjes geisoleerde woorden voorlezen zullen vast en zeker veel minder reduktieverschijnselen vertonen dan spontane sprekers. Nog even iets over de regels (b) en (c), die me allebei tamelijk dubieus lijken. In woorden als koning, paling, voering, ketting hoor ik geen schwa, in kennis hoor ik geen /i/. Ik denk dat deze regel, die Booij optioneel noemt, niet produktief is. Hij voorspelt ten onrechte reduktiemogelijkheden bij bv. satan, divan, Canon, goulash, paljas, wigwam, poespas, vuillak(?), slalom, sarong, klewang. Regel (c) is evenmin perfekt. Redukties als Kanèda en Panèma klinken me minder waarschijnlijk dan Kannada en Pannama, die niet kunnen worden voorspeld. Komplexe woorden die Booij bij deze regel onderbrengt kunnen naar mijn idee gemakkelijk onder de cyclisch werkende regel (a) vallen, zodat de schwa in tejèlogie, biejèlogie, psiegèlogie, uit de eerste cyclus stamt. Moeilijker ligt het dan met de schwa in sollèsitasie, falsèfikasie. De vraag is of deze schwa zijn bestaan inderdaad te danken heeft aan de opeenvolging van twee dezelfde vokalen. Ik denk van niet. Anders zou men geen reduktie verwachten bij kontraprestatie-kontèrprèstasie, specialisatie-speesjèlisasie, ejakulatie-ejèkèlasie, artikulatie-artèkèlasie. Dit lijkt eerder vokaal-reduktie ‘op afstand’, dus zonder een direkt aangrenzende reduktie-faktor, nl. een primair geaksentueerde syllabe.
Terug naar regel (a).
Booij stelt dat een regel /r/deletie nodig is om vokaal-reduktie toe te passen op woorden van het type karton en kwartier. Dus de vormen kèton en kwètier zijn akseptabel, kèrton en kwèrtier niet. ‘Deletion of the /r/ feeds Vowel Reduction.’ (112) Deze regel /r/deletie werkt echter nooit zonder dat niet eveneens de vokaal wordt gereduceerd, d.w.z. vormen als katton, kwattier, of pottier, bestaan niet als varianten van karton, kwartier portier. Het omgekeerde lijkt me eerder het geval: De triller kan alleen verdwijnen als de voorafgaande ongeaksentueerde vokaal wordt gereduceerd. Elisie van de triller is alleen mogelijk wanneer het grondwoord geen aksentuele veranderingen ondergaat. Affixen die het woordaksent opeisen herstruktureren de aksentverhoudingen in het grondwoord zo, dat de eerste syllabe meer aksent krijgt. Dus pro heeft meer aksent in professoraat en professorabel dan in professor. Daarom zie ik wel reduktiekansen bij professor, portret, kontrakt, nerveus, persoon, leidend tot prèfessèr, pètret, kètrakt, nèveus, pèsoon, en niet bij afleidingen als professoraat, portrettist, kontraktueel, nervositeit, personeel: xprèfessoraat/xpèrfessoraat, xpètrettist, xpètrètist, xkètraktueel/xkètraktèweel, xnèvoseteit, xpèsoneel/xpèsèneel. (De dubbele reduktiegevallen worden door Booij's regel niet geblokkeerd. Hij geeft zelfs | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorbeelden van dit soort rare gevallen: kanaliseren en monopoliseren zouden reduceerbaar zijn tot kènalèseren en monèpolèseren.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. PerspektiefHet zijn niet alleen trillers en vokalen die onder zekere prosodische voorwaarden kunnen worden gereduceerd. Snel artikuleren bevordert soms de verdwijning van meerdere segmenten die, om zo te zeggen, aksentueel in de knel zitten. Vergelijk: Het zit zó eigenlijk - Het zit eigenlijk zó. De reduktiemogelijkheden van eigenlijk worden mede bepaald door de positie van dat woord in de zin. Alleen de tweede zin staat deformatie toe tot eik. Klaarblijkelijk speelt de prosodie, het zinsaksent, een rol bij redukties binnen de woordgrenzen. Bekijk bijvoorbeeld de aksentverschuivingen - en dus de verschillende mogelijkheden tot reduktie - bij eigennamen als Marcél, Jan-Hénk, Vincént, Sofíe. In isolement valt het woordaksent daar op de laatste syllabe, zodat reduktie van de eerste vokaal en elisie van de triller, de nasaal en de /h/ in principe tot de mogelijkheden behoort: Mèrsel/Mèsel, Jènenk, Vènsent/Vèsent, Sèfie. Deze mogelijkheid vervalt als er een primair geaksentueerde achternaam ofwel een nomen op volgt. Dan verhuist het aksent van de voornaam zelfs naar de eerste syllabe: Márcel Báks, Víncent Prónk, Ján-Henk Sássen, Sófie Wéstenbroek, Flórien Kóópmans. Hetzelfde in woordgroepen: Márcel's bóek, Sófie's béd, Ján-Henk's néus, Vincent's húis, Flórien's sténcil. Het is bekend dat het woordaksent van adjektieven afhankelijk is van hun grammatikale funktie: Rechts aksent in predikatieve en links aksent en attributieve positie. (Zie ook Chomsky-Halle, 1968, 117, en Van Lessen Kloeke, 1975, 223).
Ook woorden als altijd, misschien, helemaal zijn aksentueel afhankelijk van hun kontekst:
Of neem de aksentuele varianten, positioneel bepaald, die sportkommentatoren laten horen:
Dezelfde varianten zijn te horen in samenstellingen: Azét naast Azètzevenenzéstig, Hoogezánd naast Hóogezand-Sappeméer, koningín naast kóningin-móeder, Amsterdám naast Ámsterdam-céntrum. Uit al deze voorbeelden blijkt er dus, over de woordgrenzen heen, prosodische beinvloeding. Hypothese: primaire woordaksenten in woorden die samen een kompositum of een woordgroep vormen, hebben de neiging zover mogelijk uit elkaars buurt te blijven. (Zie Van Zonnevelds nog te verschijnen werk over het zinsaksent in het Nederlands.)
Ron van Zonneveld | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|