Tabu. Jaargang 7
(1976-1977)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Nogmaals kunnen en misschienOnlangs heb ik bij mijn promotie naar aanleiding van een artikel van Sassen, getiteld ‘Negatie en modaliteit’ in TABU 5 (1974-1975), p. 9-16, de volgende stelling geponeerd: ‘het door Sassen geobserveerde feit dat de modale zinsbepaling misschien zich ten opzichte van negatie anders gedraagt dan het werkwoord kunnen (in zinnen als Marina kan niet lief zijn en Marina is misschien niet lief), is onvoldoende reden om te stellen dat kunnen geen modaal hulpwerkwoord is’. In wat nu volgt wil ik op deze stelling nader ingaan. Recapitulerend komt Sassens betoog hierop neer dat kunnen wél ontkend kan worden, en misschien niet. De verklaring die hij daarvoor geeft is dat misschien een echt modaliteitswoord is dat de subjectieve onzekerheid van de spreker ten opzichte van het beweerde uitdrukt (en dat daarom niet ontkend kan worden), terwijl kunnen een objectieve mogelijkheid aangeeft. Kunnen en misschien zijn dus geen lexicalisatievarianten van elkaar, en daarom is kunnen, volgens Sassen, niet modaal. Korte tijd na het verschijnen van Sassens artikel heeft Booy in dit tijdschrift er op gereageerd (TABU (1974-1975), p. 32-33). Hij stelt terecht dat Sassens conclusie berust op een voorkeur voor één interpretatie van de term ‘modaliteit’, namelijk als ‘subjectieve onzekerheid van de spreker’, terwijl de term in de literatuur toch ook gebruikt wordt in de aan de modale logica ontleende zin van ‘de werkelijkheid, noodzakelijkheid of mogelijkheid van iets’. Dit laatste is de zogenaamd ‘objectieve’ interpretatie van het begrip. Sassens conclusie dat kunnen niet modaal is gaat dus uit van de vooronderstelling dat aan ‘modaliteit’ slechts de ‘subjectieve’ interpretatie gegeven mag worden. Zoals Booy overigens ook opmerkt, kunnen in het algemeen zinsbepalingen als misschien niet alleen niet ontkend, maar ook niet bevraagd worden. De enige conclusie die men hieruit kan trekken is dat modale zinsbepalingen zich blijkbaar anders gedragen dan modale hulpwerkwoorden, en dat is geenszins verwonderlijk. Het is in ieder geval onvoldoende reden om kunnen dan maar als niet-modaal te beschouwen. Ik wil nog een stap verder gaan: zelfs als we even uitgaan van de opvatting dat het begrip ‘modaliteit’ slaat op ‘subjectieve onzekerheid’, kunnen wij ons nog afvragen of die betekenis niet aanwezig is in verschillende van de zogenaamd niet-modale voorbeelden die Sassen geeft. Hij geeft in feite toe (p. 13) dat er voorbeelden zijn waarin kunnen dezelfde modaliteit uitdrukt als misschien en dat dit kunnen zich maar zeer moeilijk laat onderscheiden van wat hij het niet-modale kunnen noemt. Het is inderdaad zo dat iets (subjectief) mogelijk achten er in vele gevallen op neer komt dat iets (objectief) mogelijk is. De syntactische argumenten om kunnen in Sassens voorbeelden wel modaal te noemen zijn in de recente literatuurGa naar eind1) meerdere malen naar voren gebracht. Uit die uiteenzettingen blijkt duidelijk dat in ieder geval kunnen, moeten, mogen, zullen en willen, maar misschien nog enkele andere werkwoorden, ondanks een aantal onderlinge verschillen, toch een opmerkelijk verwante groep vormen waarop een aantal generalisaties van toepassing is. Sassen gaat op die argumenten niet in, en hanteert slechts het criterium van de ontkenningsmogelijkheden van kunnen en misschien. Zo komt hij er ook toe moeten in Het huis moet gisteren afgebroken zijn (p. 13) als niet-modaal te beschouwen, terwijl moeten in 't Moet een aardige man zijn (zegt men) (p. 14) volgens hem wèl modaal is. Op die manier worden ter wille van het ene syntactische argument van de ontkenning gevallen van elkaar gescheiden die semantisch zeer dicht bij elkaar (en bij de modale zinsbepalingen) staan. H. Chr. Wekker |
|