Tabu. Jaargang 5
(1974-1975)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 4]Zelfstandige ans hulp- en koppelwerkwoordenVanouds en nog altijdGa naar eind1) onderscheidt de Nederlandse grammatica negen reguliere koppelwerkwoorden:
De zes van (b) onderscheiden zich van de drie van (a) doordat het geen verschil (in betekenis) maakt als in de zinnen waarin ze optreden te zijn wordt toegevoegdGa naar eind2):
Als men probeert van alle zes werkwoordenGa naar eind3) overtuigende voorbeelden te vinden, blijkt dat niet mee te vallen. Sommige (zoals 2) klinken stijfjes, gekunsteld, onnatuurlijk, om niet te zeggen ongrammaticaal. Soms geldt dat voor de variant mét te zijn (Dat lijkt me vreemd te zijn, Dat komt me voor onbekend te zijn/onbekend voor te zijn), soms juist voor die zónder te zijn ('t Schijnt een vreemde snoeshaan). Vooral met de werkwoorden van (b2) is het lastig een beetje vlotte zinnen van beide te vinden of te maken. Trouwens, niet elke soort constituent die met een van de (a)-werkwoorden een naamwoordelijk gezegde vormt kan dat ook of tenminste even makkelijk met een van de werkwoorden van (b). Zinnen van het hier bedoelde type met een (b2)-werkwoord zijn überhaupt al gauw ongewoon. Er zijn vermoedelijk heel wat Nederlanders die er in jaren niet één laten horen. Het zou best de moeite waard kunnen zijn om. eens uit te zoeken hoe het nu precies zit met alle restricties in het optreden van die zes zgn. koppelwerkwoorden. Het is wel zeker dat onze grammatica (inbegrepen het zo langzamerhand niet geringe aantal artikelen over koppelwerkwoorden en het naamwoordelijk gezegde) daar een verkeerd beeld van geeft, onvolledig, gebrekkig en voor niet-Nederlandssprekenden nogal misleidend. Sinds de introductie van de transformationele grammatica heten de werkwoorden van (b) geen (echte) koppelwerkwoorden meer, d.i. worden ze niet meer met die van (a) tot eenzelfde subklasse van werkwoorden gerekend.Ga naar eind4) De reden daarvan is de genoemde weglaat- of toevoegbaarheid van te zijn (volledigheidshalve moet worden gezegd: te zijn of te wezen. Aan de vervangbaarheid van zijn door het praattaliger wezen kan men enigszins de mate van natuurlijkheid, afmeten). Het ligt voor de hand dat de TG synonieme zinnen als die van (1) en (2) als structureel identiek beschouwt en dus elk van de stellen tot dezelfde diepte- of onderliggende structuur herleidt.Ga naar eind5) Dat zou er dan in principe een mét te zijn of een zónder te zijn kunnen wezen, zodat resp. een (optionele of soms verplichte) deletietransformatie óf een. (idem) additie-transformatie voor de juiste oppervlakte-vorm moet zorgen. Het eerste is so-wie-so (meestal) aantrekkelijker maar hier helemáál, omdat de zes (b)-werkwoorden ook met andere infinitieven +te dan alleen zijn (wezen) optreden en díe infinitieven kunnen níet worden weggelaten:
Het ligt natuurlijk voor de hand zinnen als (3)-(5) en zinnen als (1) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en (2) structureel over één kam te scheren, d.w.z. ervan te abstraheren dat (1) en (2) een naamwoordelijk en (3)-(5) een werkwoordelijk gezegde ‘bevatten. Het is nog des te voordehandliggender als we zien dat de beíde typen er een variant met een voorlopig onderwerp het en een dat-zin als onderwerpszin op na houden:
De meest gebruikelijke manier om de synonieme varianten onder één hoedje te vangen is tegenwoordig, ze af te leiden van een dieptestructuur waar (1a)-(5a) het dichtst bij staan: Uit verplaatsing van Z' naar rechts (extrapositie)Ga naar eind6) en invoeging van dat resulteert bv.: Het schijnt dat ze geld heeft Zinnen van de vorm van (1) en (2) ontstaan uit (6) door een transformatie die subject-raising heet (eerder ook wel it-replacement): het subject van de onderwerpszin Z' wordt opgetild naar de onderwerpsplaats van Z en fungeert dan als (grammatisch) subject bij het hoofdwerkwoord van de zin (blijken, lijken, etc.); de persoonsvorm van Z', beroofd van zijn onderwerp, neemt de vorm van de infinitief (+ te) aan: Ze schijnt geld te hebben Intuïtief is deze beschrijvingGa naar eind7) (verklaring) zeer aantrekkelijk. Voor ons gevoel is het niet iemand die ‘blijkt’ of ‘schijnt’ of ‘dunkt’, maar iets (een toestand o.i.d.) in betrekking tot een persoon (of een ding), nl. dát iemand geld heeft, rijk is, studeert, etc.; er heeft een verschuiving plaatsgehad, en wel van het onderwerp uit de ‘bijzin’ naar een plaats waar het ‘eigenlijk’ niet hoort: die van het subject bij het werkwoord van de ‘hoofdzin’, dat tegelijk daarmee tot ‘hulpwerkwoord’ devalueert. Hiermee is natuurlijk niets gezegd over de (diachronische) wijze van ontstaan van deze ‘verschoven’ constructie. Ik sta daar verder ook niet bij stilGa naar eind8), maar wil in dit verband toch op twee historische bijzonderheden wijzen:
Daarin heeft de verschuiving ‘nog’ maar gedeeltelijk plaatsgehad: enerzijds is de persoonsvorm van Z' wel subjectloos en geïnfinitiveerd, anderzijds fungeert de goden niet als grammatisch onderwerp bij het ‘hoofdwerkwoord’ (blijckt). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als we blijken - voorkomen synchronisch gesproken hulpwerkwoorden (van modaliteit bv.) noemen, doen we dat dus op grond van hun plaats (‘functie’) in afgeleide zinnen als (3)-(5). Er is niets tegen ze in zinnen als (1a) en (2a), waarin de infinitief (te)zijn gedeleerd is, de aparte benaming koppelwerkwoord te geven. Het komt me voor dat een nader onderzoek naar de historische gang van zaken met betrekking tot onze zes verba en eventueel soortgenoten interessant kan zijn. Een meer volledige beschrijving van de huidige situatie zal ook nog andere ‘allotagmen’ dan de genoemde moeten verantwoorden, zoals
Het voorafgaande, bedoeld als inleiding, biedt aanknopingspunten voor een aantal opmerkingen, die hier nu volgen. Stuk voor stuk kunnen ze breder worden uitgewerkt en stellig ook meer in de diepte.
Een overeenkomstige constructie is evenwel bij de andere werkwoorden, wat Dat betreft, met uitzondering van dunken, uitgesloten:
Men kan hieruit concluderen dat blijken een grotere mate van zelfstandigheid (bewaard?) heeft. Die blijkt(!) ook uit een zin als
De plaats van blijken kan in (8) door geen van de andere werkwoorden (incl. dunken) worden ingenomen. Het verdient overigens de aandacht dat in (8) niet elk willekeurig substantief als onderwerp kan worden gekozen:
tegenover:
Het lijkt erop dat alleen substantieven bruikbaar zijn die op soortgelijke manier als die van (9) parafraseerbaar zijn:
Hier is verder (voorzover mij bekend: nog niet verricht) onderzoek noodzakelijk. Een tweede verschil tussen blijken en de andere vijf, met het vorige vermoedelijk samenhangend, is dat blijken in het perfectum kan staan, zoals reeds uit (9b) is gebleken, terwijl ook dan subjectverheffing mogelijk is:
Niet in alle gevallen is die subject-raising mogelijk. Welke restricties er van kracht zijn is niet onderzocht. Bij de andere werkwoorden is perfectum-vorming zeer beperkt of onmogelijk:
Een zin als de laatste lijkt me mogelijk. Of liever: het heeft er even op geleken dat.....? Subject-raising is m.i. in elk geval uitgesloten: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wel is ook bij de andere werkwoorden, met uitzondering van dunken, de constructie in het imperfectum mogelijk:
De kwestie in hoeverre deze tempuseigenschappen in overeenstemming zijn met het algemeen aan de werkwoorden toegekende modaliteitskarakter laat ik hier rusten.Ga naar eind9) Een derde bijzonderheid van blijken is dat het vergezeld kan gaan van een bepaling met uit. Wat daarin genoemd wordt is datgene wat volgens de spreker de inhoud van de subjectzin feitelijkheidskarakter verleent: [De man is een oplichter] blijkt / uit zijn gedrag ‘Zijn gedrag toont aan dat......, uit z'n gedrag valt op te maken dat...’ Een veelvoorkomende, expliciet vermelde of stilzwijgend veronderstelde bron van feitenkennis is onderoek. Als daaruit iets ‘blijkt’ komt dat neer op: komen vast te staan. Vandaar dat de volgende zin uit de samenvatting van een Nederlands proefschrift vreemd aandoet:
De modale bepaling hoogstwaarschijnlijk, die als gevolg van de opgetreden transformaties bij bleek lijkt te horen, waarmee hij semantisch in strijd is, komt uit de ‘oorspronkelijk’ ingebedde zin: Het bleek/dat... hoogstwaarschijnlijk.... (nl. uit het onderzoek) Daarmee is zin (11) natuurlijk een mooie bevestiging van de voor een dergelijke zin gegeven afleiding, nl. via onderwerpsverheffing en deletie van te zijn, immers: hoe zou de aanwezigheid van een zinsbepaling, die met de persoonsvorm niet verenigbaar is, anders verklaard kunnen worden dan door aan te nemen dat in de aangetroffen zin een subject-predikaat-verbinding schuil gaat die de betreffende bepaling wél toelaat? Die ‘luidt’ in ons geval: De derde bewerking.... is hoogstwaarschijnlijk op.... gebaseerd. Ook door middel van andere bepalingen (van tijd bv.) kan het samengestelde karakter van zinnen met een van de zes koppelwerkwoorden worden aangetoond. Een heel duidelijk voorbeeld is
gisteren is een bepaling bij gekomen (zijn); vgl.:* dat blijkt gisteren.
2. Zinnen als (11) en (12) werpen ook nog een andere vraag op, nl. die naar de woordsoort van gebaseerd en gekomen (deelwoord of adjectief?) en daarmee van (het gedeleerde) zijn: koppelwerkwoord of hulpwerkwoord? Voorzover ik weet is er in de grammatica altijd sprake van het (toevoegbare of weglaatbare) kóppelwerkwoord zijn. Maar in (12) is stellig het hulpwerkwoord (van tijd) zijn gedeleerd en gekomen een (actief) deelwoord en geen adjectief (* hij is gekomen geweest). Nog een paar duidelijke gevallen:
De schrijver van de laatste zin wil kennelijk zeggen: het schijnt dat daarmee.... bedoeld is, maar opzichzelf zou het geloof ik mogelijk zijn aan een weggelaten (te) worden te denken. Dit raakt dan de kwestie van het ambivalente karakter van sommige, zonder hulpwerkwoord gebruikte (passieve) deelwoorden: verhuurd, bewoond, etc. = verhuurd, bewoond zijnde of wordende.Ga naar eind13) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik ga daar verder niet op in en laat ook het probleem van (deverbatief) adjectief/deelwoord, ook in verband met andere werkwoorden (krijgen, zien, zich voelen, etc.), hier rusten. Wel wil ik er op wijzen dat pronominalisering bv. van (13): Dat lijkt-ie inderdaad niet bewijst dat gewassen een adjectief is. vgl.: Dat wordt-ie elke dag (gewassen nl.)Ga naar eind14) 3. Zoals in opmerking 1 is opgemerkt onderscheidt blijken zich van zijn soortgenoten doordat het ook ‘zelfstandig’ kan optreden, zij het dat de keuze van het onderwerp aan (onduidelijke) beperkingen onderhevig is: Haar onschuld/Datblijkt, bleek, is gebleken. De overige werkwoorden treden wel met een Z-pronominaliserend dat (het) als onderwerp op, maar dan niet zonder predikaatsnomen, bv. zo (dunken is weer een uitzondering):
Als dat inderdaad een zin (bv. De SGB is erg democratisch) pronominaliseert (→ Dat lijkt maar zo), is het de vraag waar zo dan naar verwijst. Naar diezelfde zin? Ook met de ‘echte’ koppelwerkwoorden vinden we dit zoGa naar eind15): Alleen vrouwen kunnen kinderen krijgen. Dat is nu eenmaal zo en dat zal voorlopig ook wel zo blijven. Of en in hoeverre een voorstel om menige, zo niet elke (Engelse) zin als oppervlakte-zin af te leiden van een dieptestructuur waarin hij als onderwerpszin bij een vorm van zijn gepresenteerd wordtGa naar eind16): ook een bruikbare verklaring biedt voor dit zo, lijkt me de moeite waard om na te gaan. Trouwens, het gebruik van zo in het algemeen, eventueel in vergelijking met het Engelse so en natuurlijk dat/het, wacht nog op beschrijving.
4. Het gebruik van zo in verband met een van de andere 6 werkwoorden nl. heten, geeft aanleiding tot de volgende opmerking. Evenals dat/het kan ook zo naar slechts een deel van een zin verwijzen:
Het werkwoord heten in (17) is niet identiek aan het tot dusver steeds bedoelde heten ‘in zijn naam, doorgaan voor’. Heten (a) van (17) ‘van naam zijn, genoemd worden’ kan niet aangevuld worden met te zijn. De traditionele grammatica rekent heten(a) en heten(b) bv. van (4) beide tot de koppelwerkwoorden. In Inleiding tot de syntaxis van Klooster, Verkuyl en Luif staat heten(a) onder de werkwoorden met een specificerend complement, mét o.a. wegen en kosten, die wel semi-copulae worden genoemd. Het complement bij deze twee en nog een paar andere soortgelijke werkwoorden wordt echter gepronominaliseerd tot zoveel of ook tot dat, niet tot zo: *zo weegt zij ook, *zo kost dit boek ook, etc. In hoeverre dit tot herklassificatie van heten (a) zou moeten leiden weet ik niet. Het kan heel wel zijn dat (dit soort) verschillen in pronominalisatie betrekkelijk oppervlakkige verschijnselen zijn. Het is trouwens ook de vraag of het mogelijk is in alle gebruiksgevallen van heten heten (a) en heten (b) te onderscheiden. In sommige lijkt het onderscheid geneutraliseerd. Ik ga daar verder niet op in. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. De hiervóór gesignaleerde deletie van (te)zijn doet zich niet alleen bij de zes als copula gebruikte werkwoorden maar ook elders in de Nederlandse grammatica voor. Vergelijk de volgende zinnen:
Voor deze drie zinnen wordt een generaliserende beschrijving bereikt op basis van de volgende onderliggende structuur: Door ‘raising’ van het subject van Z1 tot de objectsplaats van Z en deletie, na infinitivering van zijn (is) resulteert (18), zonder deletie van de infinitief (19). Een argument vóór (21) levert een zin als
waarin het kennelijk identiek is aan het van het zijn geschikte mensenGa naar eind17). Verder valt te overwegen of ook blijven een overeenkomstige generalisatie toelaat: Zinnen als hij blijft hier vanavond eten en hij bleef (plotseling) staan vergen natuurlijk een andere afleiding. Hiervóór is al gewezen op de overeenkomst van
Een verschil is dat zijn-deletie bij blijven altijd verplicht is, bij lijken c.s. alleen in sommige (nader te determineren) gevallen. Een verdere overeenkomst is dat, net als bv. bij schijnen (vgl. zin 15) ook blijven met een deelwoord optreedt: (24) Dat genre blijft nog wel een tijdje beoefend Op deze manier zou ook blijven uit het rijtje van ‘echte’ koppelwerkwoorden verdwijnen. In zinnen als hij blijft zeuren wordt blijven hulpwerkwoord van (duratief) aspect genoemd. Hierna komt nog even een ander ‘hulpwerkwoord van aspect’ ter sprake, nl. beginnen, dat eveneens sterke overeenkomst met ‘modale’ hulpwerkwoorden vertoont. Dat geldt ook voor gaan in zinnen als Ze gaan daar flats bouwen, dat zich zelfs van kunnen, mogen, moeten syntactisch in geen énkel opzicht onderscheidtGa naar eind18)! Er zijn in de Nederlandse grammatica nog wel meer gevallen van deletie van zijn (of worden) aan te wijzen. Ze blijven hier buiten beschouwing.
6. Mede in verband met het zojuist behandelde blijven kom ik nog even terug op het verschijnsel ‘subject-raising’. In structuur (6) kunnen behalve onze zes ook nog een aantal andere werkwoorden worden ingevuld: de ‘modale’ (kunnen, moeten,....); beginnen, behoren en nog een paar. Er zijn echter ook enkele qua betekenis overeenkomende hulpwerkwoordconstructies die zich niet op dezelfde manier laten beschrijven, d.w.z. waarvan het hulpwerkwoord op de plaats van de VC van Z niet op de wijze van bv. lijken tot een grammaticale zin leidt. Een ervan is dienen in een zin als | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tegenover: Het behoort dat U dit weet - U behoort dit te wetenGa naar eind19). Het is natuurlijk mogelijk in geval van dienen onderwerpsverheffing als verplicht aan te merken, maar diachronisch gezien is dit in elk geval niet erg aantrekkelijk. Andere hulpwerkwoordconstructies die overeenkomstige moeilijkheden opleveren, d.i. synchronisch niet zo eenvoudig tot samengestelde zinnen herleid kunnen worden, zijn bv. die met weten (Hij weet het aardig in te kleden), hebben (Je hebt te gehoorzamen), zien (Zie jij dat te klaren?). Niettemin geloof ik dat subject-raising zeker deel uitmaakt van de Nederlandse grammatica. In een of ander stadium van de afleiding is deze transformatie ook vereist voor zinnen als de volgende: Die artikelen suggereren een volledige opsomming te zijn Bedoelen die opmerkingen de gewraakte journalist voorgoed zijn gezicht te doen verliezen? Eén van de ten gunste van subject-raising aangevoerde argumenten wordt gewoonlijk ontleend aan de synonymie van zinsparen als: Die schijnen ze niet meer te gebruiken De passieve variant kan gemakkelijk uit een structuur (6) worden afgeleid door vóór subject-raising Z1 in de lijdende vorm te zetten. Behalve de al genoemde in (6) invulbare werkwoordenGa naar eind20) geeft ook blijven dit verschijnsel van ‘Transpassivität’Ga naar eind21) te zien: Als de soepkoppen mee naar buiten genomen blijven worden wordt de uitgifte van soep gestaakt Onder zekere voorwaarden kan worden uit een dergelijke zin worden weggelaten (vgl. zin 24). Het verschijnsel van de ‘Transpassivität’ dient voor het Nederlands stellig nog nader onderzocht, niet in de laatste plaats met het oog op het al of niet synoniem zijn van de betrokken zinsparen.
7. Het is bekend dat zinnen van het type Het zijn kooplieden een opmerkelijk verschijnsel vertonen: het (dat, dit) gevolgd door een meervoudige persoonsvorm van het koppelwerkwoord zijn, gevolgd door een meervoudig substantief als predikaatsnomen. Blijven en worden gedragen zich op dit punt als zijn. Minder bekend is dat ook andere werkwoorden die incongruentie toelaten, mits ze opgenomen zijn in een zin die een koppelwerkwoord (in de vorm van de infinitief) met een meerv. predikaatsnomen bevatGa naar eind22): Het moeten studieboeken zijn tegenover bv. *Het proberen aardige mensen te zijn Welke werkwoorden zijn het nu die op de plaats van moeten kunnen staan? Men kan zeggen: ‘de’ hulpwerkwoorden of het eventueel zelfs omdraaien: hulpwerkwoorden zijn (noem ik) die werkwoorden die de hier bedoelde eigenschap bezitten. Daartoe behoort dan weer het zo langzamerhand bekende rijtje: kunnen, moeten,....; dienen, beginnen, behoren, gaan,...... en ook onze zes:
We kunnen nu nagaan in welke gevallen te zijn kan worden weggelaten. Waar dat kan doet zich dan vervolgens de vraag voor of de constructie van het gevolgd door een meervoudige persoonvorm voor rekening van dat weggelaten koppelwerkwoord komt dan wel van het tot koppelwerkwoord gepromoveerde hulpwerkwoord! Dat geldt dan eventueel ook voor blijven (vgl. hier- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor onder 5). Ook die vraag blijft hier onbeantwoord, hetgeen neerkomt op: wordt hier niet beantwoord. En dat betekent dan weer een nieuwe vraag: blijven als hulpwerkwoord van het passief en een on-vorm als (passief) deelwoord? Voorzover ik op dit moment weet maakt geen enkele Nederlandse grammatica daar melding vanGa naar eind23). Moraal van het héle verhaal: er is nog werk genoeg aan de winkel van de Nederlandse grammatica.
A. Sassen |
|