Tabu. Jaargang 3
(1972-1973)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||
Spierinkjes
|
Bv. | arts | - | *artse |
hoogleraar | - | *hooglerares | |
(Maar wel | leraar | - | lerares) |
professor | - | *professores | |
politieman | - | *politievrouw |
De taal loopt maar langzaam achter de maatschappelijke werkelijkheid aan. Althans achter de maatschappelijke werkelijkheid van vrouwen. Voor mannen loopt de taal (beter: wij mensen die nieuwe woorden maken en in gebruik nemen) wat harder. Want naast verpleegster bestaat wel verpleger, naast maatschappelijk werkster wel maatschappelijk werker. Verpleegsters waren er eerden dan verplegers, de eerste maatschappelijk werker pas na de tweede oorlog (maatschappelijk werksters al voor de tweede wereldoorlog), de eerste *hooglerares in 1917. Maar ja, je kunt toch een man slecht met een vrouwelijk woord aanspreken? Kennelijk geldt het omgekeerde niet: vrouwen met mannelijke woorden aanspreken kan wel? Men kan natuurlijk tegenwerpen: woorden als arts, professor etc. gelden voor allebei, man en vrouw. Omdat mannen eerder dit beroep uitoefenden dan vrouwen gebruiken we nu eenmaal de mannelijke vorm van de beroepsnaam. Het woord is eigenlijk neutraal. Maar waarom gebruiken we dan niet voor die beroepen waarin vrouwen eerder werkzaam waren de vrouwelijke vorm? En hoe komt het dan dat als iemand het over de kwaliteiten van een arts heeft en zegt, ‘Zij......’, men op z'n minst ópkijkt? Alleen maar een kwestie van de maatschappelijke werkelijkheid waarin er nog altijd minder vrouwen dan mannen arts zijn, of toch ook de (sterke) suggestie die van de woordvorm uitgaat?
Naast sekretaris bestaat wel sekretaresse. Maar hier gaat met het onderscheid mannelijk/vrouwelijk een verschil in beroepsstatus, met navenant verschil in beloning, gepaard. De funktie van sekretaris is wel even een andere dan die van sekretaresse.
Een ander voorbeeld:
Broederschap = (Van Dale) I. (abstr.) betrekking (als) tussen broeders; (...) nauwe vriendschappelijke betrekking.
(Vgl. ook uitdrukkingen als: Vrijheid, gelijkheid en broederschap, Alle Menschen werden Brüder... etc.)
Maar zusterschap bestaat helemaal niet in deze betekenis!
Kennelijk kent men aan de betrekking tussen zusters of vrouwen niet diezelfde waarde toe als aan die tussen broers of mannen (1).
Vergelijk hierbij ook: mannen-broeders. Niet: vrouwen-zusters.
Iets merkwaardigs is er ook aan de hand met de woorden man en vrouw.
man = (Van Dale) 1. mens, zonder onderscheid van geslacht. 2. volwassen mens
van het mannelijk geslacht.
vrouw = (Van Dale) 1. mens van het vrouwelijk geslacht.
Het woord vrouw kunnen we dus niet in de algemene betekenis ‘mens’ gebruiken, het woord man wel! De mens = de man.
We spreken dan ook over: van man tot man, mankracht, manuren etc. ook als het op vrouwen betrekking heeft. Vrouwkracht, vrouwuren en van vrouw tot vrouw bestaan niet. Althans volgens Van Dale. Nogal diskriminerend dacht ik. Maar niets belet ons natuurlijk om deze woorden wel te ‘maken’ en te gaan gebruiken, (behalve ons eigen traditionele denkpatroon).
Maar zelfs waar de taal wel keuzemogelijkheid biedt maakt men er soms geen gebruik van.
In de volgende voorbeelden gaat het dan om de keuze tussen hij en zij. Het wetboek van strafrecht spreekt in artikel 298 over abortus provocatus. Daar staat: ‘Indien een geneeskundige, vroedvrouw, of artsenijbereider medeplichtig is aan het misdrijf in artikel 295 (......) kunnen de in die artikelen bepaalde straffen met een derde worden verhoogd en kan hij van de uitoefening van het beroep waarin hij het misdrijf begaat worden ontzet.’
Ik ken nog geen mannen die vroedvrouw zijn! Maar de wet kiest doodleuk alleen ‘hij’, in plaats van er ‘hij of zij’ neer te zetten. De wet spreekt trouwens overal van hij, waar het zowel op mannen als vrouwen kan slaan.
In de voorbeelden hieronder spreekt een vrouw over vrouwenpraatgroepen:
‘Als je weet van iemand waarom hij in een praatgroep wil......’
‘Niet iedereen is erover aan 't woord geweest hoe dat lag voor hemzelf...’(2) Is dit de macht der (taal)gewoonte of voelt men ‘hij’ al helemaal als ‘neutraal’ woord (in de zin van: niet naar een bepaald geslacht verwijzend)? Ik geloof het eerste, maar ik vind het wel vreemd dat deze vrouwen helemaal niet merkten dat ze naar een vrouw verwezen door middel van een mannelijk voornaamwoord.
Als iedereen of iemand, zoals vaak, op beide kan slaan (mannen en vrouwen) gebruikt men meestal hij, met het argument dat dat persoonlijk voornaamwoord in dit geval ‘neutraal’ is, dus niet alleen op personen van het mannelijk geslacht slaat (3).
Maar waarom dan niet ‘zij’ gekozen. Vanwege de taaltraditie? Die zal dan toch wel iets met een bepaald denkpatroon te maken hebben, namelijk een denkpatroon waarin dé mens = de man (hét mens is altijd een vrouw, maar dat is dan ook een minder vriendelijke betiteling). Maar wat dan? Steeds in zo'n geval maar hij/zij schrijven of zeggen? Dat wordt wel wat omslachtig.
Kate Miller en Casey Swift suggereren in een ook al door Sassen in een noot aangehaald artikel voor het Engels dan ook de invoering van een ‘common gender’ (4). Op deze manier kun je, zeggen ze, allerlei diskriminerende taalvormen vermijden. Daarmee zou dan ook meteen het probleem opgelost zijn bij de woorden die (grammatikaal) mannelijk of onzijdig zijn en waarnaar we dus door middel van een mannelijk voornaamwoord moeten verwijzen. Van de merkwaardige gevolgen die dat heeft wanneer zo'n woord weer zowel op mannelijke als op vrouwelijke personen kan slaan een treffend voorbeeld uit het al aangehaalde artikel van Kate Miller en Casey Swift. Een lerares (Engels: teacher, zowel voor mannen als vrouwen!) beschrijft in een tv-programma haar manier van onderwijs geven. Ze zegt: ‘You take each child where you find him. You watch to see what he's interested in and then you build on his interests’. Een vijfjarig meisje dat naar dit programma kijkt vraagt haar moeder: ‘Do only boys go to that school?’ Wat moet die moeder nu antwoorden? ‘He’ kan zowel naar jongens als naar meisjes verwijzen? Maar, zal het kind dan vragen, waarom gebruiken we dan niet ‘she’ daarvoor? Het kind zal zo ook door de taal ontdekken: de mens = de man.
De taalgeleerden zeggen dat biologies en grammatikaal geslacht niets met elkaar te maken hebben. Maar ligt in allerlei generaliserende uitspraken als die van het bovenstaande voorbeeld en als: ‘Ieder mens is sterfelijk maar niemand weet het uur van zijn dood’.(5) of ‘En is een individu eenmaal ziek verklaard
dan kan dit verstrekkende gevolgen hebben voor hemzelf, zijn gezin of zijn werk’.Ga naar eind6), toch niet de gedachte verankerd: de mens = de man?
Ik zou niet willen beweren dat de schrijver van laatstgenoemde zin nog door middel van net gebruik van ‘zijn’ en ‘hemzelf’ een dergelijk denkpatroon onderschrijft maar waarschijnlijk bevorderen of konserveren dergelijke uitspraken toch wel een traditioneel denkpatroon waarin mannen en vrouwen welomschreven rollen hebben. Men denkt bij deze zin direkt aan een man: een man, immers, werkt en onderhoudt zijn gezin. Dat ook vrouwen werken en gezinnen (mede) onderhouden of dat zouden kunnen doen komt door de taalvormen niet tot uiting.
Onze taal en ons taalgebruik geven wel enigszins blijk van een denk- en leefpatroon waarin de vrouw is achtergesteld bij de man. Houdt ons taalgebruik die diskriminatie ook in stand? Ik geloof dat de taal niet de belangrijkste rol speelt bij het in stand houden van diskriminatie van vrouwen. Maar ze speelt haar rol wel mee. Het huidige taalgebruik konserveert mee een traditioneel en diskriminerend denken ten opzichte van de positie die vrouwen in deze samenleving innemen of moeten innemen.
Maar, nogmaals, niets belet ons om ons taalgebruik te veranderen en om onze kreativiteit te gebruiken teneinde voor het Nederlands een ‘common gender’ te maken.
Behalve misschien weer: ons traditionele en diskriminerende denkpatroon.
Truus Pinkster.
- eind6)
- T. Bakkers, Volgende patient. In: VPRO-gids, 6-13 Jan. 1973, p. 8.