| |
| |
| |
[Nummer 3]
R.M. van Zonneveld
Seuren's ‘Tussen taal en denken’
Vooraf
Bij deze kritische bespreking van Seuren's boek heb ik zoveel mogelijk de schrijver zelf aan het woord gelaten.
De selectie van de citaten is in de eerste paragraaf minder willekeurig dan in de tweede.
Citaten zijn natuurlijk altijd min of meer uit hun verband gerukt, maar ik heb voor deze methode gekozen om de lezer alvast een voorproefje te geven van het bijzondere Seuren-proza, en ook om mezelf de moeite te besparen dat in eigen bewoordingen te parafraseren.
De waarde die ik aan dit boek toeken is groter dan uit deze bespreking zal blijken. Afkortingen: S=Seuren, TTED= Tussen taal en denken.
| |
1 Globale schets
TTED bestaat uit vier hoofdstukken, tesamen 332 pagina's, en een inleiding. In die inleiding (14 pagina's) stelt S dit vast: ‘De semantiek heeft zich tot op heden onder de menswetenschappen geen respektabele positie weten te verwerven.’ (IX)
In dat licht memoreert S wat er zoal in de laatste halve eeuw op het gebied van de filosofisch-logische en linguistische semantiek is gepresteerd. Dat is bedroevend weinig: ‘Van de publikaties die in de geest van de filosofische logika verschijnen kan slechts heel zelden gezegd worden dat er onderzoek is verricht. Wanneer men inderdaad van onderzoek kan spreken, zoals in Davidsons studie van adverbiale bepalingen, of bij Wiggins en Alston over woordbetekenissen, is de kwaliteit van het onderzoek van dien aard dat de resultaten nauwelijks gewicht in de schaal leggen.’(X) Deze schrale oogst dient toegeschreven te worden aan het ontbreken van een empirische methode.
Ook van Quine, notoire exponent van de empiristische taalfilosofie, stelt S vast dat hij ‘op grove wijze tegen het criterium der empirie(..) zondigt.’ (XII)
De verwachtingen van S liggen op het terrein van de semantische syntaxis: ‘De grote meerderheid der hedendaagse transformationele taalkundige huldigen deze theorie, zij het niet altijd op duidelijke gronden.’ (77)
Maar desondanks, het blijkt in het algemeen toch ‘dat de meest vruchtbare benadering tot de semantiek ligt in de afbeeldingsrelaties die gelden tussen syntaktisch gedefiniëerde strukturen (SR's) en komplexe mentale interpretatiedomeinen.’ (XIX) Bij die domeinen zouden vooral presupposities, in de lijn van Frege en Strawson, een cruciale rol spelen.
‘De hier gepresenteerde verklarende theorie die als objekt heeft het gebied dat ligt tussen taal en denken,’ heeft, aldus S, ‘als voornaamste vraagstelling de vraag “Hoe komt het dat we de zinnen van onze taal verstaan zoals we ze verstaan?”’ Dat is een nieuwe visie op de materie: ‘De vragen die zich voordoen bij het onderzoek naar de relaties tussen deze semantische representaties(SR's) en de kognitieve mentale strukturen die in het denken hun plaats hebben en het verstaan van zinnen belichamen, het objekt van de eigenlijke semantiek, deze vragen zijn binnen de linguistiek, (..), onaangeroerd gebleven.’ (XV)
In het eerste hoofstuk (p.1-51), ‘Algemene taaltheorie en de adekwaatheid van beschrijvingen’ worden ontstaan en ontwikkeling van de transformationele taalkunde geschetst, waarna onmiddellijk de tekorten worden blootgelegd. De Chomskyaanse theorie is S nog niet universeel genoeg en haakt te weinig in op de ontwikkelingen in de kognitieve psychologie. (29)
Een vergelijkende analyse van de datief-constructie in het Frans (Kayne) en het Engels (Mc.Cawley) wordt aangeboden ter ondersteuning van S's opvatting dat alleen een universele, empirisch gefundeerde linguistiek enig bestaansrecht heeft.
Het tweede hoofdstuk (p.51-142), ‘Grammatische semantiek’ is vooral gewijd aan de rechtvaardiging van de semantische syntaxis, zoals S die beoefend wil zien. Dat gebeurt niet in historisch isolement: Varro en Plato zagen semantische regels al als transformaties. In paragraaf 2.2.0 geeft S ‘Enkele eenvoudige argumenten voor prelexikale syntaxis’, een grammatika die men zich als volgt schematisch kan voorstellen:
| |
| |
Commentaar (noot 18, 77):
‘De OS is als een lage driehoek voorgesteld, en de SDS/SR als een spitsere, om aan te geven dat een der opvallendste effekten der transformaties hierin bestaat dat de zeer diep gelaagde (vele ingebedde S-en bevattend) SDS/SR wordt omgezet in een veel vlakkere OS met veel gevarieerder konstituentenstruktuur. De fonologische regels vervlakken de OS verder tot een lineaire struktuur.’
Het derde hoofstuk (p.142-249) is getiteld ‘Semantiek: een mentalistische theorie der betekenis’. In een voetnoot op p. 160 staat nog met de minste omhaal wat S in het gehele hoofdstuk wil aantonen, via uiteenzettingen over o.a. Frege, Quine, Kripke, Montague: ‘Niet de grammatika is generatief, maar onze kognitie. Kognitief gekreëerde gedachtenstrukturen worden afgebeeld op linguistische dieptestrukturen, die door de grammatika van een bepaalde taal weer op de oppervlaktestrukturen van die taal worden afgebeeld. Een grammatika is, aldus gezien, een transformationeel algorithme met een oneindige input.’
‘Presupposities’, het vierde hoofdstuk (p.249-333) belooft na alle theorie wat meer details. Bijvoorbeeld ‘de vraag naar de preciese aard van de dragers van waarheidswaarden, en, in verband hiermee, (..) de vraag of er in de natuurlijke taal, en het natuurlijke denken, twee of meer dan twee waarheidswaarden optreden.’ (249) Om deze detail s even af te handelen lost S eerst een aan Nuchelmans ontleende Middeleeuwse paradox op. Dat betreft de netelige vraag of de zin Alle mensen zijn dood, opgetekend door een sterveling vlak voor een allesvernietigende wereldcatastrofe, waar of onwaar is. De oplossing van S wil ik hier niet verklappen. Vervolgens worden noties als verifikatiedomein en interpretatiedomein ingevoerd, in polemiek met Strawson (de enige coryfee wiens voornaam vermeld wordt: Peter) en Russel. Diens klassieke kale koning van Frankrijk geeft weer eens acte de présence, voornamelijk om S te helpen bij de oplossing van het ‘waarheidswaardegat.’ (293) (Zo'n gat treedt op als er niet is voldaan aan de existentiële presuppositie van het subject, d.w.z. als het subject niet verwijst naar een bestaande entiteit.) Volgens S, en ook anderen (294) is de presuppositie van het subject niet van ontologische, maar van kognitieve aard. Dat komt hierop neer: Als je naar iets wil verwijzen hoeft dat [...] niet echt, in de objectieve wereld, te bestaan. Als dat iets maar ergens bestaat, bijv. in je fantasie, dan is er tenminste een cognitieve presuppositie, wat voldoende is om waarheidswaarden toe te kennen. In die opvatting val je alleen dan in het waarheidswaardegat, wanneer je in je potentiële interpretatiedomein (298) geen element (object, entiteit) kunt vinden waarnaar het subject van een zin zou kunnen verwijzen. Dat wil zeggen:
als je niet weet waar de zin over gaat, dan kun je evenmin zeggen of hij (on)waar is. S geeft een voorbeeld (ID= actueel interpretatiedomein, ID'= potentieel ID):
| |
| |
‘Onze notie “presuppositie” heeft aldus, voorzover in verband gebracht met het waarheidswaardegat, twee “fasen”. In eigenlijke zin houdt de presuppositie het vóórkomen in van het betreffende element in ID. Bij ontbreken van zo'n element kunnen twee dingen gebeuren: wanneer het element te vinden is in ID' (hetgeen afhangt van de aanwezige kennis), dan wordt het snel ingevoerd zodat de uiting een waarheidswaarde kan krijgen; maar wanneer het ontbrekende element niet in de ID' ligt opgesloten, ontbreekt een waarheidswaarde. Wanneer ik zonder inleiding zeg: “Alle vragen zijn beantwoord”, dan is de presuppositie niet vervuld. Maar dit heeft nog niet automatisch tot gevolg dat er een waarheidswaardegat optreedt. Dat wordt pas veroorzaakt door het feit dat er in ID' geen uniek bepaalde verzameling te vinden is die snel kan worden gebruikt om aan de presuppositie te voldoen.’
Volgens mij bieden alleen de laatste 30 pagina's van TTED een proeve van empirische semantiek: Een McCawley-achtige (=op Reichenbach teruggaande) analyse van enkele zinnen, waarbij het S gaat om de semantiek van of en de semantiek van de implikatie. Een illustratief citaat: (315) ‘In de logika geldt dat de implikatie “p>q” ekwivalent is aan “~pVq”, of “~pV(pᐱq)”. We zullen hier het standpunt verdedigen dat in de natuurlijke taal de oppervlaktestruktuur “als p, dan q” transformationeel moet zijn afgeleid van een semantische struktuur die althans het deel “niet-p, of p en q” omvat, afgezien van enkele bijkomstige eigenschappen.’
| |
2 Kritische noten
2. 1 Inhoud
Ik heb het laatste citaat illustratief genoemd, en wel hierom: uit de losse pols rijgt S indrukwekkende termen aaneen tot volzinnen, waarvan de presupposities met geen mogelijkheid te achterhalen zijn en waarbij de lezer, in termen van TTED, blijft zitten met een waarheidswaardegat dat niet te dichten is. Waarom niet? Abstracties als het laatste citaat worden vrijwel nooit door concrete uitwerkingen ondersteund. Nergens wordt gedemonstreerd hoe dergelijke ‘transformaties’ het presteren om ‘semantische dieptestrukturen’ om te zetten in fonologisch interpreteerbare oppervlaktestrukturen. Met een zelfde lichtzinnigheid worden in TTED lijnen getrokken van de Latijnse grammaticus Varro naar Chomsky (Seuren), van de onvermijdelijke Plato naar vedetten als Frege, Russel, Tarski, Quine, Strawson, tot en met Kripke en Montague (Seuren). Popper staat borg voor de wetenschapstheoretische inzichten (21). Grote afwezige in de rij van knappe bollen, tegen welk decor S zijn visies ontvouwt, is Ludwig Wittgenstein. Dat is verwonderlijk omdat juist hij het soort vragen stelt waarop S een antwoord wil geven. Wat citaten uit Wittgenstein's Philosophical Investigations’:
(335) ‘Now if it were asked: “Do you have the thought before finding the expression?” What would you have to reply? And what, to the question: “what did the thought consist in, as it existed before its expression?”.
(509) Grote Lehink in language, there aren't “meanings” going through my mind in addition to the verbal expressions: the language is itself the vehicle of thought.’
Het mag dan ook geen verbazing wekken dat de concepten die in S's semantische syntaxis een belangrijke rol spelen ongearticuleerde schimmen blijven.
Wat zijn bijvoorbeeld ‘semantische representaties’? ‘Gegeven het feit dat elk menselijk wezen in beginsel elke taal even gemakkelijk leert, in de vroegste levensjaren, ontkomt men er niet aan de SR's te specificeren in termen die binnen de grammatische semantiek axiomatisch gegeven zijn, semantische primitieven, welker verklaring moet liggen in een wijder kader van de studie der menselijke kognitieve processen.’ (143)
| |
| |
Helaas is er nog ongeveer niets axiomatisch gegeven, zoals S zelf eerder opmerkt (56): ‘Een van de grote moeilijkheden die zich bij de studie van het “semantisch vermogen” van een moedertaalspreker voordoen is dat het nog grotendeels onbekend is hoe SR's er uitzien’. Zo groot blijkt die moeilijkheid echter niet te zijn, want drie pagina's verder stelt S al vast (59) ‘dat semantische representaties objekten zijn met een syntaktische struktuur. In principe zijn ze afbeeldbaar als boomdiagrammen met van opschriften voorziene knooppunten, zoals we dat in de syntaxis gewend zijn. Dit moet wel zo zijn omdat SR's in feite mets anders zijn dan parafrasen, zij het heel expliciete, van de zinnen die ze representeren. De SR's zijn zelf betekenisdragende strukturen, die in één lezing met de beantwoordende zin synoniem zijn.’ Weten we nog niet precies wat SR's zijn, in elk geval moeten we ze lokaliseren in een ‘kognitieve, of semantische ruimte’ (231). Linguisten zijn niet in staat om de opgeworpen vragen zelf te beantwoorden: ‘Evenals het geval was bij de specifikatie van linguistische strukturen en regels, blijft voorlopig de kwestie van de preciese fysische bestaansvorm van de gepostuleerde elementen onbeantwoord. Vragen van fysische realisering kunnen pas worden opgelost in samenwerking met psychologen en neuro-fysiologen.’ (232)
Ik kan er niets anders van maken dan dat SR's bij S de vorm hebben van syntactische boomdiagrammen, met S, V en NP als basiscategorieën, met dien verstande dat een V (= een semantisch werkwoord) alles onder S kan zijn dat geen NP is. (Dus: adjectieven, bijwoorden, werkwoorden, quantoren en en connectieven). Deze boomdiagrammen struktureren ‘semantische elementen’, waarbij men moet denken aan McCawley's analyse van kill in cause to die, te interpreteren als primitieven.
Een definitie van de semantische categorieën lijkt me dringender dan de eventuele neuro-fysiologische correlaten daarvan, maar S laat het ook in dat opzicht afweten.
Ik ben dan ook na lezing van TTED nog niet in de verste verte in staat om me iets voor te stellen bij de voornaamste vraag van S: ‘Hoe komt het dat we de zinnen van onze taal verstaan zoals we ze verstaan?’ S volgend moet het antwoord erop gezocht worden tussen taal en denken. In plaats van mee te zoeken beperk ik me nu tot wat kritische opmerkingen die niet zozeer de inhoud alswel de presentatie betreffen.
| |
2. 2 Persoonlijke bezwaren
De aard van de kritiek die hierboven geopperd is, vloeit direkt voort uit de universele optiek van S.
Omdat er vagelijk van alles wordt geponeerd, raken argumentatie en formalisatie in de verdrukking. Volgens S zelf zal men ‘in een theorie uitspraken aantreffen die de logische vorm hebben van “Er is een X dusdanig dat voor alle Y die A zijn geldt dat p”. Een stelsel van dergelijke uitspraken stelt ons in staat de wetten der deduktie in werking te stellen en stellingen af te leiden’ (20)
Er is in het gehele boek echter nauwelijks een uitspraak te vinden die voldoet aan de eisen die S er zelf aan stelt.
Moeilijker te verteren dan inhoudelijke mankementen zijn voor mij de pedanterieen en verbalismen waarvan dit boek, in tegenstelling tot Seuren's moet het kingkritische Persoonlijke bol staat.
‘Dit is geen boek voor beginners’, stelt S terecht vast in zijn voorwoord, maar ook de gevorderde lezer moet toch wel verbleken in het heldere licht dat S in zijn volzinnen uitstraalt. Ik doe hieronder maar een greep, om die lezer te overtuigen voor wie de citaten in de eerste paragraaf nog niet illustratief genoeg zijn.
(52) ‘Ik zal op deze theorie niet verder ingaan, (=stimulus-responstheorie voor betekenisonderzoek, vZ) Chomsky heeft in zijn recensie op Skinner's Verbal Behavior, in Language van 1959, deze taak naar behoren volbracht.’
| |
| |
118 |
‘Wanneer Chomsky in twijfel trekt of er voldoende “natuurlijke” of “gemotiveerde” regels gevonden kunnen worden voor semantisch gekompliceerde lexikale eenheden, dan volgt daaruit dat hij twijfelt of het in principe wel mogelijk is een verantwoording te geven van onze semantische kompetentie.
Indien hij inderdaad een dergelijke fatalistische houding aanneemt ten aanzien van semantische beschrijving, dan zou het dienstig zijn wanneer hij dit standpunt ook expliciet formuleerde en zijn argumenten ontvouwde.’ |
233 |
‘We hebben boven (3.1.2.) reeds uiteengezet dat het geenszins a priori vaststaat dat het generatieve principe dat nodig is om de oneindige hoeveelheid mogelijke zinnen van een taal te verklaren binnen de grammatika gezocht moet worden. Chomsky nam, min of meer onkritisch, aan dat dat zo was, en verdedigt deze stelling nog steeds, ook al brengt hij ze niet expliciet onder woorden: ze ligt opgesloten in zijn “Extended Standard Theory”.’ |
144 |
‘Het zou ondoenlijk zijn in dit hoofdstuk een zelfs maar bij benadering adekwate schets te geven van alle verschillende filosofische ontwikkelingen op dit gebied (=filosofische semantiek, vZ), te meer omdat sommige nogal technisch van aard zijn.’ |
255 |
‘(Men ziet vaak gebeuren dat een gebrek aan kennis of inzicht wordt verhuld doordat men zijn toevlucht neemt tot universeel gekwantificeerde beweringszinnen waarvan het verifikatiedomein niet vastligt.
Dit wekt de suggestie van diepzinnigheid, en kenmerkt tegelijk een bepaalde, vaak modieuze, vorm van slecht denken).’ |
261 |
‘Allereerst [dient] vastgesteld te worden dat vanuit het oogpunt van strikte logika op Russ[els] Theorie der beschrijvingen niets valt aan te merken. Gegeven de logische analyses die hij voorstelt, komen alle waarheidswaarden naar behoren uit. Waar het aan schort is de aansluiting bij de natuurlijke taal.’ |
| |
3. Besluit
Omdat deze bespreking van TTED niet al te positief is uitgevallen wil ik nog graag herhalen wat ik in het Vooraf al gezegd heb, namelijk dat mijn waardering voor TTED groter is dan ik heb kunnen laten blijken. Het is nu eenmaal gemakkelijker voor een criticus om vaagheden, inconsequenties en inconsistenties op te sporen, dan om alternatieven aan te bieden of zijn waardering onder woorden te brengen. Dat laatste zal ik toch in het kort proberen te doen.
Een deel van zijn kracht ontleent TTED voor mij alleen al hieraan, dat de schrijver de vaak alleen in theorie geopperde coöperatie van filosofie en linguistiek in de praktijk heeft gebracht en daarbij observatie en analyses aanbiedt die grondige bestudering verdienen. Ik denk daarbij vooral aan de voorstellen in het vierde hoofdstuk, ‘Presupposities,’ die ik niet heb willen betrekken bij de kritiek in de vorige paragrafen, om de eenvoudige reden dat ik in het stadium van het bestuderen ervan ben blijven steken.
Een minder globale bespreking van TTED zal dan ook met name het vierde hoofdstuk meer recht moeten doen.
Een ander sterk punt vind ik, tenslotte, dat S met de publikatie van TTED het risico heeft aangedurfd om als ‘wrijfpaal’ te gaan functioneren op het terrein van linguistiek en filosofie. Ik houd het erop dat Seuren voldoet aan de eisen die op dat terrein aan zo'n functie gesteld zullen worden en dat hij, helaas, op weinig concurrentie zal hoeven te rekenen.
| |
| |
| |
Voor een eventuele tweede druk:
Een bezwaar is een wat slordig gebruik van metatalige termen, zoals in het volgende citaat:
(l70)a. |
Ik herinner me Jans adres niet meer. |
b. |
Ik ben Jans adres vergeten. |
Beide uitdrukkingen vereisen dat het subjekt het objekt vroeger wel wist of kende: wanneer het subjekt het objekt nooit gekend heeft, kan geen van beide uitdrukkingen naar waarheid worden gebruikt.’ (132)
Graag naast een personen-ook een zaakregister |
Verbetering van zetfouten:
assymptie: assumptie (7) |
opstellingen: opstelling (15) |
dieptestrutkuur: dieptestruktuur (66) |
aannaam: aanneem/aannam (70) |
geblokeerd: geblokkeerd (112) |
nootverwijzing 17, p. 141, moet zijn: 21 |
nolens volgens: nolens volens (201) |
Nuchlemans: Nuchelmans (249, noot) |
vookomen: voorkomen (258) |
|
Groningen, maart 1976
R.M. van Zonneveld
|
|