| |
| |
| |
Foto: Richard Bank
| |
‘Als je authentiek wilt klinken, moet je wat slordig spreken’
Psycholinguïste Mirjam Ernestus over onze uitspraakmanieren
Jan Erik Grezel
Als we praten, slikken we heel veel in. We zeggen niet ‘vakantie’, maar ‘fkasie’, en niet ‘volgens mij’, maar ‘fosmij’. Taalkundige Mirjam Ernestus kreeg onlangs twee forse subsidies voor haar onderzoek naar zulke ‘gereduceerde’ spreektaal. Hoe herleidt ons brein verkort uitgesproken woorden tot een betekenis? En wat houdt dat in voor het onderwijs?
‘We horen “daarm” of “wes” en toch begrijpen we dat de spreker “daarom” of “wedstrijd” bedoelt. Hoe kan dat?’, vraagt prof. dr. Mirjam Ernestus van de Radboud Universiteit Nijmegen retorisch. ‘Dat is de kern van mijn onderzoek: het verstaan en begrijpen van de zogenoemde gereduceerde uitspraakvarianten. In welke situaties gebruiken we zulke “slordige taal”? Zijn al die varianten van daarom, zoals “daarm” en “daarum”, apart opgeslagen in onze hersenen of leiden we ze af uit een grondvorm? En hoe moeten buitenlanders die onze taal leren zulke varianten leren verstaan? Uiteindelijk wil ik weten hoe ons brein dagelijkse spreektaal verwerkt.’
Met snelle gebaren schrijft ze het witte wandbord vol op haar werkkamer in het Nijmeegse Max Planck Instituut, het mekka van de psycholinguïstiek in de Lage Landen. Hier wordt door een excellente groep wetenschappers fundamenteel onderzoek gedaan naar het brede terrein van taal en hersenen: taalverwerving én taalverwerking in het menselijk brein.
Het jaar 2012 markeert een grote doorbraak voor de bevlogen Ernestus. Ze kreeg maar liefst twee grote onderzoekssubsidies toegewezen. ‘Kennelijk heb ik de commissies kunnen overtuigen van het maatschappelijk belang van mijn studieobject. Vrijwel al het taalkundig onderzoek naar gesproken taal houdt zich bezig met “volle varianten”: taal die heel netjes wordt uitgesproken. In mijn onderzoek richten we ons op spreektaal, waarin mensen van alles inslikken. De resultaten zijn onder andere waardevol voor het talenonderwijs. Aan de Radboud Universiteit zoeken we uit hoe we talenstudenten en buitenlandse studenten die Nederlands leren, kunnen helpen om hun luistervaardigheid te verbeteren. We gebruiken bijvoorbeeld woordenlijsten mét de gereduceerde varianten. Daarbij moet je ook denken aan zinnetjes als “Hoest?” voor “Hoe is het?”’
| |
■ Balkenende
Kampioen reduceren was lange tijd oudpremier Jan Peter Balkenende, met fameuze frases als ‘Neelansevranworehei-foinnasjonaltrekkin.’ ‘Die man was voor
| |
| |
mij een geschenk uit de hemel. Als mensen vroegen wat ik deed, hoefde ik maar zijn manier van praten te noemen en iedereen begreep waar ik me mee bezighield. Hij is ten onrechte voor gek gezet met zijn gereduceerde spraak, want wij doen dat allemaal. Alleen deed Balkenende het ook in toespraken, en dan valt het op.’
Moedertaalsprekers van het Nederlands kunnen zulke taalklonten als die van Balkenende wel behappen. Ze zijn al op heel jonge leeftijd met gereduceerde varianten geconfronteerd, toen hun oor nog voor alles openstond. Maar ‘late leerders’, Ernestus' term voor mensen die een tweede of vreemde taal leren na hun kindertijd, hebben grote problemen met reductie - en dus zijn ze interessant voor de onderzoeker. ‘We hebben vrijwel allemaal die onthutsende ervaring: in een Franse bakkerswinkel kun je wel netjes een stokbrood bestellen, maar je raakt het spoor bijster als de dame achter de toonbank in het Frans begint terug te ratelen. Dat komt vooral doordat de woorden in de Franse spreektaal anders - meer gereduceerd - worden uitgesproken dan we op school geleerd hebben. Die dagelijkse taal met alle weglatingen vind ik machtig interessant.’
Zijn er patronen te herkennen bij het inslikken? Lenen bepaalde woorden zich er beter voor dan andere? ‘Neem vakantie, volgens mij, of gehad. Als je de weergave van deze woorden in spreektaal analyseert, blijkt dat we er bij de uitspraak zoiets als “fkasie”, “fosmij” en “gat” van maken. Vooral onbeklemtoonde stukjes sneuvelen in de woordenstroom.’ Verder bepalen de situatie en de relatie tussen de sprekers of en hoe we een woord inkorten. Maar als we het tot de taal zelf beperken, is de frequentie van een woord heel belangrijk. ‘De genoemde woorden komen veel voor. Hoe vaker een woord voorkomt, hoe eerder we het reduceren. Functiewoorden als de en het zijn hoogfrequent. Al zijn ze van zichzelf al kort, we maken ze in de uitspraak nog korter: “d” en “t”.’
| |
Ontwapenend enthousiast
Mirjam Ernestus (1969) kwam via een grote omweg (studie Frans, studie scheikunde) in de psycholinguïstiek terecht. Daar ontdekte ze dat taalonderzoekers nauwelijks belangstelling hebben voor de échte spreektaal, waarin we ‘daak’ zeggen als we ‘dadelijk’ bedoelen. Sinds die ontdekking is ze gegrepen door het fenomeen ‘reductie’. Meer kennis over het spreken en verstaan van gereduceerde vormen kan volgens haar duidelijk maken hoe het brein met taal omgaat.
Afgelopen jaar kreeg ze twee beurzen van elk 1,5 miljoen euro toegewezen. Het is niet de eerste keer dat ze in de prijzen valt. ‘Ik heb altijd veel geluk gehad.’ Het ontwapenende enthousiasme waarmee ze over het vak praat, zal haar ook geholpen hebben.
Ernestus kijkt in haar onderzoek over de grenzen van het Nederlands. Ze volgt niet alleen Nederlandse studenten Frans, maar ook bijvoorbeeld Spanjaarden en Fransen die Engels leren. Verder is ze betrokken bij de toepassing van de resultaten in het talenonderwijs. ‘Het onderzoek kan er óók voor zorgen dat de techniek van automatische spraakherkenners verbetert. Een dictafoon doet 95 procent goed, maar zodra het normale spraak wordt, gaat het mis.’
De sleutel ligt volgens Ernestus in de aanpak via voorbeelden. ‘Voorbeelden werken beter dan regels. Ik heb ooit onderzoek gedaan naar “'t kofschip”. Die regel werkt gewoon niet, omdat de toepassing zo lastig is. Mensen hebben meer aan voorbeelden en contexten. Maar het geloof in abstracte regels die we in ons geheugen opslaan en weer tevoorschijn halen als het nodig is, is onuitroeibaar.’
| |
■ Oma's en kinderen
‘Wat nu frappant is: ook woorden die wat minder frequent zijn, worden gereduceerd als ze in een conversatie vaker voorkomen. We hebben vastgesteld dat het woord wedstrijd in de loop van een gesprek steeds slordiger wordt uitgesproken naarmate het meer opduikt. Voor de spreker is het blijkbaar motorisch steeds eenvoudiger om dat woord te zeggen. Anders geformuleerd: de planning van de uitspraak van dat woord, waarbij het gaat om de aansturing van de spraakorganen, ligt als het ware nog klaar in ons geheugen. Voor de luisteraar is het ook gemakkelijker om dat woord “op te halen” uit het woordenboek in zijn hoofd, het zogenoemde mentale lexicon.’
Frequentie én context - de omgeving waarin een woord voorkomt tussen andere woorden - spelen een een-tweetje bij reductie. ‘Die context is van invloed op het uitspreken en het verstaan. Uit een grote verzameling spraak in spontane conversaties hebben we zinnetjes geselecteerd als “De oma's spelen” en “De kinderen spelen.” Uit een vergelijking van de uitspraak blijkt dat het woord kinderen in de tweede zin meer gereduceerd wordt dan oma's in de eerste zin. Dat is te verklaren doordat de tweede combinatie vaker voorkomt. In een normaal wereldbeeld zijn kinderen die spelen voorspelbaarder dan oma's die spelen. Sprekers hebben meer ervaring met de combinatie “kinderen - spelen”. De planning van het uitspreken verloopt soepeler. Waarom is dat nu zo interessant? Het zegt iets over de werking van ons brein. De gegevens uit dit onderzoek passen in het beeld van een geheugen dat - ook bij uitspraak - vooral steunt op onze ervaring met taal in een bepaalde context.’
‘In Frankrijk kun je wel netjes een stokbrood bestellen, maar je raakt het spoor bijster als er in het Frans teruggerateld wordt.’
| |
■ Tondeuse
De context beïnvloedt dus de uitspraak. Maar het waarnemen of verstaan van gereduceerde vormen heeft ook invloed op het interpreteren van woorden in de context. Om dat te demonstreren schrijft Ernestus een Frans zinnetje op het bord: ‘Sur la pelouse y a la tondeuse.’ ‘Nederlanders leren het derde woord in die zin als “pe-louse”, met een duidelijke uh-klank tussen de p en de l. Een Fransman spreekt het echter vaak uit als “ploes”. Zoals ook peloton uit Franse mond klinkt als “ploton”. De grap van het zinnetje is dat het laatste woord, tondeuse, verschillende betekenissen heeft. Doordat een Franse luisteraar de uitspraak “ploes” feilloos koppelt aan de betekenis “gazon”, weet hij ook meteen dat het woord tondeuse in deze context niet “scheerapparaat” betekent, maar “grasmaaier”. Als je het woord pelouse niet goed verstaat omdat je de gereduceerde vorm niet kent, heb je waarschijnlijk meer moeite met het interpreteren van de hele zin. In experimenten
| |
| |
gebruiken we dit soort zinnetjes om aan te tonen hoe belangrijk het is om ook gereduceerde vormen te leren verstaan.’
Illustratie: Matthijs Sluiter
‘Wat we eigenlijk willen weten, is hoe moedertaalsprekers én late leerders, zoals Nederlandse studenten Frans, woorden opslaan in hun geheugen en hoe zij die woorden terughalen, oftewel verstaan. Dankzij de experimenten komen we er langzamerhand achter dat mensen niet zozeer één basisvorm in hun mentale lexicon hebben. Hoe dat lexicon eruitziet, weten we nog niet. De gangbare opvatting, die stamt uit de jaren zestig van de vorige eeuw, is dat er één basisvorm van bijvoorbeeld het woord hond is. Als iemand een variant van dat woord hoort, zou het brein vanuit die basisvorm de variant “berekenen” die gehoord wordt door daar fonologische regels op toe te passen. Dat beeld ontstond naar analogie van de computer. Die kon destijds weinig opslaan maar fantastisch rekenen. Nu neig ik ertoe om te denken: er zijn verschillende vormen in ons brein opgeslagen, zoals hond, hondje en honden, mét uitspraakvarianten. De opslag en het weer ophalen berust op onze ervaring met die varianten en verloopt niet via abstracte regels die we op een basisvorm toepassen.’
| |
■ Polygoon-journaal
Reductie is volgens Ernestus een verschijnsel dat in vrijwel alle talen voorkomt. Maar gebeurt het tegenwoordig ook meer? Een veelgehoorde klacht van oudere mensen is dat de Nederlandse jeugd zo snel én slordig spreekt. Is die klacht terecht? Hebben jongeren de neiging om, net als in sms-taal, in hun spreektaal van alles weg te laten? Ernestus: ‘Ouderen hebben meer moeite met verstaan. Ten eerste hebben ze meer volume nodig om goed te kunnen verstaan. Verder zijn ouderen minder goed in het verwerken van het signaal. Tot slot zijn ouderen ook trager in het verwerken van nieuwe informatie. Ik weet daarom niet of de klacht over het slordige spreken van de jeugd gegrond is. Wat wél klopt: jongeren spreken wat sneller. Misschien is dat iets van alle tijden. Maar dat betekent niet logischerwijs dat zij slordiger zijn. Er is door de Universiteit van Amsterdam ooit een experiment gedaan met Philip Bloemendal, ooit de karakteristieke stem van het Polygoon-journaal. Ze lieten hem sneller spreken, maar uit het onderzoek bleek dat hij dat kon zonder zijn spraak te reduceren.’
De uitspraak van het Nederlands verandert langzamerhand. Is onze manier van reduceren tegenwoordig ook anders dan vroeger? ‘Ja en nee’, zegt Ernestus. ‘Nee, als het gaat om woorden als postbode. Dat woord heeft een opeenhoping van medeklinkers: de s en de t, gevolgd door een b. Bij de b sluiten we onze mond, maar bij de voorafgaande t moet die juist open zijn. Probeer maar eens een t met je mond dicht uit te spreken, dat lukt je niet. Het gevolg is dat die t wegvalt: postbode klinkt altijd als “posbode”. Dat was vroeger zo en dat is nog steeds zo.’
‘De “t” in “postbode” is niet uit te spreken. “Postbode” klinkt als “posbode”. Dat was vroeger zo en dat is nog steeds zo.’
| |
■ Eliza Doolittle
‘En ja, woorden worden in de loop der tijd steeds korter, vooral als ze hun betekenis verliezen. Natuurlijk betekent oorspronkelijk “zoals in de natuur”, nu betekent het ook “vanzelfsprekend”. Doordat het idee “natuur” niet meer zo duidelijk aanwezig is in natuurlijk in de betekenis “vanzelfsprekend”, kan het woord gemakkelijk gereduceerd worden tot “tuuk”. Zouden we geen schrift hebben, dan zou het woord natuurlijk in de betekenis van “vanzelfsprekend” zelfs helemaal in tuuk kunnen veranderen.’
Reduceren kan verschillende functies hebben in de conversatie. ‘Niets is zo vervelend als luisteren naar iemand die iets vertelt wat je allang weet. Daarmee schendt de spreker een conversatieregel. Stel dat jij weet dat ik elke dag naar mijn werk fiets. Ik begin een verhaal met “Ik fietste vandaag naar mijn werk.” Dan overtreed ik die regel en ben ik jouw aandacht kwijt. Maar als ik zeg “Ik fietste vandaag dus naar mijn werk”, ligt de zaak anders. Met dus geef ik aan dat ik weet dat jij weet dat ik ben komen fietsen, want dat doe ik elke dag. Daarnaast wek ik de verwachting dat ik iets bijzonders ga vertellen over wat op weg naar mijn werk is gebeurd. In zo'n geval reduceer je dus tot “tus” (zonder trilling van de stembanden). Maar als je dus gebruikt bij het trekken van een conclusie, dan reduceer je meestal niet. Ook met het woord eigenlijk zien we dat de mate van reductie afhankelijk is van de functie. Met eigenlijk kun je zowel jezelf als een ander tegenspreken. Hierbij geldt dat je minder reduceert als je iemand anders tegenspreekt.’
Dan komt Ernestus met de stelling dat reductie nóg een belangrijke sociale functie heeft. ‘Een zin met volle varianten klinkt onnatuurlijk. Er is een mooie scène in de musical My Fair Lady. Op zeker moment komt hoofdpersoon Eliza Doolittle op een feestje en raakt daar aan de praat met een Hongaarse taalkundige. Die gelooft niet dat zij Engels is. “Daar praat je veel te netjes voor”, zegt hij. Met andere woorden: als je authentiek wilt klinken, moet je wat slordig spreken.’
| |
‘Amal, stuukzo’: wat zegt u?
U hoort de volgende woorden of zinnetjes. Wat wordt er bedoeld? De oplossing staat op blz. 323.
amal
aruskunne
folnt
goon
iefal
offeer
opgeement
pjoete
ss
stuukzo
|
|