Mieters komt ook voor in een vertaling uit 1958 van de roman The Catcher in the Rye van J.D. Salinger (onder de titel Puber; de oorspronkelijke Amerikaanse druk is van 1951):
‘Zeg. Luister eens. Ben je erg bezet vandaag? Het is wel zondag maar er zijn altijd wel een paar middagvoorstellingen. Liefdadigheidsvoorstellingen en zo. Zin om mee te gaan?’
‘O, ja. Mieters.’
Mieters. Ik verfoei dat woord. Het zegt eenvoudig niks.
[Mieters wordt hier gebruikt als een vertaling van grand - WD.]
In muziektijdschrift Tuney Tunes van september 1955 werd de overtreffende trap van mieters gebruikt: ‘de mieterste muziek’.
Nozem Nóg een heel karakteristiek jarenvijftigwoord. Van Dale (2005) omschrijft nozem zó: ‘(met name in de jaren 50 van de twintigste eeuw) stoer geklede, van vetkuif voorziene en door sociale onlustgevoelens beheerste branieschopper, die zich 's avonds met enig machtsvertoon in gezelschap van gelijkgezinden op straat vertoonde’. In 1955 kwam Jan Vrijman in een artikelenreeks in Vrij Nederland over het ‘nozemdom’ tot de volgende typering:
Nozems vinden hun eigen levensvervulling, hun eigen sensatie, hun eigen avontuur. Een motor, dat is wat. Honderdtwintig kilometer per uur rijden, de wind op je kop voelen, je leven hangt af van je stuur. Boksen en judo en jiu jitsu, zelfverdediging. Je meten aan een tegenstander, elke seconde op je hoede zijn en zorgen dat hij je niet vloert: dan voel je dat je leeft. Een partij knokken met andere nozems of met de politie: dan brandt je hart je in je donder. Dat is avontuur. Dat is je reinste geluk. De rest is verveling, maar geen leven. Werken, dat is ook verveling. Maar je moet toch leven, je gezin in stand houden, je kinderen opvoeden, je brood verdienen. Vele nozems weigeren dat. De nozems wijzen het compromis met het leven van de hand. Ze werken precies zoveel als nodig is om zoveel geld te verdienen als ze nodig vinden. Het zijn bijna allemaal ongeschoolde arbeiders, ze zitten op een bakfiets, ze werken bij een groenteman, ze sjouwen in de haven, ze lopen als krantenbezorger, ze staan met tijdschriften op de stations. De meest echte nozems werken helemaal los, ze scharrelen hier en daar hun kost bij elkaar, bijvoorbeeld op de Hallen, 's morgens vroeg. En als het ze niet meer bevalt, zeggen ze: tabee, en ze nemen de benen. (...) Zo leven de nozems.
Het woord nozem is ook al wel voor 1950 gesignaleerd. Zelfs voor de Tweede Wereldoorlog zouden swingnozem en jazznozem al incidenteel voorgekomen zijn, voor jongeren die graag dansten of van jazz hielden. De herkomst van het woord is onduidelijk. Sommigen denken aan een verbastering van het Engelse nothing, anderen houden het op een vervorming van nootsum, een (scheld)-woord uit het Bargoens, de vroegere taal van dieven en landlopers. Jan Vrijman verklaarde het woord spottenderwijs als een afkorting van ‘Nederlandse Onderdaan Zonder Enige Moraal’.
Nozems werden soms onderverdeeld in categorieën. We noemden al de ‘swingnozems’ en de ‘jazznozems’. Maar je had ook ‘bromnozems’ (die een brommer hadden), ‘letternozems’ (moderne dichters of mensen die meenden een modern dichter te zijn), ‘portieknozems’ (jongeren die veel rondhingen in portieken), ‘verfnozems’ (kunstschilders; Jan Cremer werd in 1959 bijvoorbeeld een verfnozem genoemd) en ‘waternozems’ (nozems die geregeld te vinden waren aan het water, zoals bij de Loosdrechtse Plassen). In Amsterdam werd ook gesproken van ‘pindanozems’ toen mensen ontdekten dat pinda's die voor hongerige vogels in bomen werden gehangen door jongeren werden weggenomen voor eigen gebruik. In andere landen waren er ook nozems, die uiteraard andere benamingen hadden: Halbstarken (Duitsland), teddy boys (Engeland), beatniks (VS), stilyagi (Rusland), enzovoort.
‘De nozems wijzen het compromis met het leven van de hand.’
Pientere pookje Automatisch schakelsysteem van de DAF-auto, officieel aangeduid als Variomatic (de variabele V-snaaraandrijving), waarbij een (schakel)pookje een centrale rol speelde. De eerste personen-DAF, de DAF 600, werd in 1958 gepresenteerd en kwam in 1959 op de markt. Vanaf het begin werd de aanduiding het pientere pookje door sommige mannen ook gebruikt als aanduiding voor hun geslachtsdeel.
Plaatprater Diskjockey. In het jubileumnummer (de 100ste aflevering) van het muziektijdschrift Tuney Tunes, verschenen op 6 mei 1952, schreef medewerker Frans Friso een feestelijk artikel onder de titel ‘Congratulations’, dat hij ondertekende met ‘uw plaatprater’.
Plichtnoodwachter Iemand die bij de noodwacht van de Dienst Bescherming Bevolking (de BB) was ingedeeld. Het woord werd gebruikt in een besluit van de minister van Binnenlandse Zaken van 18 november 1958.
Ridders van de weg De Wegenwacht van de ANWB. In 1952 schoot de ANWB gestrande automobilisten ook te hulp met een zijspancombinatie. Men sprak van een ‘mobiele hulppost’. In 1955 verscheen er een (jongens)roman onder de titel Ridders van de weg, als een soort promotiemateriaal voor de ANWB.
Taalvlaggetjes Emblemen die in 1952 op de bovenkant van een mouw van de Haagse verkeerspolitie waren bevestigd en die aangaven welke talen de desbetreffende agent sprak. De taalvlaggetjes moesten het voor de ‘vreemdelingen’, dat wil zeggen de toeristen (men sprak destijds ook vaak van ‘vreemdelingenseizoen’ en niet van ‘toeristenseizoen’), gemakkelijker maken om vragen te stellen aan verkeersagenten.
Vrijgezellenflat In 1959 werden in Leiden de plannen bekendgemaakt voor de bouw van een ‘vrijgezellenflat’, voor ruim driehonderd vrijgezellen. Bij de bekendmaking werden de typische gemakjes genoemd die bij de vrijgezel geliefd waren: een zonnedak, een roltrap in plaats van een lift, een centrale automatische vaatwasinrichting en vuilkokers, waarin via luikjes afval gegooid kon worden, zoals lege conservenblikjes. De huur was 215 gulden per maand. Net als een verpleegstersflat werd een vrijgezellenflat ook wel ‘hunkerbunker’ genoemd. In 1961 werd in Tilburg een vrijgezellenflat gebouwd aan de Trouwlaan. De vrijgezellen die er kwamen te wonen, wilden toen een straatnaamwijziging, maar die kwam er niet.
Deze maand verschijnt Mieters! De taal van de jaren vijftig van Wim Daniëls, bij Thomas Rap.