Gekloofde zinnen en NC's
In het decembernummer van 1975 van TABU heeft Van Zonneveld een verhelderende beschouwing gewijd aan het verschijnsel van de gekloofde zin in het Nederlands. Op een paar punten van zijn betoog wil ik graag ingaan.
Volgens Van Zonneveld zou de NC-test met gekloofde zinnen in twee richtingen falen: enerzijds worden er niet-NC's door aangewezen als NC's, anderzijds vallen sommige NC's buiten het ‘bereik van de test. Dat zijn natuurlijk ernstige bezwaren, maar het zou jammer zijn een heuristisch middel om bepaalde zinsdelen (vooral objecten) te vinden, nu direkt te laten vallen. Naar mijn mening blijft de proef met de gekloofde zin bruikbaar wanneer van te voren enkele restricties in acht worden genomen. In mijn Nederlandse grammatica heb ik die restrictie wat betreft de pronomina en de NC's die naamwoordelijk deel zijn, expliciet geformuleerd (resp. op blz. 25 en blz. 24) In een theoretische uiteenzetting over pronominalisering zou daar meer over gezegd dienen te worden, maar in het kader van een inleiding tot de traditionele zinsontleding kan dat m.i. achterwege blijven. Bij de NC's die als naamwoordelijk deel van een gezegde fungeren vallen, dunkt me, de tege voorbeelden met adjectieven als ongrammaticaal weg. Van Zonnevelds voorbeelden van het type Wat Wim lijkt is erg vriendelijk (zie zijn voorbeeldzinnen 10 b t/m 14 b) zijn voor mij alleen denkbaar met een ster ervoor in een taalkundige beschouwing!
Wat betreft het buiten de test vallen van onmiskenbare NC's ligt de zaak moeilijker. Van Zonneveld noemt op blz. 4 van zijn artikel zes gevallen. Twee daarvan kunnen onder één noemer gebracht worden: dat betreft prepositieconstituenten van het type in Amsterdam, in de herfst, op de kast, die naar mijn mening geen NC meer zijn, maar die wezenlijk anders van aard zijn doordat ze gedomineerd worden door een PC. Het voorafgaande voorzetsel zorgt voor die verandering van status. Datzelfde geldt voor possessieve NC's; in Van Zonnevelds voorbeeld Mies d'r japon is alleen Mies onderstreept, maar juister zou zijn geweest Mies d'r. Vormen als Vaders, Karels, Karel z'n, Marie d'r, die man z'n hebben ook hun NC-karakter verloren door de genitiefuitgang. In beide gevallen, de prepositieconstituenten en de genitiefvormen, hebben we te maken met wat in de structuralistische taalkunde exocentrische groepen heet; zulke groepen kunnen opgebouwd zijn uit een endocentrische groep (of een enkel woord) voorafgegaan door een voorzetsel of gevolgd door een genitiefuitgang, maar juist door die toevoeging vindt een ingrijpende verandering plaats. Iets soortgelijks nemen we in de morfologie waar bij afleidingen: wanneer we van een substantief als regen een afleiding regenachtig maken, is dat laatste woord ook geen substantief meer. Zo kan een NC door toevoegingen aan de structuur dusdanig veranderen van aard dat het geen NC meer is.
De NC's die in vergelijkingen voorkomen (aardiger dan Sonja, harig als een aap) zijn als NC's begrijpelijk wanneer we erop letten dat zulke vergelijkingen beschouwd kunnen worden als gereduceerde zinnen (dan Sonja is aardig, als een aap is harig). In laatst genoemde zinnen is niet moeilijk aan te tonen dat Sonja en een aap NC's zijn; de gekloofde-zinsproef is hier volledig toepasbaar (wie aardig is, is Sonja; wat harig is, is een aap). De proef kan echter niet worden toegepast op samengestelde zinnen, zoals Van Zonneveld terecht vaststelt. Een zin als Mies is aardiger dan Sonja mag in dit verband dan ook als een samengestelde zin gelden: Mies is aardiger dan Sonja aardig is. Pas wanneer zo'n samengestelde zin wordt teruggebracht tot twee enkelvoudige zinnen kan de gekloofde-zinsproef worden geprobeerd.
De overblijvende gevallen zijn raadselachtiger. De zgn. dativus ethicus (dat is me wat) zonder ik uit. Ten eerste hebben we hier weer met een pronomen te maken, ten tweede is dat pronomen, voorzover ik kan zien,