Vertaald
Maar daarom is het nog wel te vertalen
Rien Verhoef
In februari reikte het Prins Bernhard Cultuurfonds de prestigieuze Martinus Nijhoff Prijs uit, voor de beste vertaler. Voor Onze Taal was dat het startschot voor een serie van zes columns over vertalen, om de maand geschreven door een eerdere winnaar van de Nijhoff Prijs.
Iedereen denkt bij een woord of uitdrukking in een vreemde taal weleens jaloers: zo kernachtig kunnen we dat in het Nederlands toch nooit verwoorden. Maar bijna altijd wordt vergeten dat het omgekeerde evenzeer geldt. Ook vreemdelingen die Nederlands spreken, kennen dit gevoel. Het Nederlands is niet armer of rijker dan andere talen, het is alleen ánders.
Het gevolg hiervan is dat we sommige woorden of begrippen niet gauw in een vertaling zullen tegenkomen - ze zijn als het ware ‘onbereikbaar’. Omdat het Engels geen werkwoord voor ‘zwijgen’ kent, zal in een tekst altijd iets staan als ‘she fell silent’, ‘she kept silent’, ‘she didn't answer’, ‘there was a pause’, etcetera. Een vertaler die deze varianten steevast letterlijk vertaalt, doet niet alleen moeilijker dan nodig is, maar benut onvoldoende het Nederlandse taaleigen. Daardoor lezen vertalingen vaak toch nét niet als Nederlands.
De historicus Philipp Blom noemde onlangs in zijn Van der Leeuw-lezing nog enkele fraaie voorbeelden. In zijn beschouwing over ‘het verhaal’ zei hij: ‘Het is een open deur dat elke taal zijn onvertaalbare termen heeft - joie de vivre, Heimweh, fairness, Islam - maar hun subtiele invloed gaat veel dieper dan kwesties van vocabulaire. We kunnen in verschillende talen verschillende dingen uitdrukken en het is alleszins aannemelijk dat we ook anders kunnen en moeten denken en voelen. Verhalen bestaan in taal.’ Vrij vertaald - een cliché dat ik op deze plaats wel durf te gebruiken - maakt de taal het verhaal zoals kleren de man maken.
Deze ‘taaleigenheid’ gaat het verst in poëzie, en sommige gedichten worden terecht ‘onvertaalbaar’ geacht. Maar bij proza is die conclusie meestal voorbarig en hoogstens een signaal dat de vertaler langer op een oplossing had moeten broeden. Die broedtijd kan overigens wel oplopen: in 1977 zetten Anneke van Huisseling, Sjaak Commandeur en ik ons aan de vertaling van The Adventures of Augie March van Saul Bellow. Wij werkten haasje-over: wekelijks vertaalden we elk een aantal pagina's, waarna we ook elkaars werk fileerden en een lange dag per week in de gezamenlijke eindversie staken. De haasjes hadden een vaste volgorde (alfabetisch op onze achternaam) en dus stond vast dat ik uiteindelijk de slotzin zou vertalen: ‘But this didn't prove there was no America.’ Daarbij was één ding onontkoombaar: een roman die begon met ‘I'm an American’, die een lange ode op Amerika was en die na 550 bladzijden besloot met het woord America zou ook in onze vertaling moeten eindigen met Amerika.
Bijna een jaar lang probeerde ik het Nederlands een oplossing te ontfutselen. ‘Dat bewees nog niet de afwezigheid van’, ‘Dat weerlegde nog niet het bestaan van’ - het was allemaal niks. Ook vakbroeder Alexander Koval (‘Was nicht bewies, daß es Amerika nicht gab’) bracht geen uitkomst en Jean Rosenthal (‘Mais ça ne prouvait pas qu'il n'y avait pas d'Amérique’) had niet eens een probléém. Maar in de laatste week, als allerlaatste haasje, zag ik het licht. Mijn twee collega's stelden vast dat we zó veel vrijheid in de hele vertaling nog niet hadden genomen, maar dat hier toch precies stond wat er moest staan. En zo eindigt De avonturen van Augie March met ‘Maar daarom was er nog wel een Amerika.’
(Voor verhalen uit de vertaalkeuken verwijs ik graag naar Vertaalverhaal.nl, een reeks verhalen over vertalen van oud-Nijhoffprijswinnaars en anderszins gelauwerde vertalers.)