| |
| |
| |
Foto: Iris Vetter
| |
Altijd een schooljuf gebleven
Uit de klas [6]: Nelleke Noordervliet
Mariëtte Baarda
Nogal wat bekende Nederlanders en Vlamingen hebben voor de klas gestaan als leraar Nederlands. Verdwijnt die leraar ooit uit hen? In de serie ‘Uit de klas’ komen bekende oud-docenten Nederlands aan het woord over hun tijd voor de klas, en over hoe die doorwerkt in hun huidige werk. Deze keer: schrijfster Nelleke Noordervliet.
Nelleke Noordervliet (68), marineblauw jasje, gouden broche, beige pantalon, loopt op kousenvoeten rond in haar Amsterdamse penthouse, twee bijeengetrokken bovenetages op de Westelijke Eilanden die ze sinds een jaar met haar man bewoont.
Wat was het eerste wat in u opkwam toen u gevraagd werd voor deze serie?
‘Dat mijn onderwijservaring zowel kort als divers is. Als twintiger doceerde ik een tijdje op De Werkplaats Kindergemeenschap Kees Boekeschool in Bilthoven. Jaren later viel ik in als docent Nederlands op het Kennemer Lyceum. En nog weer later gaf ik kort les aan een hbo-opleiding voor Communicatie en Journalistiek. Bij elkaar zal het, denk ik, maar vijf jaar zijn geweest. Door mijn schrijverschap is het lesgeven op een gegeven moment vrij geruisloos overgegaan in het houden van lezingen en openbare colleges.’
| |
| |
Welke vorm past u het best?
‘“De Werkplaats”, zo noemden we de school van oprichter Kees Boeke destijds, was voor die tijd vernieuwend, revolutionair mag je gerust zeggen; op het Kennemer Lyceum waren ze traditioneler; en in het hoger onderwijs stond ik voor volwassenen. Mijn ervaring is dat je binnen iedere methodiek kunt accentueren wat je zelf belangrijk vindt. Het voornaamste doel is dat je de leerling “grijpt”, belangstelling kweekt voor het vak. Bij iedere doelgroep denk je erover na hoe je dit het best kunt bereiken.’
Wilde u als kind schrijver worden of docent?
‘Docent. Het milieu waaruit ik kwam, was eenvoudig: mijn vader was automonteur, mijn moeder huisvrouw. Het hoogste wat je als arbeiderskind kon bereiken was de Kweekschool en daarna voor de klas. Al tijdens mijn studie begon ik met lesgeven; mijn didactische aantekening haalde ik terwijl ik hospiteerde in een scholengemeenschap in Zeist. Na mijn kandidaats en na een periode bij een wetenschappelijke uitgeverij begon ik bij De Werkplaats. Het lesgeven beviel me. Ik had het snel in de vingers. Als ik geen schrijver was geworden, stond ik waarschijnlijk nóg voor de klas.’
| |
Prinsesjes
‘Ik weet nog goed dat ik mij, groen als ik was, bij De Werkplaats zeer gesteund voelde door de sectie Nederlands. Je opereerde daar niet als individu, maar als onderdeel van een hechte, idealistische gemeenschap. De school werkte vanuit de gedachte dat kinderen serieus genomen dienden te worden en dat goed onderwijs de basis legt voor verdraagzaamheid en maatschappelijk bewustzijn. Leerlingen werden er “werkers” genoemd, docenten “medewerkers”. Er was veel aandacht voor kunst en cultuur, maar leerlingen moesten er ook wc's schoonmaken. Een sfeer van vrijgevochtenheid hing er, een pioniersgeest. Kinderen die op andere scholen mislukt waren, voelden zich er thuis.’
‘De keuze om daar te werken was min of meer toevallig’, vervolgt Noordervliet. ‘Mijn bijbaantje bij een wetenschappelijke uitgeverij betaalde slecht, en het leek mij handig de studie te combineren met de praktijk. Ik koos voor een school in Bilthoven omdat mijn schoonouders daar woonden en mijn man en ik ons daar ook wilden vestigen.’
‘Het was natuurlijk ook een bijzondere school omdat er’ - Noordervliet laat haar stem dalen - ‘“prinsésjes” op zaten. Die zijn er later overigens af gegaan omdat Boeke als pacifist weigerde belasting te betalen, die volgens hem indirect aan Defensie ten goede zou komen.’
| |
Nelleke Noordervliet
Nelleke Noordervliet studeerde vanaf 1963 in Leiden en Utrecht Nederlands. Na diverse onderbrekingen studeerde ze in 1983 cum laude af. Tussen 1971 en 1973 gaf ze les op De Werkplaats Kindergemeenschap in Bilthoven, eind jaren tachtig aan de New School for Information Services in Amsterdam, en in de jaren negentig op het Kennemer Lyceum in Overveen.
Intussen debuteerde ze in 1987 als auteur met Tine, of De dalen waar het leven woont. Haar werk werd een paar maal genomineerd voor grote prijzen; in 1994 ontving ze de Multatuliprijs voor De naam van de vader. Ze publiceert verhalen, essays, lezingen en columns in weekbladen en tijdschriften. Met enige regelmaat is ze te gast bij radio- en televisieprogramma's, zoals in augustus 2013 bij het VPRO-programma Zomergasten.
Ze was gastschrijver aan de universiteiten van Groningen, Leiden, Delft, Berlijn en aan de Sorbonne in Parijs.
| |
Bint
‘Ik stond daar voor een brugklas en een tweede en derde klas. Bang was ik nooit; als zesentwintigjarige stond ik redelijk dicht bij de leefwereld van de kinderen. Van de zeer idealistisch ingestelde docenten zag ik er diversen aan onderdoor gaan. De didactiek zoals je die kreeg op de opleiding gaf enig houvast, maar lesgeven bleek vooral een kwestie van talent. Met idealisme alleen kom je er niet; je moet ook de zweep erover durven leggen.’
‘Toen ik als invalkracht Nederlands aan de slag ging op de school van mijn dochter - het Kennemer Lyceum - nam ze me apart. “Mam,” zei ze, “niets over jezelf vertellen en meteen veel huiswerk opgeven.”’ Noordervliet, glimlachend: ‘Ze wist haarfijn te vertellen wat leerlingen wel en niet pikten. Een docent dient zich niet op gelijke hoogte met de leerling op te stellen, of erger, erónder. Ze had daar volkomen gelijk in; dat gedrag van “kwekeling-smekeling” wordt onmiddellijk afgestraft. Het moet een beetje Bint van Bordewijk zijn, die zei dat je niet naar de leerling moest afdalen maar dat deze naar je op moest klimmen.’
Had u zelf inspirerende docenten?
‘Op de nonnenschool was er Soeur Agnes, “Ouwe Ag”. Heilig ontzag hadden we voor haar. Ze had allerlei zenuwtrekjes, en toch haalde je het niet in je hoofd je huiswerk niet te maken. Haar minachting was het ergste wat je kon overkomen. Ze had natuurlijk gezag: gezag dat voortvloeide uit enthousiasme, niet uit strengheid. Onze geschiedenisleraar, Piet van den Oordt, had dat ook. Hij kon geweldig vertellen. Door zijn ogen kwam de geschiedenis tot léven. Deze docenten hielden van hun vak. Leerlingen voelen zoiets.’
‘“Mam,” zei mijn dochter toen ik aan de slag ging op haar school, “niets over jezelf vertellen en meteen veel huiswerk opgeven.”’
| |
Liefde
Noordervliets ogen lichten op. ‘En ach ja, mijnheer Messelaar van Frans. Hij liet ons La peste lezen. Pas achteraf bedacht ik dat dit nogal een subversieve
| |
| |
daad was op zo'n nonnenschool; bij Camus gaat het immers over de zinloosheid en absurditeit van het bestaan. Ik mag hem daarvoor dankbaar zijn: Albert Camus werd later een van mijn lievelingsschrijvers.’ Na een stilte: ‘Al pak je een enkeling. Dat is al winst. Je kunt nooit een hele klas boeien; je bent als docent al een heel eind als je er een paar weet te grijpen.’
‘Misschien is dát wat een uitstekende docent onderscheidt van een “oké-docent”’, vervolgt Noordervliet. ‘Dat leerlingen later het vak van hun lievelingsdocent gaan studeren. Mijn dochter ging natuurkunde studeren, niet omdat haar vader fysisch chemicus was, maar omdat ze mijnheer Colenbrander als docent had, een enthousiaste, begaafde man.’ Ineens, zuchtend: ‘Destijds had ik best een aardige juf Nederlands hoor, maar natuurlijk had ik geschiedenis moeten gaan studeren, al was het maar vanwege die lessen van Van den Oordt. Gelukkig kan ik mijn liefde voor geschiedenis nu kwijt in mijn historische romans.’
Wat moet een docent voor ogen houden?
‘Allereerst moet hij gezag uitstralen: beter streng beginnen en daarna de teugels laten vieren dan andersom. Ik herinner me docenten voor wie je pas vijf minuten voor aanvang van de les je boek inkeek; lieden die daar duidelijk alleen zaten om hun brood te verdienen. Of docenten die je er voortdurend uit stuurden, zoals onze piepjonge leraar klassieke talen, als de dood voor ons opgroeiende meiden. “Ga jij maar een briefje halen bij de rector!”, klonk het dan.’ Fel: ‘Dat is wel het laatste wat je moet doen. Dat is zo'n teken van machteloosheid.’
‘Je kunt nooit een hele klas boeien; je bent als docent al een heel eind als je er een paar weet te grijpen.’
| |
Petjes
Eén keer verloor Noordervliet zelf de controle: ‘Op het Kennemer was dat. Heel gevaarlijk. Leerlingen zien dan een onderdeel van je dat ze niet mogen zien. Je mag best verontwaardigd zijn, maar als je met rode vlekken in je nek staat te schreeuwen, is dat een zwaktebod. Als het goed is, ben je dat moment vóór. Zoiets leer je met de jaren. Zo kwam tijdens een publiekslezing in Zuid-Limburg ooit een hele schoolklas binnen. Ik dacht: wat zullen we nou krijgen? Waarschijnlijk waren ze gestuurd door hun docent, in het kader van het ckv-onderwijs of iets dergelijks. Ze wisten alleen dat ik schrijver was, verder hadden ze geen flauw idee van wat voor boeken ik schreef. Zaten ze daar met hun jassen en petjes. “Allemaal jassen uit, allemaal petten af”, zei ik. “Daarna kun je terugkomen.” En toen er een stel achterin begon te keten, zei ik: “Het kan mij niet schelen hoor, maar er zitten mensen voor je” - oudere dames waren dat - “die graag willen horen wat ik te zeggen heb. Ik denk dat het verstandig is als je nu weggaat.” Toen er eentje wat terugzei, zei ik, “Ja, dat zal wel. Wegwezen!” Als die jongeren er al gaan zitten met zo'n houding van “wat doe ik hier?” is discussie zinloos. Dan moet je de groep beschermen die wél voor jou gekomen is.’
‘Die sfeer van controle moet je direct neerzetten. Schrijver Frank Westerman vroeg me gisteren toevallig: “Hoelang durf jij het publiek aan te kijken voordat je met een lezing begint?” Ik vertelde dat ik het precies deed als vroeger voor de klas: rustig gaan staan. Rondkijken. Focussen. Dan pas beginnen.’
| |
Empatisch vermogen
‘Ik vind en vond literatuuronderwijs belangrijk omdat leerlingen door middel van boeken hun empatisch vermogen ontwikkelen. Dat is onlangs zelfs wetenschappelijk bewezen. Door te lezen verdiep je je in anderen en kun je met een meer open blik in de samenleving staan. Het verruimt je grenzen: je hebt zelf maar één leven, maar in romans leef je tijdelijk het leven van een ander. Via boeken uit je eigen taalgebied leer je bovendien je culturele achtergrond kennen: die van de eigen tijd én de geschiedenis ervan. Het geeft gevoel voor de continuïteit van de samenleving waarin je opgroeit.’
Noordervliet gaat er eens goed voor zitten: ‘Naast het kweken van taalgevoel draagt het bij aan wat we met een mooi woord “Bildung” noemen. Hoewel de taalbeheersers die ik ontmoette literatuur vaak een onzinvak vonden, doceerde ik het liefst vanuit verhalen. Of neem poëzie: een gedicht is een prachtig compact geheel waarin met taal en beeld wordt gespeeld. Je kunt er alle kanten mee uit, ook zeggen: “Leer dat nou maar eens uit je hoofd.” Later zijn dát de dingen die je je herinnert.’
| |
Uittrekselboek
‘Bij de leeslijst probeerde ik de leerlingen zo veel mogelijk hun eigen weg te laten zoeken. Maar als de zoveelste leerling met Het bittere kruid aankwam, zei ik: “Nee, dat mag niet meer. Niet zo'n dunnetje.” Je moet voorkomen dat je het leerlingen te gemakkelijk maakt. In 4-vwo kregen ze een proefwerk over de roman Bougainville van F. Springer. Bij binnenkomst hoorde ik ze zenuwachtig met elkaar overleggen: “Wat is het thema? Wat zijn de motieven?” Tijdens het uitdelen van de opgaven zei ik: “Jongens, pak je uittrekselboek er maar bij.” Verbazing alom. “Mág dat...?” “Ja. Je mag zelfs het boek erbij houden.” De klas keek me verbijsterd aan. Nou, ze waren in de gloria!’ Glimlachend: ‘Wat ze niet wisten, was dat ik dit keer opgaven had gemaakt die je alleen kon beantwoorden als je het boek daadwerkelijk had gelezen. Dingen waarvan je bij wijze van spreken nog wist: dat stond linksonder aan de bladzijde. Dat viel dus vies tegen.’
‘Zoiets kun je maar één keer doen; het is tákkewerk om zoiets te maken. Maar die bewuste les kweekte ik respect voor Het Boek als opzichzelfstaand werk, een kunstwerk met een eigen dynamiek en sfeer. Niet iets wat je leerde kennen door er standaardvragen op los te laten. Mijn ervaring is dat een docent altijd ruimte kan creëren voor wat hij belangrijk vindt. Tenminste, als hij zijn zaakjes op orde heeft. Anders kun je van de leerlingen niet verwach- | |
| |
ten dat zij hetzelfde voor jou doen. Dat is zo'n ijzeren wet.’
Nelleke Noordervliet: ‘Nog steeds heb ik de neiging te veel uit te leggen in mijn romans.’
Foto: Iris Vetter
En grammatica- en spellingonderwijs?
‘Uitermate belangrijk.’ Noordervliet, besmuikt: ‘Op De Werkplaats heb ik me ooit doodgeschaamd. “Spelling en grammatica?”, zeiden ze daar altijd, “Daar doen wij niet aan. Dat is iets voor docenten vreemde talen.” Tijdens een ouderavond moest ik dus uitleggen dat de sectie Nederlands deze vakken niet relevant vond. Verscheurd was ik van binnen. Want diep in mijn hart was ik het er niet mee eens. Ik zie die ouders nóg voor me: achterdochtig, het ten slotte maar schoorvoetend accepterend. Ik heb ze, vrees ik, niet echt kunnen overtuigen.’
| |
Op de suggestie werken
Ineens, verontwaardigd: ‘Een van mijn stiefkleinkinderen, een jongetje van acht, had laatst een keurig lesje gemaakt in groep vijf. Er was één foutje in geslopen, had juf gezegd. Hij wil was verbeterd in hij wilt. “Ontslaan die vrouw!”, riep ik tegen mijn dochter.’ Snuivend: ‘Die juf neemt daarmee waarschijnlijk alvast een voorschot op een toekomst waarin hij wilt en de joune normaal zijn geworden. Maar zo'n docent heeft het dus zélf niet goed geleerd. Dat zijn dus de mensen die door mijn generatie zijn opgezadeld met een groot probleem.’
Hoe zou u uw docentschap in één zin omschrijven?
‘Speels, autoritair, gemotiveerd, goed georganiseerd. Met liefde voor de inhoud van het vak. Nogmaals, als ik geen schrijver was geworden, was ik docent gebleven. Maar een volledige betrekking in het onderwijs, met alles wat daarbij komt kijken, laat zich helaas slecht combineren met een schrijverscarrière.’
Dat docenten hun steentje bijdragen aan de maatschappij is vrij onomstreden. Hoe zit het met schrijvers? Hebben die ook een maatschappelijke rol?
‘Een schrijver hoeft helemaal niets, behalve mooie boeken schrijven. Maar je probeert natuurlijk je plek te vinden in het geheel. Pas na verloop van tijd merkte ik dat het accent bij mij lag op geschiedenis. Kennisoverdracht blijft blijkbaar een rode draad in mijn werk. Nog steeds heb ik de neiging te veel uit te leggen in mijn romans, terwijl je in de literatuur meer op de suggestie moet werken. Inmiddels ben ik gelukkig zover dat ik het van mezelf herken. Maar een schooljuf ben ik altijd gebleven.’
|
|