Taalsport
De eerste versie van de Opperlandse bijbel verscheen in 1981 onder de titel Opperlandse taal- & letterkunde. In 2002 kwam de twee-de, geheel herziene editie uit: Opperlans!, dus zonder d, en met een uitroepteken erachter, en met Taal- & letterkunde als ondertitel.
Battus zelf heeft het Opperlans omschreven als ‘Nederlands met vakantie’, de taal die zich niet meer aan de regels hoeft te houden, maar voor even mag doen en laten wat hij wil. Wie samen met Opperlans op vakantie gaat, hoeft zich maar aan één spelregel te houden: wat kan dat mag en wat niet kan dat mag helemaal. Het boek waarin het Opperlans is neergelegd en uiteengezet is geen leesboek en geen leerboek, maar een doos met 676 Opperlanse bonbons, aldus de schrijver, 676 speeltjes met taal, van flauw tot geniaal, niet allemaal zelf door Hugo Brandt Corstius bedacht overigens. Hij heeft in zijn Opperlanse boek ook taalvondsten opgenomen van Rudy Kousbroek, John O'Mill, Kees Stip, Jan Hanlo en vele anderen. Het alfabet om het Opperlans te schrijven bestaat uit de gewone alfabetletters, maar dan benoemd als de ‘E van Gelie’, de ‘je van het’, de ‘I van de verschrikkelijke’, de ‘W van C’, enzovoort. Wie als Opperlanse(r) ‘buitensporig’ wil zeggen, flapt er ‘borenspuitig’ uit, aldus Brandt Corstius. En wie dan een poging waagt om het weer goed te maken, krijgt ‘sporenbuitig’ tot besluit. Het is een soort sport, een taalsport, Nederlands zonder nut. Wie knipt, doet dat heel knap, wie strikt heel strak, wie slipt heel slap en wie zwikt heel zwak, en dat bij voorkeur in de ik-vorm, zodat de woordparen nog mooier worden.