Van Aaf tot z
Asperge
Het is vreemd om in een tijdschrift over taal een stukje te schrijven over je overleden vader, maar mijn vader leidde een leven waarin hij zich, op een paar kleine dingen na, alleen maar wijdde aan taal.
Hij was niet geïnteresseerd in het sociale aspect van taal. Waarschijnlijk omdat hij, zoals hij dat zelf noemde, ‘een asperge’ was - iemand met het syndroom van Asperger. Hij interesseerde zich alleen, en heel hevig, voor taal als vorm. Voor woorden die je kon omdraaien, voor de afmetingen van letters. Zoals mijn vriend na de dood van mijn vader opmerkte: ‘Eigenlijk was hij als een kunstenaar bezig met taal.’ We zaten op dat moment een van zijn laatste stukken te lezen, een gedicht met alleen maar ‘korte letters’, zoals de e en de n.
Hij vond ons, zijn drie kinderen, het leukst als we zijn hobby bedreven. Zo kon hij lyrisch vertellen over het moment waarop ik ontdekte dat je woorden kon omdraaien. ‘Als je lektuur omdraait, staat er “Ruut Kel”’, schijn ik rond mijn zesde gezegd te hebben.
Op regenachtige vakanties deden we woordspelletjes. Ik herinner me een hotel op Madeira. Buiten regende het, wij zaten urenlang in de lobby en gaven elkaar briefjes door waarop we om de beurt een woord schreven zodat er een zin ontstond. Het liefst een zin waarin iets vies stond. ‘Jan en Bert neuken in een kastanjeboom op de maan.’
Thuis konden we geld verdienen door hem te helpen de nieuwe uitgave van de Van Dale te vergelijken met de oude. Middagen lang zaten mijn broer, zus of ik naast mijn vader en lazen woorden uit het woordenboek op. Aan het eind van zo'n sessie kregen we een vijfguldenmunt.
Mijn vader had het geluk om via mij twee kleinkinderen en twee stiefkleinkinderen te krijgen die zijn interesse in taal deelden. Mijn stiefzoon Kobus wilde zijn boek Symmys hebben, een boek vol omkeerbare zinnen. ‘Kobus, u bok’, schreef mijn vader erin. Hij beweerde dat het een Zweedse symmy was die ‘Kobus, uw boek’ betekende.
Aan mijn kinderen leerde ik zijn klinkerlied. ‘A, a, aaaa, e, e, eeee, i, i, iiiii. O, o, oooo. Y, y, y. U-U-U! Oe, oe, oe, oeh.’ Ze zingen het vaak. ‘Het lied van poepa’, noemen ze het. Want ze noemden hem ‘poepa’, tot zijn grote plezier. Opa vond hij saai, en poepa was bovendien, alweer, een beetje een vies woord.
En dat was altijd goed.
In Londen zaten we ooit met zijn tweeën in de Chelsea Arts Club, een hotel vol intellectuele snobs, en speelden daar viezewoordenscrabble. Een oude Britse heer kwam bij ons staan en keek goedkeurend naar dit spel tussen vader en dochter, niet wetend dat er alleen maar woorden als lul en tiet op het bord lagen.
Scrabbelen met mijn vader was trouwens erg irritant, omdat hij niet geloofde in woorden die niet bestonden. Alles was toegestaan, vooral als hij het zelf bedacht.
Deze regel ging overigens op voor zijn hele leven.
AAF BRANDT CORSTIUS