Tabu. Jaargang 3
(1972-1973)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| ||||||||||||||||
Zogenaamde logika in de linguïstiekChomsky spreekt ergens over ‘alles wat nieuw en opwindend is in de (moderne) linguïstiek’. Ik kan een dergelijke karakterisering van de linguïstiek in de jaren zestig volledig onderschrijven. Toch is er meer dan een schaduwkant aan de taalwetenschap in haar moderne gestalte. Ondanks alle liefdesverklaringen van de kant der taalwetenschap aan het adres van de logika, is de relatie tussen die twee nog zeer gespannen. Er wordt b.v. met graagte beweerd, dat de linguïstiek een (gedeeltelijk) geformaliseerde wetenschap is. Dit is echter aantoonbaar onjuist, indien men de term ‘geformaliseerd’ enigszins formeel wil opvatten. Er wordt ook gaarne gepretendeerd, dat de semantiek zich meer en meer bedient van de logika. Hiermee moet men echter zeer voorzichtig zijn. Men moet de term ‘logika’ wel zo informeel opvatten om een dergelijke uitspraak te kunnen rechtvaardigen, dat het de voorkeur verdient de term ‘logika’ niet te vaak te laten vallen. Ten derde echter moet men zeer op zijn hoede zijn met wat als logisch wordt aangeboden in de linguïstiek; men kan heel wat vreemds tegenkomen. Iets hiervan is te vinden in D. Langendoen en H. Savin's artikel The Projection Problem for PresuppositionGa naar voetnoot1). De auteurs gaan uit van de volgende stellingen:
| ||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||
In hun betoog komen ze ook te spreken over conditionele zinnen en hun voorbeeld is
Volgens nun eigen theorie is de presuppositie van regret it tevens presuppositie van de gehele zin (geheel volgens f- hierboven). Voor een werkwoord als regret geldt, dat we slechts kunnen betreuren wat werkelijk heeft plaatsgevonden, en dat de presuppositie dan ook is, dat de aan regret ondergeschikte bijzin een ware mededeling bevat. Die presuppositie van regret it (zij schrijven: van het ‘object compliment’; ik neem aan dat dit it zou zijn, maar dat lijkt me te weinig) is volgens nun opgave:
Een veelgehoorde oplossing is dat (5) als presuppositie van de gehele zin wordt gesuspendeerd (‘suspended’), d.w.z. dat we, in het geval van dergelijke conditionele zinnen, de presuppositie van de bijzin niet tellen als presuppositie van de gehele zin. In plaats van ‘suspenderen’ stellen Langendoen en Savin iets anders voor:
Hier volgt eerst enige toelichting op de nu al weer bijna traditioneel te noemen ‘logische’ vooronderstellingen van de semantiek zoals die door generatieve semantici wordt bedreven. We moeten onderscheid maken tussen de logika en de modale logika. Verder geldt voor beide dat er een scherpe scheiding bestaat tussen de syntaxis en de semantiek. Het belangrijkste doel van de semantiek is het vinden van waarheidswaarden op grond van bepaalde uitgangspunten. Onder waarheidswaarden verstaan we de predikaten ‘waar’ of ‘onwaar’. Het grote verschil tussen modale logika en niet-modale is dat in de eerste rekening gehouden wordt met de waarheid van de zin in kwestie in ‘andere werelden’ (d.i. andere dan de aktuele). Een zin met een modale operator in zijn syntaktische struktuurformule krijgt een waarheidswaarde waarin de waarheidswaarde van de zin in een mogelijke wereld of in alle mogelijke werelden is verdiskonteerd. Een zin met de struktuurformule
krijgt in de aktuele wereld de waarheidswaarde waar, indien er één (eventueel meer dan één) wereld is waarin ‘p’ de waarheidswaarde waar heeft gekregen. Bij de vaststelling van de waarheidswaarde binnen één mogelijke wereld, of in de semantiek van de niet-modale logika, spelen de zgn. zinskonnektieven een belangrijke rol. Voor een zin met een struktuurformule
geldt, dat de zin als geheel de waarheidswaarde waar krijgt, als het niet het geval is dat p de waarheidswaarde waar heeft gekregen en q de waarheidswaarde onwaar. Men gaat gewoonlijk in de generatieve semantiek ervan uit dat de linguïstischsyntaktische analyse van de zin voor een belangrijk gedeelte samenvalt met de logisch-syntaktische analyse. Dit mag uiteraard geen reden zijn om beide vormen van syntaktische analyse met elkaar gelijk te stellen of te verwarren. | ||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||
Een toelichting nog op de terminologie. We spreken van een conditionele zin als het (in net eenvoudigste geval) gaat om de samenstelling van een hoofdzin met een bijzin die met ‘als’ begint. De met ‘als’ beginnende bijzin noemen we antecedens, de hoofdzin consequens. Een conditionele zin waarvan het antecedens een onware mededeling bevat noemen we een counterfactual. Ik heb me moeite gegeven om (6) te interpreteren, maar ik ben er niet geheel uitgekomen. Het volgende kommentaar geef ik met het voorbehoud, dat ik niet geheel zeker ben van de hier gebruikte interpretatie. In de eerste plaats valt het op, dat de auteurs nun voorwaarde zoals hier onder a- weergegeven niet hebben aangepast. Immers, daar staat dat presupposities waar moeten zijn, terwijl hier met de mogelijkheid wordt rekening gehouden, dat ze waar zijn in een mogelijke wereld. In de tweede plaats is er iets vreemds met de semantische representatie die zij kennelijk aan conditionele zinnen toekennen. Ze spreken van het antecedens als waar in een mogelijke wereld. Dat wil zeggen, dat ze doen alsof de syntaktische struktuur een deel bevat:
gesteld dat we logische symbolen gebruiken voor de aanduiding van de syntaktische struktuur en we (4) een syntaktische struktuur meegeven
Men krijgt dan de neiging te zeggen, dat zinskonnektieven (≥) verward worden met modale operatoren (M); dat wil zeggen: we verwachten, dat we een zin waarvan de waarheidswaarde bepaald wordt met behulp van een semantiek die past bij modaallogische formules, ook een modaallogische struktuur zou hebben, maar dat is niet het geval. In de derde plaats is het heel moeilijk uit te maken hoe precies de presuppositie en de assertie er komen uit te zien van de gehele zin. Ze eisen dat
waar is, maar dat zou voor deze zin neer komen op
precies dat gedeelte waarvan we moeten aannemen dat het ook al in de assertie voorkomt. De laatste bewering vraagt nog enige uitleg. Ik ga ervan uit, dat de semantische representatie volgens de auteurs gelijk is aan die van een zin met een syntaktische struktuur
De juiste vorm van (11) is een moeilijk onderwerp, maar ik hoop dat een ander standpunt in dezen niet tot andere resultaten zou leiden. De parafrase van
Als dit alles enigszins juist is, moet in de assertie wel een deel voorkomen met een syntaktische struktuur (10). In de vierde plaats valt het op, dat de auteurs nogal slordig omspringen met de tijdsaanduidingen. Als antecedens van (4) noemen zij: I haven't left Bloomington, terwijl het voor de hand ligt I hadn't left Bloomington te nemen. Men zou zich kunnen voorstellen dat in (8) het konnektief ≖ niet alleen als aanduiding voor de als-dan-relatie wordt gebruikt, maar ook voor de kombinatie van ‘als-dan’ met de plusquamperfectum. De regel voor de conditionele zinnen die de auteurs trachten vast te stellen, is toch al een uitzondering op stelling b- van hierboven; een dergelijke interpretatie van het implikatieteken versterkt dit uitzonderingskarakter slechts; d.w.z. de uitzondering geldt dan ook voor bepaalde werkwoordstijden. Verder wordt duidelijk, dat het niet zozeer om conditionele zinnen gaat, als wel om counterfactuals. In de vijfde plaats is het niet duidelijk, welk voordeel de behandeling heeft. Zij zoeken kennelijk naar een oplossing van het projektieprobleem waarbij bepaalde delen van de zin buiten beschouwing gelaten kunnen worden (bv. de ontkenningen). Ze komen dan met een wel heel boude generalisatie, dat slechts | ||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||
het hoofdwerkwoord en de subjects- en objects-NC een rol spelen. Maar het wordt niet duidelijk waarom de modale hulpwerkwoorden buiten beschouwing gelaten worden, vooral niet omdat ze later toch weer hun toevlucht nemen tot predikaten als ‘waar in een mogelijke wereld’. Maar in de eerste plaats, en dat maakt het vorige bezwaar des te vreemder, wordt het in het geheel niet duidelijk hoe we
als presuppositie van de gehele zin krijgen, terwijl het toch een onschuldige bewering is, dat (11) inderdaad een presuppositie is van (4). Men zou nog kunnen proberen te zeggen, dat (13) ook niet een presuppositie is van (4), maar een implikatie. Dan moet geantwoord worden, dat men zich (4) moeilijk als bewering kan voorstellen zonder dat (13) waar is en dus, dat (15) volgens de definitie a- een presuppositie is.
Instituut voor Algemene Taalwetenschap Groningen. Sjaak de Mey. |
|