Zelfvoorzienend
?Je komt vaak het woord zelfvoorzienend tegen. Zou dat niet eigenlijk zelfvoorziend moeten zijn?
!De vorm zelfvoorzienend is inderdaad uitzonderlijk. Het woord is opgebouwd uit zelf en het tegenwoordig deelwoord van het werkwoord voorzien. Alleen is dat deelwoord anders gevormd dan je zou verwachten: normaal komt er na het werkwoord alleen een d; vergelijk fietsend en lachend. Je zou dus voorziend en zelfvoorziend verwachten.
Maar bij werkwoorden die niet op de gangbare uitgang -en (met een toonloze e) eindigen, zoals zien, doen en staan, wordt op een speciale manier met achtervoegsels omgegaan: er wordt vaak een n ingevoegd. Zo is het niet zieër en doeër maar ziener en doener, niet doelijk maar doenlijk, niet onuitstabaar maar onuitstaanbaar, enzovoort. Vermoedelijk is zelfvoorzienend ontstaan naar analogie van dit soort vormen.
In ouder Nederlands kwamen ook al vormen als voldoenend, alzienend en scherpzienend voor; deze hadden vaak een wat nadrukkelijkere betekenis dan voldoend, alziend en scherpziend. De meeste van die vormen zijn uitgestorven, maar zelfvoorzienend is gebleven; het staat in verschillende woordenboeken. De grote Van Dale (2005) omschrijft het als ‘in zijn eigen behoeften voorziend’.