‘Pseudo-passief’
Zinnen van het type Er werd gelachen worden door sommige Nederlandse grammatici als onechte lijdende zinnen gekarakteriseerd. Den Hertog was (ook) daarin al voorgegaan (Nederl.sprk. I, 50, III 146). Hij merkt op dat de constructie alleen voorkomt met werkwoorden die een handelen, een doen, en niet met werkwoorden die een zijn of een komen in een toestand betekenen, zoals slapen, rusten, sterven. Wat rusten (en ook slapen?) betreft, is dit stellig onjuist. Een van de voorbeelden van Paardekooper van wat hij de ‘onechte lijdende vorm’ noemt (Beknopte ABN-syntaksis2, 55) nl. Er wordt tegenwoordig weinig meer gerust (45), is ongetwijfeld grammaticaal.
Behalve Den Hertog en Paardekooper spreekt ook Van Es, in zijn uitgebreide artikel over de passieve constructie in het Nederlands (TNTL, 86 (1970), 127-156; 213-233) van ‘schijn-passief’ (215) en ‘pseudo-passieve vorm’ (227). Hij noemt ook een aantal syntactische restricties van de constructie, nl. dat het (al of niet uitgedrukte) ‘actief subject’ betrekking heeft op één of meer personen(227), enigssins anders geformuleerd: dat alleen werkwoorden die een menselijk handelen aanduiden kunnen worden toegepast (215) en dat, voorzover dit intransitieve werkwoorden zijn, die welke met zijn vervoegd worden niet in aanmerking komen (227/8), dus bv. niet: Er is gevallen. Dit wil echter niet zeggen dat alle werkwoorden met hebben als hulpwerkwoord van tijd toelaatbaar zijn. Van Es noemt in dit verband als niet toelaatbaar met name ‘werkwoorden van rust’ zoals zitten, liggen, staan en hangen (229).
In tegenstelling tot Den Hertog, Paardekooper en Van Es noemt Van Bakel (Rijpma, Schuringa, Nederl.sprk.22, 242/3) zinnen van het bedoelde type ‘passieve zinnen’, zonder ‘diskwalificerende’ toevoeging, en rekenen Kraak en Klooster (Syntaxis, 183/4) ze expliciet tot de gewone passieve structuren, omdat ze alle relevante kenmerken daarmee gemeen hebben. Ze noemen een deelwoord als geluisterd in Er werd geluisterd zelfs een ‘passief deelwoord’ (vgl. ook de Inleiding tot de syntaxis van Klooster, Verkuyl en Luif, 35). Ook zij merken op dat het ‘geïmpliceerde logische subject’ altijd betrekking heeft op menselijke wezens en menen dat passieve zinnen zonder grammatisch subject corresponderen met actieve zinnen die iemand of men als subject hebben, een opvatting die inmiddels door Pollmann is bestreden (Studia Neerlandica 2 (1970), 34 e.v.). Wat de intransitieve werkwoorden betreft, stellen ze vast, dat dit ‘handelingswerkwoorden’ moeten zijn, een subcategorisatie die ze verderop in hun boek aan de hand van een aantal selectieproeven met horen/luisteren en zien/kijken nader uitwerken (207-209). Soortgelijke criteria voor de onderscheiding van een subcategorie handelingswerkwoorden, zowel binnen de transitieve als binnen de intransitieve werkwoorden, worden toegepast in de genoemde Inleiding tot de syntaxis (30). Van een beperking tot intransitiva met hebben als hulpwerkwoord van tijd in bedoelde passieve zinnen, maken Kraak en Klooster geen melding.
Ook in de dissertatie van G. Lakoff (On the nature of syntactic irregularity, aanhangsel F3) is sprake van ‘pseudo-passieve’ zinnen. Daarmee bedoelt Lakoff Engelse zinnen als The boat was decided on. Het zijn zinnen met een voorzetselvoorwerp. Vgl. Over dat onderwerp is lang gepraat. Van Es volstaat met dit type even te vermelden (216; vgl. ook 218). In Nederlandse spreektaal komt ook de ‘Engelse’ versie veelvuldig voor: Dat onderwerp is lang over gepraat. Zulke zinnen zijn te vergelijken met: Spinazie hou ik niet van; Dat mes kan ik niet mee snijden, een zinstype waar zo langzamerhand al vrij veel (Nederlandse) literatuur over bestaat.