■ Nederlandse oorsprong
Het Afrikaans (door Nederlanders vaak Zuid-Afrikaans genoemd) is de moedertaal van 6 miljoen Zuid-Afrikanen, van wie er 3,3 miljoen niet blank zijn. Daarmee vormen de moedertaalsprekers van het Afrikaans de op twee na grootste taalgroep in Zuid-Afrika, na de Zoeloeen de Xhosa-sprekers, maar ver voor de moedertaalsprekers van het Engels.
Ongeveer negentig procent van de Afrikaanse woordenschat is van Nederlandse oorsprong. Van veel woorden is de betekenis in beide talen dezelfde, al is de Afrikaanse spelling wel vaak anders - moderner zo men wil - dan de Nederlandse: kamera - camera, akademies - academisch, metode - methode. Een aantal woorden heeft in het Afrikaans meer betekenissen dan in het Nederlands, andere woorden juist minder, en van een derde groep woorden is de betekenis veranderd. Voorbeelden zijn vinnig (‘snel’), bees (‘stier’, ‘koe’ of ‘os’), stadig (‘niet snel’) en vaak (‘slaperig’). Voorbeelden van Afrikaanse woorden uit het Khoikhoi en het Maleis die niet in het Nederlands voorkomen, zijn baie (‘veel’), piering (‘schoteltje’), dagga (‘hasj’), gogga (‘insect’) en kierie (‘wandelstok’).
Bittereinder in de elektronische versie van het Woordeboek van die Afrikaanse Taal.