Tabu. Jaargang 8
(1977-1978)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||
Spierinkjes
|
(1) | ... dat je met veel kennis maar weinig inzicht zakt, |
en tevens ‘telbaar’ (voorwerpsnaam):
(2) | Hij heeft veel kennissen, weinig vrienden. |
Dit op zichzelf is niets bijzonders: denk aan substantieven als steen, draad, glas, enz., die ook zowel stofnaam als voorwerpsnaam (ontelbaar resp. telbaar) zijn. Maar een verschil is meteen al (a) dat kennis in zin (1) een abstracte ‘stofnaam’ is, en (b) dat kennis in (2) betrekking heeft op personen. Het staat daar in het meervoud, maar is geen plurale tantum: het treedt net zo goed ook in het enkelvoud op:
(3) | Dat heeft een kennis van me verteld. |
Géén verschil dus, ogenschijnlijk, met een woord als vriend(in):
(4) | Dat heeft een vriend(in) van me verteld. |
Toch ís er wél een heel bijzonder verschil tussen vriend(in) en kennis, getuige (5a) en (5b):
(5a) | Mag ik je even aan m'n vriend(in) voorstellen? |
(5b) | *Mag ik je even aan mijn kennis voorstellen? |
De verklaring van de ‘ongrammaticaliteit’ van (5b) lijkt voor de hand te liggen: mijn vriend(in) kán inhouden dat de spreker er maar één vriend(in) op nahoudt en dat is bij kennis blijkbaar uitgesloten: je hebt eventueel één vriend(in), één zoon, één neef, etc. en noodzakelijkerwijs één vader, maar niet slechts één kennis: een sociale betrekking als door het woord kennis (in zin (2)) uitgedrukt is ‘meervoudig’. ‘(On)grammaticale’ zinnen als de volgende bevestigen dat:
(6a) | Heeft ie wél kennissen maar geen vriend? |
Heeft ie wel vrienden maar*geen kennis? | |
(6b) | Ze leeft zonder vrienden en heeft zelfs niet?één kennis. |
Conclusie: het woord kennis zoals gebruikt in zin (2) is niet helemaal volledig een telbaar substantief.
De verklaring voor dit verschijnsel is te vinden in de diachronische grammatica van het Nederlands en wel in een van de belangrijkste bronnen die we daarvoor hebben: het Woordenboek der Nederlandsche Taal. Het WNT schetst van het woord kennis de volgende gang en stand van zaken:
Het derde en vierde ‘stadium’ komen gelijktijdig voor, vanaf de 16e/17e eeuw. Een voorbeeld van IIIa bij Vondel is:
Hoewel het WNT dat in 1926 niet met zoveel woorden vermeldt is IIIa verouderd. Die ‘collectieve betekenis’ komt in Van Dale10 (1976) niet voor. De volgorde van IIIa en IIIb in het WNT suggereert dat IIIb moet worden gezien als ‘ontstaan uit’ IIIa, m.a.w. de individuele betekenis van kennis is secondair, afgeleid, t.o.v. de ‘collectieve’ betekenis. Een dergelijke samenhang tussen IIIa en IIIb zouden we in de hiervóór gesignaleerde deficiëntie van het telbare substantief kennis bevestigd kunnen zien, anders gezegd: deze zou de (diachronische) verklaring daarvan kunnen zijn.
Er doen zich nu een paar vragen voor:
1) kent het Nederlands zelfstandige naamwoorden die dezelfde (synchronische) stand en (diachronische) gang van zaken vertonen als kennis (I - II - IIIa: b)? (ik heb er naar gezocht maar ze (nog) niet gevonden; verovering heeft ook I - II - IIIb maar mist IIIa : b en is bij I niet ontelbaar; anders dan kennis is het gebeurstubstantiefGa naar eind1)
2) zoals gezegd vertoont kennis IIIb hiaten in zijn deiktische paradigma: * een kennisGa naar eind2). Maar mét een bijvoeglijke bepaling erbij, zoals in zin (3), is er niets aan de hand:
(a) | een kennis van me - (b) *mijn kennis |
Het verschil tussen (a) en (b) bestaat hierin dat (a) het bestaan van meer dan één kennis veronderstelt. Geldt dit ook voor
(7) | een goeie kennis |
een oude kennis, etc. |
en zo ja, is dit een bevestiging van of steun voor de herleiding van zulke bijvoeglijke bepalingen tot beperkende relatieve zinnen die op hun beurt in verband worden gebracht met structuren als bv. in Syntaxis van Kraak/Klooster, zij het impliciet, verondersteld worden voor een zin als
(8) | De jongen die te laat was moest schoolblijven |
nl.: er zijn jongens - één van die jongens was te laat - die jongen moest schoolblijven (vgl. blz. 228-230) (even afgezien van het onderscheid tussen onbepaalde en bepaalde NC + rel. bijzin)?
Hoe dat precies zit, in elk geval duidt de omstandigheid dat een substantief alleen met het lidwoord een kan optreden mits vergezeld van een bijv. bepaling niet in álle gevallen op een ‘onderliggend’ meervoud:
(9) | *een verdriet - *verdrieten - - een groot verdrietGa naar eind3). |
Zoas bekend doet het bedoelde verschijnsel zich ook voor bij substantivische predikaatsnomina:
(10) | Hij is dokter |
Zij zijn allebei dokter | |
*Hij is een dokter | |
Hij is een goeie dokter | |
Hij is een dokter die ... | |
Zij is een dokter uit duizend (!) |
In dit geval is het weer wel heel aannemelijk aan een onderliggend meervoud te denken: er zijn dokters - hij is een goeie (dokter)/hij is er (= van hen) een die ... Ik heb niet nagegaan of dit ergens al eens in de literatuur is voorgesteld.
A. Sassen
- eind1)
- Van de ontwikkeling van abstract naar ‘individualiserend’ zonder meer zijn wel voorbeelden aan te wijzen: schoonheid (synch.), heerschap (diachr.).
- eind2)
- Vgl. echter (‘pregnant’ gebruik?): ‘... dat al je vrienden je in zo'n situatie in de steek laten en dat een kénnis je dan uit de puree helpt, dat is toch wel ...’
- eind3)
- Vgl. de Nederlandse Spraakkunst van Rijpma-Schuringa-Van Bakel22 , blz. 109.