Tabu. Jaargang 5
(1974-1975)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||
Negatie en modaliteit
|
óf (a): | de modaliteit betrekking heeft op (het deel van) de zin waarvan de negatie deel uitmaakt [MOD NEG], |
óf (b): | de ontkenning zich mede uitstrekt over de modaliteit [NEG MOD]. |
Mogelijkheid (a) wordt gedemonstreerd aan de hand van de zin
(I) | Marina is misschien niet lief |
te parafrazeren als: Het is misschien zo dat Marina niet lief is. Dit is duidelijk: een spreker kan menen dat iets wel óf níet het geval is. De spreker van (I) oppert de mogelijkheid dat Marina niet lief is. Het voorbeeld is gemakkelijk met talloze uit te breiden:
Misschien heeft-ie geen zin |
Ze begrijpen het misschien niet, etc., etc. |
Mogelijkheid (b) is volgens Verkuyl c.s. gerealiseerd in de zin
(II) | Marina kan niet lief zijn |
in een lezing die correspondeert met de parafraze: het is niet mogelijk dat Marina lief is. Ook van zulke zinnen zijn meer voorbeelden te bedenken. Hier volgt er één waarvoor de lezing: Het is niet mogelijk dat..... misschien iets gemakkelijker aanspreekt dan voor (II):
(III) | Die trui van je kan niet in de linnenkast liggen (daar heb ik net nog in gekeken) |
In wat nu volgt zal ik aantonen dat de gereleveerde uitspraak over de wederzijdse ‘bereikbaarheid’ van NEG en MOD onjuist is en dat kunnen ten onrechte als modaal ‘element’ wordt aangemerkt.
Om te beginnen valt op te merken dat gesuggereerd wordt dat zin (II), met het zogenaamde modale hulpwerkwoord kunnen, alleen de bereikverhouding (b) representeert en dat voor de bereikverhouding (a) naar een zin als (I) moet worden verwezen. Die suggestie is onjuist, immers zin (II) heeft, met het ‘modale’ hulpwerkwoord kunnenGa naar eind2), twee interpretaties; niet alleen
(b) | Het is niet mogelijk dat Marina lief is, maar ook: |
(a) | Het is mogelijk dat Marina niet lief is. |
(Zoals men ziet is de laatste de betekenis waarin de negatie binnen het bereik van de modaliteit zou vallen; men denke bijvoorbeeld aan een situatie waarin iemand van Marina's liefheid als een gegeven feit is uitgegaan en iemand anders, die haar niet zo goed kent, reageert met: Marina kan (ook heel best) niet (zo heel) lief zijn).
Zin (II) moet dus onderscheiden worden in twee gelijkluidende zinnen:
(IIa) | Marina kan/niet lief zijn (MOD NEG) |
(IIb) | Marina kan niet lief zijn (NEG MOD) |
Zin (IIb) is blijkbaar de ontkenning van de zin
(IV) | Marina kan lief zijn |
Hij betekent: ‘Het is niet waar dat (zoals jij beweert) het mogelijk is dat Marina lief is’, zoals de betekenis van (III) weergegeven moet worden als: ‘Het is niet waar dat het mogelijk is dat hij in de kast ligt (mijns inziens is dat uitgesloten)’. Een overeenkomstige betekenis komt bij uitstek toe aan de volgende zin, stereotiep in de mond gelegd aan iemand die op een schokkend bericht vertwijfeld-ongelovig reageert:
(Vb) | Dat kan niet waar zijn! |
eventueel al gauw gevolgd door de wat nuchterder en hoopvoller overweging:
(Va) | Maar het kan niet waar zijn... |
(‘het is mogelijk dat het niet waar is’) |
Zinnen als (Va) en (IIa), waarin alleen de infinitief (-groep) onder het bereik van de negatie valt, zijn geen negatieve zinnen. Het ligt voor de hand aan te nemen dat de zinnen (Va) en (IIa), die ondanks de aanwezigheid van het woord niet dus positief zijn, net zo goed als zin IV negatief gemaakt kunnen worden:
(NEG-IIa) | Marina kan niet niet lief zijn |
(NEG-Va) | Het kan niet niet waar zijn |
Hoewel deze of overeenkomstige zinnen (met een ‘dubbele negatie’) best wel eens gezegd zullen wordenGa naar eind3), lijken ze toch niet zo heel erg gebruikelijk. In het Nederlands levert NEG x kan/niet (het is niet mogelijk dat niet) normaliter moet opGa naar eind4):
(NEG-IIa) | Marina moet (wel) lief zijn |
(NEG-Va) | Het moet (wel) waar zijn, |
zoals omgekeerd NEG x (moet/niet =) hoeft niet weer kan tevoorschijn brengt
NEG (het moet niet waar zijn =) het hoeft niet niet waar te zijn = het kan (best) waar zijn. |
Met het voorafgaande is feitelijk niks nieuws gezegd, het zijn als lang bekende zakenGa naar eind5). Er is evenwel een tweede, wat ingrijpender aanmerking bij de gereleveerde passage uit Transformationele Taalkunde te maken en wel aan de hand van de voorbeeld-zin die bereikverhouding (a) demonstreert:
(I) | Marina is misschien niet lief (MOD NEG) |
(het is mogelijk dat Marina niet lief is). Ook van deze zin valt slechts een gedeelte onder het bereik van NEG, het is dus geen negatieve zin, net als (IIa), waarmee hij, volgens het genoemde boek (201-205), geheel synoniem is. Kan de positieve zin (I) dan ook, net als (IIa) en (Va), ontkennend worden gemaakt? Als de gereleveerde uitspraak dat MOD en NEG in elkaars bereik kunnen liggen juist is, met andere woorden een zin met een modale bepaling erin (d.w.z. een modale zin) vatbaar is voor ontkenning, verwachten we uiteraard dat dat kan.
Maar wat blijkt nu als we proberen een zin als (I) te ontkennen? Dat dat niet lukt! Als iemand bijvoorbeeld zegt
(VI) | Misschien zijn ze rijk |
dan is het niet mogelijk deze zin te ontkennen tot:
VII* | Ze zijn niet misschien rijkGa naar eind6) |
Dat wil zeggen: de modale bepaling misschien (MOD) kan níet onder het bereik NEG vallen. Bij nader inzien is dat ook heel begrijpelijk. Immers een woord als misschien geeft de onzekerheid aan van de spreker ten opzichte van het beweerde, het drukt, als elk modaal ‘element’, de relatie van de spreker tot de feitelijkheid van wat hij zegt uit (Tranf.Taalk. 196).
En die onzekerheid, die subjectieve houding van de spreker t.a.v. het werkelijkheidsgehalte van het ‘zakencomplex’ waarover hij een uitspraak doet, onttrekt zich uit de aard van de zaak aan ‘ontkenning’, anders gezegd: te beweren dat het niet waar is dat de spreker meent dat het niet zeker is of ‘ze’ rijk zijn, is even ‘onmogelijk’ als te ontkennen dat het waar is als iemand zegt dat hij zich belabberd voelt (al is dat op zichzelf natuurlijk een ander geval).
De onmogelijkheid om een zin waarvan een modale bepaling deel uitmaakt onder het bereik van NEG te laten vallen, kan ook met vele andere voorbeelden worden aangetoond.
Ze komen er allemaal op neer dat een parafraze met het is niet zo, dat ..... MOD .......... geen grammaticale zin vormt. Vgl.:
*Het is niet zo, dat ze misschien rijk zijn |
*Het is niet zo, dat ze blijkbaar erg gelukkig zijn |
*Het is niet zo, dat zij natuurlijk rijk zijnGa naar eind7) |
Is dus de opvatting dat behalve MOD NEG ook NEG MOD een mogelijke bereiksverhouding is onjuist, de vraag is nu natuurlijk hoe het dan zit met die Marina-zin met het ‘modale’ hulpwerkwoord kunnen (een ‘lexicalisatie-variant’ van misschien, Tranf. Taalk. 204), die nu juist moest laten zien dat MOD wél binnen het bereik van NEG kan vallen. Is dat nu dan niet met het zojuist betoogde in strijd? Inderdaad, dat is niet met elkaar te verenigen. De conclusie is dan ook:
áls twee zinnen als
(IV) | Marina kan lief zijn | |
en | (VIII) | Marina is misschien lief |
inderdaad synoniem zijn, dat wil zeggen dat een spreker op dezelfde manier als met (VIII) ook met (IV) uitdrukking kan geven aan zijn onzekerheid ten aanzien van het lief-zijn van Marina (bijvoorbeeld als reactie op iemands vraag hoe het toch te verklaren is dat de ruwe-bolster-blanke pit-Lowietje zich zo door een zekere Marina heeft laten inpalmen: Marina kan (natuurlijk) (wel) (een) lief (meisje) zijn, je weet het maar niet, ik veronderstel maar wat) dan is óf
(IIb) | Marina kan niet lief zijn |
niet de negatieve pendant van (IV) en beweert (IIb) eenvoudig zoiets onmodaals als ‘Ik acht het niet onmogelijk dat Marina lief is’, óf (IIb) is wel de negatieve pendant van (IV), maar dan is deze laatste zin niet modaal, staat kunnen in elk geval niet op één lijn met misschien (zin VIII). Wat de tot dusver ten tonele gevoerde zinnen met het ‘modale’ kunnen betreft houd ik het, tegen de gangbare opvatting in, op het laatste. Dat houdt in: het Nederlands kent geen hulpwerkwoord kunnen dat in dezelfde zin ‘modaal’ is als woorden als misschien, blijkbaar, natuurlijk, etc. Kijk bijvoorbeeld nog eens naar zin III. Die moet toch stellig worden aangemerkt als de ontkenning van de mogelijkheid geopperd in de vraag: Kan die trui van me in de linnenkast liggen? Een ander voorbeeld. Stel, Jo en Bé achtervolgen in de nacht een geheel ontklede inbreker. Als ze hem op een zeker moment niet zo ver af duidelijk achter een boom zien staan zegt Jo:
Laten we voorzichtig zijn, hij kan gewapend zijn, |
waarop Bé reageert met:
Nee, dat is niet waar, dat kan niet, hij kan niet gewapend zijn, hij is immers helemaal bloot. |
Het lijkt me moeilijk vol te houden dat de beide onderstreepte zinnen niet elkaars positieve en negatieve pendant zijn.
Er zijn nog wel meer aanwijzingen dat kunnen in zulke zinnen als de hiervóór genoemde niet modaal is, dat wil zeggen dat het die zinnen niet op dezelfde manier als misschien modaliseert. Vgl.
(IX) | Hij kan natuurlijk gewapend zijn | |
met: | *Hij is natuurlijk misschien (misschien natuurlijk) gewapend |
Eén zin laat niet meer dan één modale bepaling toe, d.i. van modale bepalingen die tot het zelfde paradigma behoren laat zich er uiteraard maar één tegelijk in een zin gebruiken. Zin (IX) laat zien dat het ‘modale’ kunnen, in tegenstelling tot misschien, zich wél met een bijw. bepaling als natuurlijk laat combineren, het is zelfs mogelijk kunnen en misschien te combineren:
Ze kan misschien wel erg lief zijn (dat weet je toch niet?)
Zonder nu helemáál te willen uitsluiten dat er zinnen bestaan waarin kunnen inderdaad dezelfde modaliteit aan zinnen verleent als misschien (maar daarvoor moet dan gelden dat ze niet negatief kunnen zijn), meen ik dat het tot dusver te berde gebrachte aantoont dat het ‘modale’ kunnen zich niet zo goed als algemeen wordt aangenomen laat onderscheiden van kunnen in zinnen als
Kan ik hier een tas in bewaring geven? |
Dat kan nooit veel verschil maken. |
Het kan in september al wel vriezen. |
Hierin betekent kunnen zoiets als ‘objectief mogelijk zijn’; eventueel luidt het antwoord op de eerste zin: Ja, dat kan (en niet: Dat kunt u); de structuur ervan kan ook worden gedacht als
of iets wat daarmee overeenkomt. Als spreker iets (on)mogelijk achten is dus niet hetzelfde als met woorden als misschien e.d. uitdrukking geven aan je ‘onzekerheid’Ga naar eind8). In aansluiting aan de eerder gesignaleerde ongrammaticale zinnen van het type
*Het is niet zo dat ze misschien rijk zijn |
kan worden opgemerkt dat zinnen met het zogenaamde modale kunnen een overeenkomstige parafraze wél toelaten:
Het is niet zo dat hij in de kast kan liggen |
Het is niet zo dat ze gewapend kunnen zijn |
Het is niet zo dat hij stiekum kan staan luisteren |
Tevens valt op te merken dat de hier gevolgde redenering ook het ‘modale’ moeten in een zin als
Het huis moet gisteren afgebroken zijnGa naar eind9) |
als niet-modaal door de mand doet vallen. Op deze bewering kan iemand namelijk reageren met:
Dat hoeft natuurlijk niet |
waarin moeten ontkend is (tot niet hoeven) en dus niet modaal is (en bovendien gecombineerd is met de modale bepaling natuurlijk). Gezien de hiervóór al tersprake gekomen samenhang met kunnen (NEG x kan/niet = moet (wel)) is het niet verwonderlijk dat dit moeten niet modaal is. Daarentegen is moeten in een zin als de volgende wél modaal:
't Moet een aardige man zijn (zegt men). |
Een dergelijke zin met moeten laat zich niet ontkennen en ook kunnen er geen modale woorden als natuurlijk, waarschijnlijk, blijkbaar e.d. in opgenomen worden. Ik laat andere modale hulpwerkwoorden verder buiten beschouwing.
Er is nog wel een punt dat in verband met het al of niet modaal zijn van hulpwerkwoorden even ter sprake kan komen en dat is het volgende. Modale bepalingen zijn bepalingen die zich uit zinnen in het imperfectum met de Het is....zo dat - parafraze laten isoleren:
(X) | Misschien had hij geen schuld→ misschien is het zo dat hij geen schuld had |
Men kan zeggen dat het de modale bepalingen zijn die een dergelijke parafraze toelaten (vgl. W.G. Klooster e.a. t.a.p. 65), anderzijds geldt ook de restrictie dat de parafrazerende Het is.....-zin in het presens móet staan. Weliswaar is
(XI) | Misschien was het zo dat hij geen schuld had |
op zichzelf zonder twijfel een grammaticale zin maar hij is niet de bedoelde parafraze van (X). Zin (XI) heeft zelf als overeenkomstige parafraze: Misschien is het zo dat het zo was dat hij geen schuld had.
Met dit alles is niets anders gezegd dan dat de modaliteit, d.i. de subjectieve ‘kleuring’ door de spreker van zijn bewering omtrent iets in de werkelijkheid, perse presentisch is. Zij is er uiteraard op en met het moment van spreken, d.i. in het heden.
Geldt dit nu behalve voor een modaal bijwoord als misschien ook voor het ‘modale’ hulpwerkwoord kunnen, met andere woorden: kan dit kunnen uitsluitend in het presens en niet in het imperfectum (of perfectum) gebruikt worden?
Er is gewezen op het verschil tussen
(XII) | Hij heeft kunnen zwemmen | |
en | (XIII) | Hij kan gezwommen hebbenGa naar eind10) |
De vraag of de opvatting dat kunnen in (XIII) alleen als het ‘modale’ kunnen kan worden geïnterpreteerd en kunnen in (XII) uitsluitend als het niet-modale kunnen (‘in staat zijn tot’, ‘de gelegenheid hebben tot’ e.d.) al of niet juist is, kan alleen worden beantwoord met een uitvoerige beschrijving van contexten, waarin ook elementen als ‘irrealis’ en ‘tempus’ mee gaan spelen. Zo ongenuanceerd geformuleerd is die opvatting in elk geval wat zin (XIII) betreft, stellig onjuist. Misschien ook wat zin (XII:) aangaatGa naar eind11). Ik ga daar verder niet op in en volsta met te constateren dat als het hiervóór genoteerde inbrekersverhaal als een ‘echt’
verhaal door de verteller in het verleden gesitueerd wordt, er zonder spoor van ongrammaticaliteit in voor kan komen:
Maar je begrijpt wel, we moesten uiterst voorzichtig zijn, die vent kon natuurlijk gewapend wezen.
Let wel: zonder dat er sprake is van ‘erlebte Rede’! De vraag is nu of het bijwoord misschien niet in dezelfde context op overeenkomstige wijze gebruikt zou kunnen worden. Het enige wat ik er op dit moment van kan zeggen is dat een zin als
We moesten uiterst voorzichtig zijn want misschien was hij wel gewapend
op mij op z'n minst een wat ‘primitieve’ indruk maakt. Toevoeging van natuurlijk is uitgesloten, in tegenstelling tot de zojuist genoemde zin met kon. In hoeverre het mogelijk is in een verhaal dat een (eigen?) ervaring in het verleden als onderwerp heeft de modalisering van de spreker (verteller) als het ware mee naar dat verleden te verplaatsen is misschien (ook) een interessante vraag voor de vertelkunde.
A. Sassen
- eind1)
- De aanhalingstekens zijn van mij (AS). Ze hebben de bedoeling het gebruik van de term elementen geheel voor rekening van de geciteerde auteurs te laten. Het zou de moeite waard zijn in standaard- t.g.-literatuur na te gaan waarvoor de term elementen zoal gebruikt wordt. Iets anders is natuurlijk waar aanhalingstekens zoal voor staan. Niet altijd voor aanhaling. Voorzover ik weet hebben we daar helemaal geen literatuur over. Het artikel van ruim één pagina waar de bibliografie van de Nederlandse Spraakkunst van Rijpma-Schuringa-Van Bakel helemaal aan het eind, kennelijk op de titel af, naar verwijst handelt niet over ‘het nut van aanhalingstekens’, maar over het geval dat de schrijver ervan door het gebruik van aanhalingstekens had kunnen voorkomen dat hem een taalfout in de schoenen werd geschoven.
- eind2)
- Zin (II) kan ook betekenen: ‘Marina slaagt er niet in lief te zijn’ of iets dergelijks, of: ‘Marina is heel wel in staat niet lief te zijn’, dus met het ‘niet-modale’ kunnen. Deze interpretatie blijft ook hierna steeds buiten beschouwing.
- eind3)
- Vgl.: Jij zegt dat die knipperlichten altijd werken, terwijl ik dacht dat ze het ook best wel es niet kunnen doen. Maar goed, als ze nou niet niet kunnen werken, wáárom......- Als oma nu niet d'r verjaardag helemaal niet wil vieren, wat........, etc.
- eind4)
- Dit geldt ook voor het ‘niet-modale’ kunnen/moeten: Je kunt niet helemaal niks doen = je moet wel wát doen, etc.
- eind5)
- Vgl. bijvoorbeeld de bekende studies van Gunnar Bech van omstreeks 1950 over de modale hulpwerkwoorden in het Duits, in de (vele) latere studies over modale werkwoorden vaak - ten onrechte - genegeerd.
- eind6)
- Behalve als een soort van echo-reactie:
Ze zijn niet misschíen rijk, het staat wel vást dat ze heel goed in de slappe was zitten - Misschien zijn ze niet rijk is natuurlijk met de ontkenning van (VI).
- eind7)
- Wél natuurlijk:
Het is blijkbaar/natuurlijk zo, dat ze niet erg gelukkig zijn
Het is blijkbaar/natuurlijk zo, dat ze erg gelukkig zijn
Uit: Het is niet zo dat geschiedenis onvermijdelijk uit waarheid en legende bestaat, volgt dat onvermijdelijk geen bijw. van modaliteit is (vgl. W.N.T. s.v.) Toevallig is het ook niet (perse):Het is niet zo dat er toevallig geen trams reden
(vgl. Kraak/Klooster, Syntaxis, 212).
- eind8)
- Daarbij speelt kennelijk ook een rol de aard van het subject (persoon, dat, e.d.).
- eind9)
- Vgl. W.G. Klooster e.a., Inleiding tot de syntaxis, 37
- eind10)
- W.G. Klooster e.a. t.a.p. 37
- eind11)
- Vgl. voor (XII) de opmerking van Th. van den Hoek over het modale moeten en mogen in TABU III (1973), 22. Vgl. ook: Hij had natuurlijk in de kast kunnen liggen, weliswaar irrealis maar dan toch irrealis-(plusquam) perfectum. Uiteraard blijven zinnen als Je kon wel zorgen hebben, waarin het ‘dubbel-modale’ kon betrekking heeft op het heden, in het hier gegeven bestek buiten beschouwing. Wat zin (XIII) betreft, vgl.: Dan (moment in de toekomst) kan hij (al wel) gezwommen hebben (‘is het hem mogelijk dat...’).