Ende si was wtermaten scoon...
Sind ruim een jaar houdt een werkgroep, bestaande uit Henk Bessems, Rienk Bijma, Sil ter Horst, Harmen Oostra, Chanta Punwasi, Annet de Rode-Van Dijk, Cees Schmidt, Betske Tans en Mavis van Wijngaarden-Ersilia zich bezig met Tspel van Judith, een Hasselts historiaelspel, voor het eerst opgevoerd in 1542.
Ruwweg geschetst is de taak die de groep zich stelde:
het kontroleren van de al aanwezige transscriptie aan de hand van fotocopieën van het handschrift, het maken van voor de moderne lezer noodzakelijke aantekeningen, het opzetten van een glossarium, het bepalen van de door de schrijver gebruikte bron, de vergelijking van bron en spel, de beschrijving van rijmen en versvormen.
Tijdens de wekelijkse bijeenkomsten houdt de groep zich voornamelijk bezig met het interpreteren van de tekst en het redigeren van de annotaties, waarvoor het voorbereidende werk door de leden individueel is verricht.
Van de overige genoemde werkzaamheden heeft een ieder een deel voor zijn verantwoording genomen.
De groep rekent erop aan het eind van het studiejaar de definitieve redactie van tekst, noten en glossarium gereed te hebben.
Een ieder die wel eens zestiende-eeuwse teksten heeft bestudeerd, heeft een voorstelling van de moeilijkheden die de tekstinterpretatie heeft opgeleverd. Het is waarschijnlijk dat de groep het juist als boeiend heeft ervaren, dat woordenboeken en idiotica ons nogal eens in de steek lieten.
Bij ons werk hebben we echter veel steun ondervonden van het feit dat door nauwkeurige vergelijking van een aantal in aanmerking komende bijbelvertalingen niet alleen de door de schrijver gebruikte bijbel kon worden vastgesteld, maar zelfs de gebruikte druk.
Een kennelijke drukfout in de eerste druk van de Liesveldtbijbel (gekorrigeerd in de volgende drukken) is namelijk merkwaardigerwijs in dezelfde kontekst in ons spel aangewezen. Omdat de schrijver duidelijk zijn best doet zo dicht mogelijk bij zijn bijbelse voorbeeld te blijven, is het begrijpelijk, dat de Liesveldtbijbel en de Vulgaat voortdurend geraadpleegd werden en vaak konden bijdragen tot verheldering van moeilijke passages.
Boeiend is het na te gaan welke middelen de schrijver ten dienste stonden om zijn streven naar letterlijke weergeving van zijn prozabron te kombineren met de eisen die de versvorm hem stelt o.a. ten aanzien van regellengte en rijm. Het lijkt mogelijk om de door hem gevolgde procédés vrij exakt te beschrijven.
Twee overwegingen moeten uw rapporteur nog van het hart.
De eerste is van wetenschappelijke aard en betreft zijn vermoeden, gegroeid door de voortdurende konfrontatie met onze oudste zestiende-eeuwse bijbels, dat de ontwikkeling van het Nederlands als kultuurtaal in allerlei aspekten a.h.w. af te lezen is uit de opeenvolgende drukken van de bijbels van Vosterman, Liesveldt, Deux Aes, Van Roemonde e.a.
De tweede overweging is van meer persoonlijke aard en komt voort uit het niet aflatend enthousiasme van de groep voor het werk waaraan zij bezig is. De konklusie zou gerechtvaardigd kunnen heten, dat in het studieprogramma tussen de kolossen taalkunde en letterkunde ruimte moet blijven voor studie-objekten als het onderhavige: en worpt duwe niet so seer wech met handen dat ghijt moet gaen suecken met de voeten!
C. Schmidt