veel speelgoed2 is gevaarlijk |
veel treintjes2 zijn gevaarlijk |
veel speelgoed1 is gevaarlijk |
veel treintjes1 is gevaarlijk |
Veel speelgoed1 kan naar de laatste plaats in de zin, en laat dan als voorlopig onderwerp dat achter, veel speelgoed2 kan dat niet, en kan bovendien alleen vertegenwoordigd worden door een voornaamwoord dat in geslacht en getal overeenkomt:
dat is gevaarlijk, veel speelgoed1 |
xdat is gevaarlijk, veel speelgoed2 |
dat is gevaarlijk, veel treint jes1 |
veel treintjes2 ontsporen vaak, die zijn gevaarlijk |
Veel speelgoed2 is konkreet, veel speelgoed1 abstrakt; de volgende zinnen zijn nl. alleen met veel speelgoed2 grammatikaal:
veel speelgoed is van hout |
veel speelgoed zie je daar niet |
Uit het verschillende gedrag met betrekking tot de getalskongruentie met de persoonsvorm zou gekonkludeerd kunnen worden dat veel speelgoed1 enkelvoud, veel speelgoed2 ‘meervoud’ is. Het volgende lijkt dat te bevestigen:
veel speelgoed1 is zijn enige hobby |
xveel speelgoed2 is zijn enige hobby |
veel treintjes1 is zijn enige hobby |
xveel treintje2 zijn zijn enige hobby |
Alle verschillen zouden te verklaren zijn door aan te nemen dat we bij veel speelgoed1 met een representant van een zin te maken hebben, zoals de parafrase, ‘het hebben van....’, al enigszins suggereert. Hiervoor is ook nog een argument te vinden in het betrekkelijk voornaamwoord dat elk van deze woordgroepen bij zich kan krijgen:
veel speelgoed1, wat gevaarlijk is |
veel speelgoed2 dat gevaarlijk is |
veel treintjes1, wat gevaarlijk is |
veel treintjes2 die gevaarlijk zijn |
Is veel speelgoed1 dus een ‘onderwerpszin’? En hoe verschilt het van de zelfnoemfunktie (veel treintjes is een woordgroep), die zich bijv. ook niets van getalskongruentie aantrekt? En verschillen die beide wel van veel speelgoed in dat ‘veel speelgoed’ hoor ik nu al de hele dag van je?
van den Hoek